In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 9 februari 2006 uitspraak gedaan in een beroep tegen de aansprakelijkstelling van belanghebbende voor naheffingsaanslagen in de omzetbelasting. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr.drs. [gemachtigde], had bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de Ontvanger van de Belastingdienst Oost-Brabant, die op 4 april 2005 de aansprakelijkstelling had gehandhaafd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Ontvanger ten onrechte had afgezien van het horen van belanghebbende in de bezwaarfase, ondanks een expliciet verzoek daartoe. De rechtbank oordeelde dat de termijn van tien dagen voor de motivering van het bezwaarschrift onredelijk kort was en dat belanghebbende hierdoor in haar belangen was geschaad. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd en de Ontvanger opgedragen om binnen twee maanden opnieuw uitspraak te doen op het bezwaar, waarbij belanghebbende in de gelegenheid moet worden gesteld om te worden gehoord. Tevens is de Ontvanger veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en is het betaalde griffierecht vergoed. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht en de Invorderingswet 1990, waarbij de rechtbank heeft gewezen op het recht van elke aansprakelijkgestelde om de aanslag te betwisten zolang er geen onherroepelijke uitspraak is gedaan.