RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Registratienummer: AWB 05/801
Uitspraakdatum: 3 januari 2006
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[eiser], gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats], eiser,
Inspecteur van de belastingdienst [te P], verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna ook aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2002 een naheffingsaanslag opgelegd in de omzetbelasting ten bedrage van € 3.872,=.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij de uitspraak op bezwaar de naheffingsaanslag verminderd tot een naheffingsaanslag ten bedrage van € 2.683,= aan omzetbelasting.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen beroep ingesteld.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 november 2005 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [gemachtigde belanghebbende], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigden inspecteur]
1.5. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. De rechtbank rekent deze pleitnota tot de stukken van het geding.
1.6. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat, als tussen partijen niet in geschil, dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of niet voldoende weersproken, het volgende vast:
2.1. Vennoten in belanghebbende zijn [vennoot A] en [vennoot B]. Deze vennoten exploiteren tevens in maatschapverband een agrarisch bedrijf. Belanghebbende verricht de volgende activiteiten:
- werving van buitenlands personeel ten behoeve van uitzendorganisaties in de agrarische sector. Belanghebbende ontvangt een vergoeding voor elk gewerkt uur dat de bemiddelde werknemer werkt voor de uitzendorganisaties (bemiddelingsvergoeding);
- het verzorgen van huisvesting voor het bemiddeld personeel, indien deze daar gebruik van wensen te maken;
- het verzorgen van huisvesting voor werknemers die werkzaam zijn bij de maatschap [naam maatschap], zover die werknemers daar behoefte aan hebben;
- het verzorgen van huisvesting ten behoeve van overige personen;
- het verzorgen van vervoer van het personeel ten behoeve van de uitzendorganisaties.
2.2. De huisvesting van de hiervoor in 2.1 genoemde personen vindt plaats in een voormalige stal. Deze stal is in het jaar 2000 verbouwd. Een deel van het gebouw is ingericht als ruimte waarin landbouwproducten worden verwerkt. Het andere deel is verbouwd tot vijf tweepersoonskamers en een gemeenschappelijke verblijfsruimte. In het jaar 2004 is de capaciteit uitgebreid tot zeven tweepersoonskamers. In de gemeenschappelijke ruimte bevinden zich een televisie met satellietontvanger, een zithoek en een keuken met een volledige inrichting. Daarnaast is er een gemeenschappelijke badkamer, wasmachine en droger.
2.3. De tweepersoonskamers worden verhuurd voor periodes van een dag tot enkele weken. Belanghebbende verhuurt deze kamers gedurende het hele jaar. Daarbij is sprake van een piek in de oogstperiodes van asperges (oogstseizoen van eind april tot eind juni) en de oogstperiode van prei (oogstseizoen van medio oktober tot medio december).
2.4. Belanghebbende stelt linnengoed en dekbedden ter beschikking aan de huurders van de kamers. Tevens verzorgt belanghebbende het schoonhouden van het linnengoed. Voor het verblijf wordt een vergoeding per nacht gevraagd.
2.5. Het totaal van de overnachtingen de afgelopen jaren is geweest:
2001 755
2002 1.592
2003 790
2004 1.118
2.6. Bij belanghebbende heeft op 23 maart 2004 namens de inspecteur een boekenonderzoek plaatsgevonden. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in het controlerapport van 6 mei 2004. Belanghebbende heeft over de vergoedingen voor de overnachtingen omzetbelasting in rekening gebracht, aangegeven en voldaan naar het normale tarief. De inspecteur is van mening dat de verhuur een van omzetbelasting vrijgestelde prestatie vormt. Bij de onderhavige naheffingsaanslag is de in aftrek gebrachte voorbelasting gecorrigeerd.
In geschil is het antwoord op de vraag of de verhuur door belanghebbende van de onderhavige kamers, verhuur is in de zin van artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en ten tweede, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Wet OB).
Belanghebbende is van oordeel dat deze vraag bevestigend moet worden beantwoord. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken, van al welke stukken de inhoud als hier ingevoegd moet worden aangemerkt.
Ter zitting hebben zij hieraan nog het volgende, zakelijk weergegeven, toegevoegd:
Belanghebbende
Op dit moment wordt er niet meer tegen het algemene tarief gefactureerd. Het bedrag van de naheffingsaanslag als zodanig is niet in geschil.
Inspecteur
De oogstperiode leidt inderdaad tot een piekperiode, daarmee is mijns inziens de door de gemachtigde vastgestelde periode van maximaal acht weken verklaard. De capaciteit van de huisvesting leidde tot verwarring, deze verwarring is nu opgelost. Ik neem nu aan dat het verblijf inderdaad relatief kort is. Met betrekking tot de vergelijking met de studentenkamers: de studenten verplaatsen het middelpunt van hun sociale leven naar de stad waar zij gaan studeren, of dat ook geldt voor de werknemers is onvoldoende duidelijk. Ik kan niet hard maken dat de werknemers het middelpunt van hun sociale leven naar Nederland verplaatsen. In het verweerschrift heb ik melding gemaakt van de uitspraak van Hof ’s-Hertogenbosch. De staatssecretaris heeft tegen deze uitspraak een pro forma beroepschrift in cassatie ingediend. Vorige week heb ik de motivering van dit beroepschrift in cassatie ontvangen. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat voor verhuur binnen het kader van het hotel-, pension-, kamp- en vakantiebestedingsbedrijf het dienstbetoon van groot belang is en dat alleen het verstrekken van bedlinnen onvoldoende is. Hij overweegt daarbij dat het schoonmaken en het gelegenheid geven tot het nuttigen van een ontbijt ook van belang zijn.
In de onderhavige situatie kunnen de werknemers ontbijten in de gezamenlijke ruimte, maar zij zullen zelf zorg moeten dragen voor het ontbijt. Bij een hotel kun je gebruik maken van een ontbijtruimte waar ook een ontbijt wordt geserveerd. Tevens worden in een hotel de kamers schoongemaakt. De werknemers van belanghebbende moeten zelf hun bed opmaken, dat wordt niet door belanghebbende gedaan.
De vergelijking die de gemachtigde van belanghebbende maakt met een jeugdherberg is als zodanig wel herkenbaar. Maar als ik gebruik wil maken van de diensten van een jeugdherberg, dan is die als zodanig herkenbaar, en dat geldt niet voor de ruimte bij belanghebbende. De derden die bij belanghebbende overnachten zijn werkzaam in dezelfde agrarische sector. Belanghebbende heeft derhalve een vrij beperkte afzetmarkt. Belanghebbende treedt ook niet als overnachtingadres naar buiten. Er zal wellicht sprake zijn van een concurrentieverhouding, maar dat is geen criterium voor de belaste verhuur.
In het beroepschrift in cassatie is de staatssecretaris van mening dat aan het arrest Blasi teveel ruimte is toegekend. De lidstaten beschikken over een eigen beoordelingsmarge, maar deze wordt begrensd door het doel van de bepaling. De Nederlandse Staat heeft de marge gebruikt om enerzijds de periode te bepalen en anderzijds heeft hij de tekst van de Zesde BTW-Richtlijn overgenomen, in die zin dat het om soortgelijke functies als het hotel-, pension-, kamp-, en vakantiebestedingsbedrijf moet gaan. Duitsland heeft blijkbaar een ander soort wettekst overgenomen, die niet vergelijkbaar is met de Nederlandse tekst. Wat in het arrest Blasi doorslaggevend is geweest, hoeft derhalve voor Nederland niet doorslaggevend te zijn. De staatssecretaris is van mening dat het onterecht is dat het criterium van hotel-, pension-, kamp-, en vakantiebestedingsbedrijf wordt losgelaten.
Wanneer iemand in een hotel overnacht, dan kan hij zelf bepalen in welke hoedanigheid hij komt. Deze hoedanigheid kan zowel zakelijk als privé zijn. De doelstelling van een hotel is in de eerste plaats om verblijf ter zake van toerisme te verlenen, en dan pas zakelijk verblijf. De oorsprong van een hotel is meer gericht op het aangename verblijf in een recreatieve sfeer, dan op het verblijf van bijvoorbeeld werknemers.
De staatssecretaris heeft in zijn beroepschrift in cassatie aan de Hoge Raad gevraagd om prejudiciële vragen te stellen indien hij in het ongelijk wordt gesteld.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslag.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Ingevolge artikel 13, letter B, onderdeel b, onder 1, van de Zesde richtlijn verlenen de lidstaten vrijstelling voor verpachting en verhuur van onroerende goederen, met uitzondering van het verstrekken van accommodatie, als omschreven in de wetgeving der lidstaten, in het hotelbedrijf of in sectoren met een soortgelijke functie, met inbegrip van de verhuuraccommodatie in vakantiekampen of op kampeerterreinen.
4.2. In zijn arrest van 12 februari 1998, nr. C-346/95 (Blasi), heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen te Luxemburg met betrekking tot deze bepaling het volgende overwogen:
“19 Het zinsdeel "met uitzondering van (...) het verstrekken van accommodatie, als omschreven in de wetgeving der lidstaten, in het hotelbedrijf of in sectoren met een soortgelijke functie" in artikel 13 b, sub b, punt 1, van de Zesde richtlijn voert een uitzondering in op de in die bepaling neergelegde vrijstelling voor verpachting en verhuur van onroerende goederen. de in dat zinsdeel bedoelde handelingen worden dus onder het algemene stelsel van deze richtlijn geplaatst, dat alle belastbare handelingen aan belasting onderwerpt, behoudens de uitdrukkelijk voorziene uitzonderingen. Deze bepaling mag dan ook niet strikt worden uitgelegd.
20 Hieraan moet worden toegevoegd dat, zoals de Advocaat-generaal in punt 18 van zijn conclusie heeft opgemerkt, de uitdrukking "sectoren met een soortgelijke functie" ruim moet worden uitgelegd, aangezien zij beoogt te verzekeren, dat het tijdelijk verstrekken van accommodatie op overeenkomstige wijze als in het hotelbedrijf, dat potentieel met dit laatste concurreert, aan belasting wordt onderworpen.
21 De lidstaten beschikken over een beoordelingsmarge om te bepalen, welke accommodatieverstrekkingen in afwijking van de vrijstelling voor verpachting en verhuur van onroerende goederen overeenkomstig artikel 13 b, sub b, punt 1, van de Zesde richtlijn moeten worden belast. Deze beoordelingsmarge wordt begrensd door het doel van deze bepaling, die, wat het ter beschikking stellen van woonruimten betreft, ertoe strekt de - belastbare - verstrekkingen van accommodatie in het hotelbedrijf of in sectoren met soortgelijke functies te onderscheiden van vrijgestelde handelingen, met name de verpachting en verhuur van onroerende goederen.
(..)
23 Opgemerkt moet worden, dat de duur van de accommodatieverstrekking een passend criterium vormt om het verstrekken van accommodatie in het hotelbedrijf (als belastbare handeling) te onderscheiden van de verhuur van woonruimtes (als vrijgestelde handeling), voor zover accommodatieverstrekking in het hotelbedrijf zich juist van de verhuur van woonruimte onderscheidt door onder meer de duur van het verblijf. In het algemeen is het verblijf in een hotel eerder kort en het verblijf in een huurappartement tamelijk lang.”.
4.3. Ter zitting heeft de inspecteur zijn stelling laten vallen dat het zeer wel mogelijk is dat het personeel waarvoor bemiddeld is, in totaal langer dan 8 weken in Nederland werkzaam is. De rechtbank heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van de stelling van belanghebbende dat steeds sprake is van verblijf van korte duur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft een bedrijf dat zich, zoals belanghebbende, bezighoudt met het verhuren van tweepersoonskamers voor betrekkelijk korte tijd ten behoeve van het huisvesten van tijdelijke buitenlandse werknemers in het algemeen een soortgelijke functie als een hotelbedrijf. Dit klemt temeer indien, zoals in het onderhavige geval, deze verhuur gepaard gaat met een – zij het beperkte – dienstverlening zoals het verstrekken van bedlinnen door of in opdracht en voor rekening van belanghebbende.
4.4. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat belanghebbende met de verhuur van de onderhavige tweepersoonskamers op de markt van het verschaffen van huisvesting aan tijdelijke buitenlandse werknemers in concurrentie treedt met hotels, pensions, bungalowparken en campings.
4.5. Het vorenoverwogene brengt de rechtbank tot de conclusie dat het verhuren van tweepersoonskamers door belanghebbende heeft plaatsgevonden binnen het kader van het hotel- of pensionbedrijf als bedoeld in artikel 11, eerste lid, aanhef en onderdeel b, aanhef en ten tweede, van de Wet OB. Hetgeen de inspecteur in dezen heeft aangevoerd, onder meer dat belanghebbende zich richt op een specifieke doelgroep (met name buitenlandse werknemers in de agrarische sector), dat belanghebbende niet het in het hotelbedrijf en aanverwante sectoren gebruikelijke dienstbetoon verricht en niet naar buiten treedt als een overnachtingsadres, doet niet aan dat oordeel af.
4.6. Gelet op het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, zodat de naheffingsaanslag dient te worden vernietigd.
In de omstandigheden van het geval vindt de rechtbank aanleiding op grond van artikel 8:75 van de Awb de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,= (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,= en een wegingsfactor 1). De rechtbank wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vernietigt de naheffingsaanslag;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten ten bedrage van € 644,=, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) die deze kosten aan belanghebbende dient te vergoeden;
- gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 276,= vergoedt.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr. A.A. den Hartog en mr. C.A.F.M. Stassen, leden. De beslissing is op 3 januari 2006 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. M.H.W.N. Lammers, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:
- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ 's-Hertogenbosch; dan wel
- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303,
2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt.
N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.
Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.
Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.