ECLI:NL:RBBRE:2006:AU9738
Rechtbank Breda
- Kort geding
- J.P. Leijten
- Rechtspraak.nl
Verbod op ten uitvoerlegging van vonnis in kort geding tussen buitenlandse zustervennootschappen en Riho International BV
In deze zaak vorderden buitenlandse zustervennootschappen, waaronder Riho Belgium B.V.B.A. en Riho Sanitar-Vertriebs GmbH, een verbod op de ten uitvoerlegging van een vonnis van de voorzieningenrechter te Utrecht. Dit vonnis verplichtte Riho International BV om binnen vijf werkdagen de mallen en productie van inbreukmakende baden terug te nemen. De eiseressen stelden dat zij door de executie van dit vonnis in hun belangen werden geraakt, omdat de mallen eigendom waren van de Tsjechische vennootschap Riho C.Z., A.S. en zij deze mallen nodig hadden voor hun productie in het buitenland.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseressen niet ontvankelijk waren in hun vordering, omdat zij de veroordeelde partij, Riho International BV, niet hadden gedagvaard, zoals vereist door artikel 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechter benadrukte dat het recht om zich als derde te mengen in de executie van een vonnis beperkt is tot situaties waarin deze derde door de executie wordt geraakt in een recht dat hij jegens een ieder kan inroepen. Dit was in dit geval niet aan de orde.
De voorzieningenrechter weigerde de gevorderde voorziening en veroordeelde de eiseressen in de kosten van het geding. De uitspraak benadrukte het belang van de relatieve rechtsgrond voor het verzet tegen de executie van een vonnis en de noodzaak voor eiseressen om de veroordeelde partij te betrekken in hun vordering. De uitspraak werd gedaan op 12 januari 2006 door voorzieningenrechter J.P. Leijten.