ECLI:NL:RBBRE:2006:AU9738

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
12 januari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
154848/KG ZA 05-718
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • J.P. Leijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod op ten uitvoerlegging van vonnis in kort geding tussen buitenlandse zustervennootschappen en Riho International BV

In deze zaak vorderden buitenlandse zustervennootschappen, waaronder Riho Belgium B.V.B.A. en Riho Sanitar-Vertriebs GmbH, een verbod op de ten uitvoerlegging van een vonnis van de voorzieningenrechter te Utrecht. Dit vonnis verplichtte Riho International BV om binnen vijf werkdagen de mallen en productie van inbreukmakende baden terug te nemen. De eiseressen stelden dat zij door de executie van dit vonnis in hun belangen werden geraakt, omdat de mallen eigendom waren van de Tsjechische vennootschap Riho C.Z., A.S. en zij deze mallen nodig hadden voor hun productie in het buitenland.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de eiseressen niet ontvankelijk waren in hun vordering, omdat zij de veroordeelde partij, Riho International BV, niet hadden gedagvaard, zoals vereist door artikel 438 lid 5 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechter benadrukte dat het recht om zich als derde te mengen in de executie van een vonnis beperkt is tot situaties waarin deze derde door de executie wordt geraakt in een recht dat hij jegens een ieder kan inroepen. Dit was in dit geval niet aan de orde.

De voorzieningenrechter weigerde de gevorderde voorziening en veroordeelde de eiseressen in de kosten van het geding. De uitspraak benadrukte het belang van de relatieve rechtsgrond voor het verzet tegen de executie van een vonnis en de noodzaak voor eiseressen om de veroordeelde partij te betrekken in hun vordering. De uitspraak werd gedaan op 12 januari 2006 door voorzieningenrechter J.P. Leijten.

Uitspraak

154848/KG ZA 05-718 RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team handelsrecht
Voorzieningenrechter
12 januari 2006
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
1. de rechtspersoon naar vreemd recht RIHO BELGIUM B.V.B.A., gevestigd en kantoorhoudende te Diest, België;
2. de rechtspersoon naar vreemd recht RIHO SANITAR-VERTRIEBS GmbH, gevestigd en kantoorhoudende te Ransbach-Baumbach, Duitsland;
3. de rechtspersoon naar vreemd recht HUNNEX TRADE KFT-RIHO GYARI KEPVISELET, gevestigd en kantoorhoudende te Budapest, Hongarije,
4. de rechtspersoon naar vreemd recht RIHO POLSKA SP. Z.O.O., gevestigd en kantoorhoudende te Lodz, Polen;
5. de rechtspersoon naar vreemd recht RIHO C.Z., A.S., gevestigd en kantoorhoudende te Suchy, Tsjechië,
e i s e r e s s e n bij dagvaarding van 29 december 2005,
procureur: mr.drs. E.C.M. Wagemakers,
advocaat : mr. J.A. Schaap,
t e g e n :
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid VAN LOON-SEALSKIN B.V., gevestigd te Waalwijk,
g e d a a g d e ,
procureur: mr. N. van Bruggen,
advocaten: mrs. M.E Santman en R.L.H. Schiphorst.
1. Het verloop van het geding.
Dit blijkt uit de navolgende door partijen ter vonniswijzing overgelegde stukken:
- de dagvaarding;
- de pleitnota van mr. J.A. Schaap en de door eiseressen in het geding gebrachte producties;
- de pleitnota van mr.drs. M.E. Santman en mr. R.L.H.I. Schiphorst en de door gedaagde in het geding gebrachte producties.
Partijen hebben hun standpunten ter terechtzitting mondeling toegelicht.
2. Het geschil.
Eiseressen vorderen als voorlopige voorziening gedaagde met onmiddellijke ingang te verbieden om ten aanzien van het bevel onder punt 5.5. van het dictum van het vonnis van de voorzieningenrechter te Utrecht van 27 december 2005, gewezen in de zaak tussen Van Loon Sealskin (nader: Sealskin) en Riho International BV, executiemaatregelen te treffen en/of daarmee te dreigen dan wel executiemaatregelen te treffen die er toe (moeten) leiden dat de mallen voor de baden Lima, Panama en Bogota uit de macht van de Tsjechische producent van de baden worden gehaald waardoor gebruik van de mallen door eiseressen onmogelijk wordt gemaakt, zulks op straffe van een onmiddellijk opeisbare dwangsom van € 100.000,-- voor elke inbreuk op het hiervoor genoemde verbod, een ander onder veroordeling van Sealskin in de kosten van deze procedure.
Sealskin heeft daartegen verweer gevoerd.
3. De voorlopige beoordeling en de gronden daarvoor.
3.1.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
- Eiseressen zijn buitenlandse ondernemingen die zich bezighouden met de pro-ductie en verkoop van (lig)baden. Deze baden worden door eiseressen uitsluitend in het buitenland, dat wil zeggen, landen buiten Nederland verkocht.
- Sealskin is fabrikant, importeur en exporteur van bad- en doucheproducten. Een van haar badenlijnen is de zogeheten Senso-lijn. Sealskin brengt deze lijn onder meer in Nederland, België, Duitsland en Polen op de markt.
- Begin 2005 is er tussen Sealskin en het te Tilburg gevestigde bedrijf Riho International BV (een zusteronderneming van eiseressen) een geschil ontstaan over - onder meer - de door laatstgenoemde op de markt gebrachte "Arizona-", "Texas-", en "Houston"-baden welke in de visie van Sealskin waren nagemaakt van haar (succesvolle) Senso-baden. Dit geschil heeft geleid tot een op 23 mei 2005 door Sealskin en Riho International BV ondertekend stuk, waarin Riho International BV verklaarde zich met onmiddellijke ingang te zullen onthouden van het (doen) vervaardigen en/of het verveelvoudigen en/of het in voorraad hebben en/of het aanbieden en/of het verkopen en/of het afleveren en/of het op andere wijze openbaar maken van voornoemde baden, een en ander onder verbeurte van dwangsommen. Riho International BV verklaarde voorts dat de nieuwe vormgeving van de baden zodanig gewijzigd zou worden dat sprake was van een duidelijk verschil met de betrokken Senso-baden.
- Sealskin heeft Riho International BV bij exploot van 18 november 2005 gedagvaard voor de voorzieningenrechter te Utrecht. In die procedure stelde Sealskin dat Riho International BV in strijd handelde met de tussen partijen gesloten onthoudingsverklaring aangezien de gewijzigde serie baden van Riho International BV (bestaande uit de baden Lima, Panama en Bogota) niet duidelijk verschilden van de betrokken Senso-baden en omdat de gewijzigde Rihobaden een vorm van slaafse nabootsing zouden vormen ten opzichte van de Senso-baden van Sealskin, dan wel anderszins onrechtmatig handelen opleverden.
- Bij vonnis van 27 december 2005 heeft voornoemde voorzieningenrechter vonnis gewezen en daarbij onder meer geoordeeld dat Riho International BV haar uit de onthoudingsverklaring voortvloeiende verplichtingen niet is nagekomen doordat de gewijzigde baden geen duidelijk verschil opleverden ten opzichte van de betrokken Senso-baden. De slaafse nabootsing en overige onrechtmatigheid werden niet beoordeeld. Aan Riho International BV werd een verbod opgelegd om de baden Lima, Panama en Bogota nog langer te verhandelen. Onder punt 5.5. van het dictum van het vonnis is bepaald:
"beveelt Riho binnen 5 werkdagen na betekening van dit vonnis, bij (al) haar producent(en) de mallen en de productie van de inbreukmakende baden terug te nemen, zonodig door deze terug te kopen, althans daar weg te doen halen onder het uitdrukkelijke aanbod de met de terughaling gemoeide kosten te vergoeden".
- Aan niet-nakoming van (onderdelen van) het vonnis zijn dwangsommen verbonden.
- Sealskin heeft voormeld vonnis op 28 december 2005 aan Riho International BV laten betekenen.
- Riho International BV heeft aangekondigd hoger beroep in te gaan stellen tegen het vonnis van de voorzieningenrechter.
3.2.
Eiseressen stellen: Sealskin maakt door tot executie over te gaan van onderdeel 5.5. van het dictum van het vonnis van de voorzieningenrechter te Utrecht van 27 december 2005 jegens hen misbruik van recht en handelt ook overigens jegens hen onrechtmatig. De mallen, die worden gebruikt voor de productie van de ligbaden Lima, Panama en Bogota, zijn eigendom van de in Tsjechië gevestigde firma, Riho CZ A.S (eiseres sub.5), en die mallen dienen ook voor de productie van de baden die eiseressen - rechtmatig - verhandelen in landen buiten Nederland. Deze handel zal bij afgifte door eiseres sub.5 van de mallen de facto voor een aantal maanden stil zal worden gelegd. Zij worden derhalve door de executie van het vonnis rechtstreeks in hun belangen getroffen. Voor dit laatste is geen rechtsgrond aanwezig. Het door de voorzieningenrechter te Utrecht aan Riho International BV opgelegde verbod ziet immers uitsluitend op Nederland en op de Nederlandse markt. Eiseressen zijn op geen enkele wijze betrokken geweest bij de procedure bij de voorzieningenrechter te Utrecht en evenmin op enigerlei wijze gebonden aan de door Riho International BV met Sealskin overeengekomen onthoudingsverklaring.
3.3.
Sealskin stelt primair dat eiseressen niet-ontvankelijk zijn in hun vordering omdat zij in strijd met het bepaalde in artikel 438 lid 5 Rv hebben nagelaten ook de veroordeelde partij, te weten Riho International BV, mede te doen dagvaarden. Subsidiair stelt Sealskin - verkort weergegeven - dat eiseressen geen belang hebben bij hun vordering. Indien zij er al schade van zullen ondervinden als Riho CZ tot afgifte van de mallen aan Riho International BV overgaat, zullen zij daar-voor door Riho International BV moeten worden gecompenseerd. Bovendien is het voorbarig te veronderstellen dat Riho CZ tot afgifte van de mallen zal over-gaan. Riho International BV heeft ook nog in het geheel geen moeite gedaan
Riho CZ tot die afgifte te bewegen.
Sealskin wijst er voorts op dat zij, indien zij tot executie van (dit onderdeel van) het vonnis overgaat niet onrechtmatig handelt jegens eiseressen omdat de daarvoor vereiste relativiteit ontbreekt. Tot slot wijst Sealskin erop dat Riho International BV, indien zij meent in de onmogelijkheid te verkeren de mallen onder zich te nemen, de vraag of zij dwangsommen verschuldigd zal zijn op de voet van artikel 611d Rv ter toetsing aan de voorzieningenrechter te Utrecht kan voorleggen.
3.4.
Eiseressen verzetten zich blijkens het gevorderde als derden tegen de executie van het kortgeding vonnis dat is gewezen tussen gedaagde en de zustervennootschap van eiseressen. Dit is een verzet als bedoeld art. 438 lid 5 Rv.
Genoemd artikellid schrijft voor dat eiseressen de veroordeelde zuster-vennootschap mede hadden behoren te dagvaarden. Dit is niet gebeurd. De vennootschap is ook niet anderszins verschenen in het kortgeding. Gelet op het hierna volgende kan hieraan echter worden voorbijgegaan.
3.5.
Het recht om zich als derde te mengen in de vraag of gedaagde het kortgeding vonnis mag executeren is beperkt tot situaties waarin deze derde door de executie wordt geraakt in een recht dat hij jegens een ieder, onder wie de executant, in kan roepen. In dit geval is daarvan geen sprake om de navolgende redenen.
Eiseres sub. 5, een vennootschap naar Tsjechisch recht, is eigenaresse van de mallen. De mallen bevinden zich in het bedrijf van deze vennootschap in Tsjechië. De zustervennootschap van eiseressen Riho International BV is bij het vonnis van de kortgedingrechter te Utrecht veroordeeld om “binnen vijf werkdagen na betekening van het vonnis bij (al) haar producent(en) de mallen en de productie van de inbreuk makende baden terug te nemen, zo nodig door deze terug te kopen, althans daar weg te doen halen onder het uitdrukkelijke aanbod de met het terughalen gemoeide kosten te vergoeden”. Zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,00 voor iedere keer dat zij handelt in strijd met het aldus bepaalde, met een maximum van € 50.000,00.
Gesteld noch gebleken is dat er enige rechtsgrond bestaat die eiseres sub. 5 jegens de veroordeelde zustervennootschap verplicht om de mallen aan deze laatste af te geven, respectievelijk de productie ten behoeve van de verkoop buiten Nederland te staken.
Onder deze omstandigheden heeft eiseres sub. 5 het volledig in haar eigen macht om de afgifte te weigeren aan de veroordeelde zustervennootschap en ten behoeve van zichzelf en de andere eiseressen te blijven produceren ten behoeve van verkoop in het buitenland.
Eiseressen hebben, naar de voorzieningenrechter op dit moment aannemelijk acht, gerechtvaardigde belangen om deze mallen te blijven gebruiken voor het productieproces ten aanzien van de afzet in andere landen dan Nederland. Gelet op het beginsel van de vrijheid van handel en concurrentie dient immers als uitgangspunt te worden genomen dat in die andere landen de verhandeling van de baden die met behulp van de mallen worden geproduceerd vrijstaat. Dat dit uitgangspunt in casu niet opgaat en dat de verhandeling van de betreffende baden ook in het buitenland ongeoorloofd is, is niet gebleken. De enkele omstandigheid dat in een (aantal) landen het leerstuk van slaafse nabootsing bestaat vormt geen enkele basis om thans aannemelijk te achten dat de vrijheid van verhandeling niet aanwezig is. Zelfs voor Nederland is de vraag of er sprake is van slaafse nabootsing niet beslist in het kortgeding vonnis waarvan de executie thans in geschil is.
Eiseressen worden niet door de executie van het vonnis geraakt in een belang dat aanspraak kan geven op een voorlopige voorziening ter zake die executie. Naar de aannemelijke stand van zaken nu hebben zij de mogelijkheid en het recht om de zustervennootschap die poogt te voldoen aan de veroordeling te plaatsen in de onmogelijkheid om daaraan te voldoen. Daarmee zijn de belangen die zij in dit kort geding ten grondslag leggen aan de vordering voldoende veilig.
3.6.
De veroordeelde zustervennootschap kan haar eigen belangen veilig stellen door op grond van art. 611d Rv de in dit kortgeding gerezen kwestie voor te leggen aan de voorzieningenrechter die de veroordeling heeft uitgesproken. Aangenomen moet worden dat een dergelijke vordering op zéér korte termijn aan de bevoegde rechter kan worden voorgelegd en ook spoedig tot een rechterlijke beslissing zal kunnen leiden. In dat kader kan dan worden beslist of er sprake is van "onmogelijkheid” voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Daarvan is ook sprake als het onredelijk zou zijn meer inspanning en zorgvuldig-heid te vergen dan de veroordeelde heeft betracht, waarbij alle door eiseressen thans aangevoerde argumenten kunnen meespelen. Bij bevestigende beantwoording van die vraag kan de betreffende voorzieningenrechter beslissen dat geen dwangsommen werden of worden verbeurd.
3.7.
De vorderingen behoren op de hiervoor weergegeven gronden aan eiseressen te worden ontzegd, met verwijzing van hen in de kosten van het geding.
De door Sealskin opgevoerde en medegevorderde buitengerechtelijke kosten worden afgewezen nu deze worden aangemerkt als voorbereidende werkzaamheden voor het kort geding, dus als proceskosten.
4. De kosten.
Eiseressen dienen als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van het geding.
5. De beslissing in kort geding.
De voorzieningenrechter:
weigert de gevorderde voorziening;
veroordeelt eiseressen in de kosten van het geding, deze voor zover aan de zijde van de wederpartij gevallen, en tot op heden begroot op € 1.060,--, waarin begrepen een bedrag van € 816,-- aan procureurssalaris;
verklaart dit vonnis (voor wat betreft deze kostenveroordeling) uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Leijten, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting in kort geding van donderdag, 12 januari
2006, in tegenwoordigheid van J.A.J. van den Boom, waarnemend griffier.