ECLI:NL:RBBRE:2006:AV2458

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
22 februari 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
811035-05
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Vos
  • A. Kooijman
  • J. Breeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake kinderpornografie en de gevolgen voor de verdachte

Op 22 februari 2006 heeft de Rechtbank Breda uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan het in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding, die een beperkt aantal afbeeldingen beschreef, onder bepaalde omstandigheden voldoende feitelijke uitwerking bood voor alle bij de verdachte aangetroffen afbeeldingen. De verdachte werd vrijgesproken van hetgeen meer of anders was ten laste gelegd, maar werd wel schuldig bevonden aan het in bezit hebben van een grote hoeveelheid kinderpornografische afbeeldingen. De rechtbank benadrukte de ernst van de zaak, waarbij kinderen vaak seksueel worden misbruikt en geëxploiteerd bij de vervaardiging van dergelijke afbeeldingen. De rechtbank hield rekening met het aantal aangetroffen afbeeldingen, de duur van het bezit en de ernst van de gedragingen bij het bepalen van de straf. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 150 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank verklaarde de dagvaarding voor een deel nietig, maar oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in haar vordering. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is een belangrijke uitspraak in de strijd tegen kinderpornografie.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Parketnummer(s): 811035-05
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[naam verdac[adres]
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. Temmen, advocaat te Bergen op Zoom.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
hij op meer, althans één, tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van
1 mei 2002 tot en met 1 februari 2005 te Bergen op Zoom, in elk geval in
Nederland, één of meermalen een afbeelding en/of een gegevensdrager,
bevattende een (groot) aantal afbeeldingen (op 1 februari 2005: 1.294 stuks)
van seksuele gedragingen, te weten een (beeld- en/of
film)file/(computer)bestand, bij welke vorenbedoelde afbeelding(en) (telkens)
een persoon die kennelijk de leeftijd van zestien jaar (van 1 mei 2002 tot 1
oktober 2002) en/of achttien jaar (van 1 oktober 2002 tot en met 1 februari
2005) nog niet had bereikt, was betrokken of schijnbaar was betrokken,
(telkens) heeft verspreid en/of vervaardigd en/of ingevoerd en/of uitgevoerd
en/of in voorraad/in bezit heeft gehad,
welke voornoemde (beeld- en/of film-)file(s)/(computer)bestand(en) bevat(ten)
(onder meer):
- een afbeelding waarop een volwassen vrouw haar vinger(s) heeft in de vagina
van een meisje, kennelijk jonger dan achttien jaar ([bestandsnaam 1]) en/of
- een afbeelding waarop de geslachtsdelen van een meisje, kennelijk jonger dan
achttien jaar, nadrukkelijk in beeld zijn gebracht ([bestandsnaam 2] en [bestandsnaam 3]) en/of
- een afbeelding waarop een meisje, kennelijk jonger dan achttien jaar, een
viberator tegen haar vagina duwt/heeft ([bestandsnaam 4]) en/of
- een afbeelding waarop een meisje, kennelijk jonger dan achttien jaar, likt
aan de penis van een volwassen man en/of de penis van een volwassen man in
haar mond heeft/houdt ([bestandsnaam 5], [bestandsnaam 6], [bestandsnaam 8] en
[bestandsnaam 9]) en/of
- een afbeelding waarop een volwassen man heeft geëjaculeerd op het gezicht
van een meisje, kennelijk jonger dan achttien jaar ([bestandsnaam 10]) en/of
- een afbeelding waarop een jongen, kennelijk jonger dan achttien jaar, de
penis van een jongen, kennelijk jonger dan achttien jaar, in zijn mond
heeft/houdt ([bestandsnaam 11]) en/of
- een afbeelding waarop een meisje, kennelijk jonger dan achttien jaar, de
penis van een volwassen man vasthoudt/vast heeft ([bestandsnaam 12]) en/of
- een afbeelding waarop een volwassen man zijn tong heeft in/tegen de vagina
van een meisje, kennelijk jonger dan achttien jaar ([bestandsnaam 13]) en/of
- een afbeelding waarop een volwassen man zijn penis heeft in/tegen de vagina
en/of anus van een meisje, kennelijk jonger dan achttien jaar
([bestandsnaam 14]),
van het plegen van welk(e) feit(en) hij, verdachte een beroep of gewoonte
heeft gemaakt;
art 240b lid 1 Wetboek van Strafrecht
3 De geldigheid van de dagvaarding.
De rechtbank verklaart de dagvaarding partieel nietig ten aanzien van de zinsnede “zestien jaar (van 1 mei 2002 tot 1 oktober 2002) en/of” nu op geen enkele wijze een feitelijke omschrijving is gegeven van de afbeeldingen die hiermee worden bedoeld. In de feitelijke omschrijvingen is slechts sprake van personen jonger dan achttien jaar, zodat de dagvaarding in zoverre innerlijk tegenstrijdig is.
Hetgeen verdachte wordt verweten, namelijk dat het in de dagvaarding genoemde aantal afbeeldingen die bij hem zijn aangetroffen seksuele gedragingen bevatten bij welke een persoon was betrokken die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, is feitelijk uitgewerkt door een beschrijving van een aantal afbeeldingen waarop zich dergelijke seksuele gedragingen voordoen.
De rechtbank stelt voorop dat het aanbeveling zou verdienen om de afbeeldingen ten aanzien waarvan een verdachte een verwijt wordt gemaakt zodanig te omschrijven dat alle ten laste gelegde afbeeldingen daaronder kunnen worden geschaard, hetgeen blijkens jurisprudentie van de Hoge Raad (o.a. HR 28-09-2004, NJ 2004/684) kan door middel van algemene omschrijvingen. Nu dat in casu niet is gebeurd, maar er voor is gekozen om slechts een beperkt aantal van alle afbeeldingen uit te werken, ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of die uitwerking een voldoende feitelijke uitwerking vormt voor alle afbeeldingen, ook voor wat betreft die welke niet in de dagvaarding zijn uitgewerkt.
In het onderhavige dossier bevindt zich een proces-verbaal inhoudende de analyse van de beeldfiles die bij verdachte zijn aangetroffen. Dit proces-verbaal is opgesteld door de verbalisant Groeneveld, die werkzaam is als zedenrechercheur en zich sedert zes jaren onder meer bezig houdt met de bestrijding van kinderpornografie. Op grond van die ervaring acht de rechtbank hem deskundig op het gebied van herkenning van afbeeldingen die voldoen aan de criteria neergelegd in art 240b Wetboek van strafrecht. Uit dit proces-verbaal blijkt dat er bij verdachte 1482 beeldfiles zijn aangetroffen en dat er, na analyse, 1294 voldoen aan de criteria voor overtreding van artikel 240b Wetboek van strafrecht. Daarbij is in algemene bewoordingen omschreven welke seksuele handelingen op die beelddragers voorkomen. Die omschrijving is zodanig dat alle of een zeer groot aantal van de afbeeldingen die voldoen aan de criteria van art 240b Wetboek van strafrecht daaronder kunnen worden geschaard. Bovendien vormen de wel in de dagvaarding uitgewerkte afbeeldingen tezamen een nagenoeg volledige doorsnee van de seksuele gedragingen die op de beeldfiles voorkomen.
De rechtbank begrijpt de tenlastelegging aldus dat deze uitgewerkte beschrijvingen zijn bedoeld als voorbeelden die representatief zijn voor alle afbeeldingen, ook voor die welke niet zijn uitgewerkt omdat zij een doorsnee daarvan vormen.
Nu de rechtbank heeft geconstateerd dat de afbeeldingen passen binnen de omschrijving zoals die is opgesteld door verbalisant Groeneveld en tijdens het onderzoek ter terechtzitting bovendien is gebleken dat verdachte wist waarvoor hij terecht stond en waartegen hij zich diende te verdedigen, moet geoordeeld worden dat de dagvaarding voor wat betreft alle ten laste gelegde afbeeldingen voldoende feitelijk is omschreven. De dagvaarding voldoet ook overigens aan de eisen van artikel 261 Wetboek van strafvordering. De dagvaarding is mitsdien geldig, nu ook overigens niets is gebleken wat daaraan in de weg staat.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank heeft geconstateerd dat er een “Vordering/bevel tot uitlevering van stukken ex art. 96a Sv” door de officier van justitie is gedaan op basis van in het opsporingsonderzoek bekend geworden creditcardgegevens. De gegevens die naar aanleiding van voornoemde vordering beschikbaar zijn gesteld hebben vervolgens geleid tot de verdenking van verdachte.
De bevoegdheid die in artikel 96a van het Wetboek van strafvordering is geregeld ziet echter uitdrukkelijk op de inbeslagneming van voorwerpen. Nu het de uitlevering van gegevens betrof had een bevel tot uitlevering slechts kunnen worden gegeven door de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie en in het gerechtelijk vooronderzoek, hetgeen geregeld is in artikel 125i (oud) Wetboek van strafvordering.
Er is sprake van een omvangrijk opsporingsonderzoek met internationale aspecten en vele verdachten. Dit mag echter geen reden zijn af te wijken van het gebruik van de daarvoor geëigende wettelijke regeling zoals die is neergelegd in artikel 125i (oud) Wetboek van strafvordering. Het voert de rechtbank te ver aan dit verzuim consequenties te verbinden, nu zij, gelet op hetgeen uit het opsporingsonderzoek naar voren was gekomen, er geen enkele twijfel over heeft dat de rechter-commissaris op basis van de gerezen verdenking en de ernst en omvang van de feiten zou zijn overgegaan tot het geven van genoemd bevel. De verdachte is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in zijn belangen geschaad door de handelwijze van het openbaar ministerie, waarbij de rechtbank in ogenschouw heeft genomen dat daarop door de verdediging geen beroep is gedaan, zodat de officier van justitie in haar vordering kan worden ontvangen, nu ook overigens is gebleken dat daaraan niets in de weg staat.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 1 oktober 2002 tot en met 1 februari 2005 te Bergen op Zoom, een gegevensdrager,
bevattende een -groot- aantal afbeeldingen (op 1 februari 2005: 1.294 stuks)
van seksuele gedragingen, te weten een (beeldfile/(computer)bestand, bij welke -telkens-
een persoon die kennelijk de leeftijd van achttien jaar (van 1 oktober 2002
tot en met 1 februari 2005) nog niet had bereikt, was betrokken was betrokken, in bezit heeft gehad,
welke voornoemde (beeldfile(s)/(computer)bestand(en) bevatten- (onder meer):
- een afbeelding waarop een volwassen vrouw haar vinger(s) heeft in de vagina
van een meisje, kennelijk jonger dan achttien jaar ([bestandsnaam 1]) en
- afbeeldingen waarop de geslachtsdelen van een meisje, kennelijk jonger dan
achttien jaar, nadrukkelijk in beeld zijn gebracht ([bestandsnaam 2] en [bestandsnaam 3]) en
- een afbeelding waarop een meisje, kennelijk jonger dan achttien jaar, een
viberator tegen haar vagina duwt/heeft ([bestandsnaam 4]) en
- afbeeldingen waarop een meisje, kennelijk jonger dan achttien jaar, likt
aan de penis van een volwassen man en/of de penis van een volwassen man in
haar mond heeft/houdt ([bestandsnaam 5], [bestandsnaam 6], [bestandsnaam 8] en
[bestandsnaam 9]) en
- een afbeelding waarop een volwassen man heeft geëjaculeerd op het gezicht
van een meisje, kennelijk jonger dan achttien jaar ([bestandsnaam 10]) en
- een afbeelding waarop een jongen, kennelijk jonger dan achttien jaar, de
penis van een jongen, kennelijk jonger dan achttien jaar, in zijn mond
heeft/houdt ([bestandsnaam 11]) en
- een afbeelding waarop een meisje, kennelijk jonger dan achttien jaar, de
penis van een volwassen man vasthoudt/vast heeft ([bestandsnaam 12]) en
- een afbeelding waarop een volwassen man zijn tong heeft in/tegen de vagina
van een meisje, kennelijk jonger dan achttien jaar ([bestandsnaam 13]) en
- afbeeldingen waarop een volwassen man zijn penis heeft in/tegen de vagina
en/of anus van een meisje, kennelijk jonger dan achttien jaar
([bestandsnaam 14]),
van het plegen van welk-e- feit-en- hij, verdachte een gewoonte heeft gemaakt;
De rechtbank heeft hierbij kennelijke misslagen verbeterd, in die zin dat zij, waar nodig, het woord “afbeelding” heeft vervangen door “afbeeldingen”.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op:
een gegevensdrager, bevattende afbeeldingen van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken, in bezit hebben, terwijl hij van het plegen van deze misdrijven een gewoonte maakt.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor het tenlastegelegde op te leggen een werkstraf van 180 uur en een gevangenisstraf van 3 maanden voorwaardelijk met ene proeftijd van twee jaren.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het maken van een gewoonte van het in bezit hebben van kinderpornografische afbeeldingen. Kinderporno is bijzonder ongewenst, met name omdat bij de vervaardiging ervan kinderen vaak seksueel worden misbruikt en geëxploiteerd. Verdachte moet mede verantwoordelijk worden gehouden voor genoemd seksueel misbruik van kinderen, omdat hij, door kinderporno te verzamelen, heeft bijgedragen aan de instandhouding van de vraag ernaar. Voor een effectieve bestrijding van kinderporno is het noodzakelijk om niet alleen degenen aan te pakken die kinderporno vervaardigen, maar zeker ook degenen die kinderporno afnemen, verzamelen en verspreiden.
Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met het aantal aangetroffen afbeeldingen, de duur van de periode waarin verdachte kinderporno in zijn bezit heeft gehad en de ernst van de gedragingen, met name of al dan niet sprake was van binnendringen.
Voorts houdt zij rekening met de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting door hem naar voren zijn gebracht, almede met het rapport dat door de reclassering is uitgebracht hieromtrent.
In het rapport staat vermeld dat de kans op recidive niet groot wordt geacht. Voorts wordt vermeld dat verdachte eigener beweging hulp heeft gezocht bij de GGZ, hetgeen ter terechtzitting uitgebreid aan de orde is gekomen. De reclassering is van mening dat het niet nodig is aan verdachte een verplicht reclasseringscontact op te leggen, nu hij zeer gemotiveerd is om behandeld te worden en in de thuissituatie het gebeuren ook regelmatig onderwerp van gesprek is.
De rechtbank heeft kennis genomen van het uittreksel uit het documentatieregister waaruit blijkt dat verdachte in het verleden vaker veroordeeld is terzake strafbare feiten, doch niet eerder terzake soortgelijke feiten.
Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte een werkstraf van na te melden aantal uren dient te worden opgelegd. Daarnaast acht zij oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van geruime duur passend en geboden. Hiermee beoogt zij recidive te voorkomen.
12 De overwegingen omtrent het beslag.
Het volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp, een personal computer, is vatbaar voor verbeurdverklaring.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat het bewezen verklaarde feit is
begaan met behulp van dit voorwerp.
13 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 33, 33a, 240b (oud) en 240b van het wetboek van strafrecht.
14 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op de zinsnede “zestien jaar (van 1 mei 2002 tot 1 oktober 2002) en/of” en zij verklaart de dagvaarding voor het overige deel geldig.
Zij verklaart de officier van justitie ontvankelijk in haar vordering.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 9 vermelde strafbare feit.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 150 uren, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, te vervangen door 75 dagen vervangende hechtenis.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden.
Zij beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Zij verklaart verbeurd het onder 12 omschreven voorwerp.
Dit vonnis is gewezen door mr. Vos, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Breeman, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Van Beijsterveldt en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 februari 2006.