ECLI:NL:RBBRE:2006:AV3456

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
3 maart 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
388719vv
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
  • H. Koopman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorgenomen wijziging werktijdregeling BBA Personenvervoer N.V. en de rol van de Ondernemingsraad

In deze zaak, die voor de Rechtbank Breda werd behandeld, vorderde BBA Personenvervoer N.V. in kort geding toestemming om per 5 maart 2006 een aangepaste werktijdregeling in te voeren. De Ondernemingsraad (OR) van BBA had echter zijn instemming onthouden, omdat de voorgenomen wijziging van de werktijdregeling, die onder andere de pauzeregeling betrof, niet in overeenstemming was met eerdere afspraken. De OR voerde aan dat de extra pauze van 15 minuten, die al jarenlang onderdeel uitmaakte van de werktijdregeling, niet zomaar kon worden afgeschaft zonder overleg en instemming.

De mondelinge behandeling vond plaats op 3 maart 2006, waarbij zowel BBA als de OR vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. BBA stelde dat de wijziging noodzakelijk was om de nieuwe dienstregeling te kunnen uitvoeren en om kosten te besparen. De OR betwistte dit en stelde dat de bestaande regeling met enkele praktische aanpassingen prima kon blijven bestaan.

De kantonrechter oordeelde dat BBA weliswaar een spoedeisend belang had bij de vordering, maar dat het op dat moment onwaarschijnlijk was dat de bodemrechter vervangende toestemming zou geven voor de wijziging van de werktijdregeling. De rechter concludeerde dat de redenen die BBA aanvoerde niet voldoende zwaarwegend waren om de bestaande regeling, inclusief de extra pauze, niet voort te zetten. De vordering van BBA werd afgewezen en zij werd in de proceskosten verwezen.

Dit vonnis benadrukt het belang van instemming van de OR bij wijzigingen in werktijdregelingen en de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met bestaande afspraken en rechten van werknemers.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
sector kanton - locatie Breda
VONNIS IN KORT GEDING
in de zaak van:
de naamloze vennootschap BBA PERSONENVERVOER N.V., gevestigd en kantoorhoudend te Breda,
eiseres,
gemachtigde: mr. S.A. Tan, advocaat te Rotterdam,
tegen:
DE ONDERNEMINGSRAAD van de naamloze vennootschap BBA PERSONENVERVOER N.V.
gevestigd te Breda,
gedaagde,
gemachtigde: mr. R. van der Stege, advocaat te Utrecht.
1. De procesgang.
Het verloop van de zaak blijkt allereerst uit:
- de dagvaarding in kort geding van 28 februari 2006 en de daarbij gevoegde producties.
- het faxbericht van de gemachtigde van BBA van 2 maart 2006 en de daarbij meegezonden producties.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 maart 2006. Aanwezig waren BBA, vertegenwoordigd door [x], personeelschef Breda Stad en Y, vestigingsmanager Breda Stad en bijgestaan door mr. S.A. Tan en de OR, vertegenwoordigd door respectievelijk vergezeld van [a], b, c en d en bijgestaan door mr R. Van der Stege.
De gemachtigden hebben elk aan de hand van hun pleitnotities, die zijn overgelegd, de standpunten van hun partij toegelicht en over en weer op het standpunt van de ander gereageerd. De gemachtigde van de OR heeft producties in het geding gebracht. Partijen hebben vragen beantwoord en ook overigens het woord gevoerd.
De inhoud van genoemde stukken dient als hier overgenomen en ingelast te worden beschouwd.
Op het verhandelde ter zitting wordt voor zoveel van belang hierna teruggekomen.
2. Het geschil.
BBA vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad en op de minuut , als voorlopige maatregel haar toe te staan om per 5 maart 2006 de aangepaste werktijdregeling Breda Stad in te voeren in de concessie Westelijk Noord-Brabant.
De OR voert verweer en concludeert tot afwijzing van de vordering.
3. De beoordeling.
Ten processe kan van het navolgende worden uitgegaan:
a. BBA maakt haar bedrijf van, onder meer, de exploitatie van buslijnen ten behoeve van het openbaar vervoer van personen. Deze exploitatie vindt plaats op grond van concessies die BBA gegund zijn door haar opdrachtgevers: de provincies.
b. De provincies laten BBA weten wanneer zij welke dienstregelingen willen laten ingaan. BBA moet haar werktijden regelingen hierop aanpassen. Op de werktijden regelingen zijn allerlei regels van toepassing, namelijk de Rijtijdenwet, de CAO Openbaar Vervoer, de arbeidstijdenwetgeving en interne bedrijfsregelingen, zoals de rooster richtlijnen.
c. Artikel 10 van de Roosterrichtlijnen luidt:
10. Pauze voor rijdend personeel
BBA houdt zich aan de CAO (hoofdstuk 3 artikel 19 lid 6 en bijlage 11 en ATW en ATB)
Pauzeregeling voor rijdend personeel.
a. In elke dienst of dienstdeel met een arbeidstijd langer dan 4 uur wordt tenminste
een pauze van 15 minuten of meer opgebouwd die op een redelijk tijdstip in de dienst kan
worden genoten. In elke diensten of dienstdeel met een arbeidstijd langer dan 5.5 uur
wordt een pauze van 30 minuten aaneengesloten opgenomen, eventueel op te splitsen in
tweemaal 15 minuten.
(….)
Vooraf moet de concessiemanager/vestigingsmanager overeenstemming bereiken met de OC over de
toepassing van de pauzeregeling.
d. Een van de 9 concessies, die BBA zijn gegund, is de concessie Brabant West. Daarin heeft BBA vier vestigingen/bedrijfsonderdelen. Voor de vestigingen Zoomvliet, Breda Streek en Oosterhout is een onderdeelcommissie (OC) ingesteld. Er is voorts een overkoepelende OC West Brabant ingesteld voor zaken die de gehele concessie West Brabant betreffen. De vestiging Breda Stad was tot 1 januari 2006 een zelfstandige concessie en had eveneens een OC.
e. De vestiging Breda Stad is het enige bedrijfsonderdeel, waar de chauffeurs meer pauze genieten dan hen op grond van de pauzeregeling van artikel 10 van de roosterrichtlijnen toekomt. Vele jaren geleden (volgens BBA 7 jaar en volgens de OR 9 jaar) zijn de toenmalige concessiemanager Breda Stad en de toenmalige OC overeengekomen dat de chauffeurs in ieder dienstdeel van meer dan twee uur in een gebroken dienst een pauze opbouwen van 15 minuten.
f. De provincie Noord-Brabant heeft BBA eind 2005 laten weten dat zij wenste dat op 5 maart 2006 een nieuwe dienstregeling voor Breda Stad zou worden ingevoerd.
g. BBA heeft in verband hiermee bij monde van de concessiemanager Z op 20 december 2005 overleg met de OC Breda Stad gevoerd over - onder meer - de hiervoor bedoelde afspraak (door hem aangeduid als : de aanvullende roosterrichtlijnen). Op dat moment kon hij nog geen werktijdenregeling in verband met de uitvoering van de nieuwe dienstregeling voorleggen.
i. In zijn brief van 21 december 2005 aan de OC Breda Stad schrijft hij over dit onderwerp:
Het tweede onderwerp betrof de aanvullende roosterrichtlijnen, die toegepast worden voor
het tot stand brengen van een werkpakket, behorend bij de wijziging van de dienstregeling
per 5 maart 2006.
Ter voorbereiding op ons overleg had ik u het verzoek gedaan om vanuit uw kennis en kunde
te kijken naar mogelijkheden ter verbetering van productiviteit en de efficiency.
Daar bent u helaas niet in geslaagd.
Ik heb u vervolgens gemeld, dat t.a.v, de pauzeregeling ik andere afspraken wil maken dan tot
nog toe door mij gedoogd.
Zoals ik ook bij eerdere wijzigingen van werktijdenregelingen heb aangegeven is de wens om
ook bij een ochtend- of middagdeel van een gebroken dienst - korter dan 4 uur - een pauze van
15 minuten in te lassen een onterechte.(…)
Noch in de CAO,, noch de bedrijfsregelingen, noch in gesprekken met een delegatie van de
ondernemingsraad over naar hastus te vertalen bedrijfsregelingen, noch in werktijdregelingen
van andere vestigingen van BBA wordt uw wens toegepast dan wel als optie genoemd.
Ik denk dan ook dat mijn besluit bij uitblijven van overeenstemming met u om terug te keren naar
datgene wat in onze bedrijfs regelingen beschreven wordt aangaande dit onderwerp een veilig en
acceptabel compromis is om toe te passen in de komende werktijdregeling.
(….)
Rekeninghoudend met termijnen waarbinnen de diensten ter toetsing moeten worden aangeboden zal ik
er voor zorgdragen, dat werkpakketten voor de winterdienstregeling per 5 maart 2006 u uiterlijk vrijdag 6 januari 2006
zullen worden aangeboden (8 weken). In overleg met Y zult u vrijgemaakt worden om mijn verzoek tot in
stemming op die werktijdregeling te kunnen gaan beoordelen.
j. De schriftelijke reactie van de OC Breda Stad van 27 december 2005 houdt ondermeer in:
nooit heeft BBA deze regeling (lees: de afspraak omtrent de extra pauze) juridisch willen
aanpakken, omdat dit eventueel gevolgen zou hebben voor heel de BBA.
Uw voornemen te komen tot een hogere productiviteit en efficiëntie zal ongetwijfeld lijden tot
inkrimping van de personeelsbezetting, mede door het feit dat u de innameploeg (4 diensten per
week) ook wilt stoppen
U rept met geen woord over de eventuele gevolgen voor het personeel, advies WOR art 25 d.
Mocht u onverhoopt een werktijd regeling invoeren waar conform WOR art 27 b en CAO
art.19.2 geen instemming door OC/OR verleend is, zal OC/OR onmiddellijk de nietigheid,
WOR art 27.5 inroepen.
k. Op 6 januari 2006 was de werktijdenregeling Breda Stad, die BBA wilde invoeren gereed. Deze is dezelfde dag nog aan de OC Breda Stad aangeboden voor instemming. Bij de werktijdregeling was (nog) geen roulatierooster gevoegd omdat gebruikelijk is dat de OC Breda Stad een dergelijk rooster zelf maakt.
l. OC Breda Stad heeft geweigerd om de werktijdregeling te beoordelen en ter toelichting op dat besluit laten weten dat deze aan de OC Brabant West behoorde te worden voorgelegd.
m. Op 17 januari 2006 heeft de OC Brabant West de bevoegdheden van alle OC's binnen de concessie teruggegeven aan de OR.
n. BBA heeft vervolgens bij brieven van 30 januari 2006 en 2 februari 2006 aan de OR verzocht om het Istemmingsverzoek te behandelen.
o. Op 16 februari 2006 heeft BBA een lijstje met op- en aanmerkingen van de vervoerscommissie van de OR ontvangen met de afsluitende conclusie om niet met het voorgenomen besluit in te stemmen.
p. BBA reageert daarop bij haar brief van 16 februari 2006 en merkt daarin onder meer het volgend op:
2. Afspraken volgens Rooster richtlijnen.
De vervoerscommissie merkt op dat er geen aanvullende afspraken over de rooster richtlijnen
BBA zijn gemaakt specifiek voor het rooster Breda Stad per 5 maart 2006. Daarnaast meldt de
OC dat hier niet in een overlegvergadering met de concessiemanager over is gesproken.
Het is correct dat er geen aanvullende afspraken zijn gemaakt. Er heeft overleg plaatsgevonden
over dit onderwerp op 20 december 2005 tussen de gehele OC en de concessiemanager.
Dit overleg heeft niet geresulteerd in aanvullende afspraken op de roosterrichtlijnen, omdat hier
geen overeenstemming over is bereikt.
(…)
De conclusie van de vervoerscommissie dat hiermee "de aanvullende RRL, behandeld in de
derde overlegvergadering van 17 september 2004 voor Breda Stad, niet wijzigen" onderschrijven
wij niet. Zoals de OC Breda Stad bekend was, hadden de in 2004 gemaakte afspraken uitsluitend
betrekking op het werktijdregelingen/roosters die op 12 december 2004 zijn ingegaan. Bij ingang
van nieuwe werktijdregelingen/roosters wordt elke keer weer overlegd met de OC over de specifiek
te maken afspraken aanvullend/afwijkend op de roosterrichtlijnen voor de nieuwe werktijdregeling(en).
De afspraken voor de werktijdregelingen die zijn ingegaan op 12 december 2004 eindigen daarom
automatisch bij invoering van de ingang van het nieuwe rooster/werktijdregeling van 5 maart 2006.
Omdat er geen nieuwe aanvullende afspraken tot stand zijn gekomen, gelden dus de "standaard"rooster
richtlijnen van BBA voor het rooster ingaande 5 maart 2006.
q. BBA stuurt de OR bij brief van 20 februari 2006 een aangepaste werktijdenregeling met het verzoek daarmee in te stemmen. In deze regeling is enkel de pauzeregeling van artikel 10 van de roosterrichtlijnen verwerkt, niet (ook) de extra pauze van 15 minuten in ieder dienstdeel van meer dan twee uur in een gebroken dienst. De nieuwe werktijdenregeling kent meer gebroken diensten dan de bestaande..
r. In de overlegvergadering van 23 februari 2006 heeft de OR haar instemming aan de regeling onthouden.
Allereerst dient de vraag te worden beantwoord of BBA een spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening heeft.
De OR betwist dit. Daartoe voert zij aan dat de nieuwe dienstregeling per 5 maart 2006 zeer goed kan worden uitgevoerd met een paar geringe praktische aanpassingen van de bestaande werktijdregeling, waarvan de pauzeregeling van artikel 10 van de roosterrichtlijnen en de afspraken tussen de toenmalige concessiemanager Breda Stad en de destijdse OC Breda Stad van circa 9 jaar geleden over de extra pauze van 15 minuten, een onderdeel zijn.
Aan die praktische aanpassingen wil zij terstond meewerken.
BBA erkent dat de extra pauze van 15 minuten destijds ( volgens haar circa 7 jaar geleden) met de OC Breda Stad is afgesproken en onderdeel is van de werktijdregeling.
Naar haar stelling moet de bestaande werktijdregeling worden gewijzigd omdat de voorgenomen dienstregeling (per 5 maart 2006) niet met de bestaande werktijdregeling kan worden uitgevoerd.
Ter zitting heeft zij toegelicht dat dit weliswaar formeel technisch wel mogelijk is maar dat daar overwegende bezwaren tegenover staan.
Bij voortzetting van de bestaande werktijdregeling kan de besparing op de formatie die bij invoering van de voorgenomen werktijdregeling door onder meer het invoeren van meer gebroken diensten wordt bereikt, niet worden behaald. Zou de extra pauze van 15 minuten in ieder dienstdeel van meer dan twee uur in een gebroken dienst worden gehandhaafd dan zou dit vanwege de toename van het aantal gebroken diensten in de voorgenomen werktijdregeling tot extra kosten leiden. Daarenboven geldt dat de ongelijkheid in de pauzeregeling van Stad Breda en van de overige vestigingen, zou blijven bestaan, waar BBA een uniform arbeidsvoorwaarden beleid nastreeft.
Wat in de overgelegde correspondentie van de zijde van BBA opvalt is dat de wens om de extra pauze bij Stad Breda af te schaffen al jaren leeft en dat het eerst op 20 december 2005 naar aanleiding van de nieuwe dienstregeling tot onderwerp van overleg wordt gemaakt.
De tijdnood, waarover BBA klaagt heeft zij - waar het weglaten van die extra pauze toch het hoofdbezwaar voor de OR is - aldus aan zichzelf te danken. Zo ook de omstandigheid dat er op het gebied van pauzes - zo dit wenselijk wordt geacht - geen uniformiteit binnen BBA is.
In het licht van vorenstaande kan dan ook niet worden gezegd dat zich bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomiche en/of bedrijfssociale redenen, voordoen, die zodanig zwaarwegen dat niet van BBA kan worden gevergd dat zij de bestaande werktijdregeling inclusief de extra pauzeregeling voortzet totdat in een bodemprocedure over vervangende toestemming is beslist. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat de OR aan de praktische aanpassingen, die per 5 maart 2006 nodig zijn, wil meewerken.
Naar het oordeel van de kantonrechter heeft BBA daarom wel een spoedeisend belang bij haar vordering, voorzover deze er toe strekt om te weten of zij de voorgenomen regeling mag gaan hanteren maar moet haar vordering worden afgewezen omdat het naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter op dit moment nog allerminst waarschijnlijk is dat de bodemrechter vervangende toestemming zal geven.
De uitkomst van de procedure geeft aanleiding om BBA in de proceskosten te verwijzen.
4. De beslissing in kort geding.
wijst de vordering af.
veroordeelt BBA in de kosten van deze procedure aan de zijde van de OR gevallen en tot op heden begroot op € 200,-- aan salaris voor de gemachtigde van de OR.
Dit vonnis is gewezen door mr H.Koopman en in het openbaar uitgesproken op 3 maart 2006.