ECLI:NL:RBBRE:2006:AX1531

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
11 mei 2006
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
159239 / KG ZA 06-195
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • J.P. Leijten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot verlaging van bankgarantie na arbitraal vonnis

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Breda op 11 mei 2006 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Molenschot en Sandship. De zaak betreft een vordering van Molenschot tot verlaging van een bankgarantie die eerder was afgegeven ter dekking van een vordering van Sandship. Nadat Sandship conservatoir beslag had gelegd op de KBC Bank Nederland N.V. ter verzekering van een vordering van € 240.000, heeft KBC een bankgarantie verstrekt. Echter, na een arbitraal vonnis van 4 januari 2006, waarin Molenschot werd veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk lager bedrag van € 79.446,70, vorderde Molenschot in kort geding een verlaging van de bankgarantie.

De voorzieningenrechter oordeelde dat de handhaving van de bankgarantie op het oorspronkelijke bedrag in strijd was met de redelijkheid en billijkheid, gezien het arbitraal vonnis. De rechter besloot dat Sandship medewerking moest verlenen aan de aanpassing van het bedrag van de bankgarantie in overeenstemming met de uitspraak in het bodemgeschil. De vordering van Molenschot werd toegewezen, waarbij de voorzieningenrechter het bedrag van de vordering op Sandship voorlopig begrootte op € 90.000. Sandship werd veroordeeld om tegen afgifte van een nieuwe bankgarantie het origineel van de bankgarantie aan Molenschot af te geven. Tevens werd een dwangsom opgelegd voor het geval Sandship in gebreke zou blijven.

De voorzieningenrechter weigerde echter de vordering van Molenschot om KBC te ontslaan uit de bankgarantie, aangezien KBC geen procespartij was in deze procedure. Sandship werd als in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het geding. Dit vonnis benadrukt het belang van redelijkheid en billijkheid in contractuele relaties, vooral in situaties waarin een bankgarantie is verstrekt ter dekking van een vordering die door een rechterlijke uitspraak is herzien.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 159239 / KG ZA 06-195
Vonnis in kort geding van 11 mei 2006
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MOLENSCHOT INDUSTRIEBOUW BVBA,
gevestigd te Balen in België,
eiseres,
procureur: mr. R.A.H. Post,
advocaat: mr. A.Th.J.M. de Vocht te Bergeijk,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SANDSHIP BEHEER B.V.,
gevestigd te Wagenberg,
gedaagde,
procureur: mr. L.J.P.E. Donckers-Corten.
Partijen zullen hierna Molenschot en Sandship genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van Molenschot
- de pleitnota van Sandship.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
- Op 2 mei 2003 heeft Sandship ten laste van Molenschot conservatoir derdenbeslag
gelegd onder de KBC Bank Nederland N.V. (hierna: KBC), ter verzekering en teneinde betaling te verkrijgen van € 240.000,--. Op dit laatste bedrag was de vordering begroot door de voorzieningenrechter in het verlof voor dit beslag.
- Ter vervangende zekerheid voor het gelegde beslag heeft KBC op 23 juni 2003 een bankgarantie gesteld voor de betaling van al hetgeen Sandship terzake van Molenschot te vorderen heeft. De garantie hield onder meer in dat deze pas kon worden uitgewonnen op grond van een onherroepelijke rechterlijke of arbitrale beslissing.
- Bij arbitraal vonnis van 4 januari 2006 is Molenschot veroordeeld om aan Sandship te betalen een som van € 79.446,70, vermeerderd met de wettelijke rente over € 78.646,71 vanaf 27 mei 2003.
- Tegen voornoemd vonnis heeft Molenschot op 31 maart 2006 het haar openstaande arbitraal hoger beroep ingesteld.
3. Het geschil
3.1. Molenschot vordert als voorlopige voorziening, uitvoerbaar bij voorraad, voor zoveel
mogelijk:
A. de vordering van Sandship op Molenschot opnieuw te begroten op € 90.000,--(zegge: negentigduizend euro), althans te begroten op een door de voorzieningenrechter te bepalen bedrag;
B. Sandship te veroordelen om binnen twee dagen na betekening van dit vonnis KBC, gevestigd te Rotterdam en aldaar kantoorhoudende te Westersingel 88, te ontslaan uit de bankgarantie nummer 03/06/292 d.d. 23 juni 2003, voorzover deze geldt tot een bedrag hoger dan het sub A. begrootte bedrag en voorts;
C. Sandship te veroordelen om tegen afgifte van een gelijke bankgarantie tot een maximum bedrag gelijk aan het sub A. begrootte bedrag het origineel van de voormelde bankgarantie van 23 juni 2003 aan Molenschot af te geven, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,-- (zegge: vijfduizend euro) per dag of gedeelte van een dag dat gedaagde met de nakoming van het vonnis in gebreke blijft;
D. Sandship te veroordelen in de kosten van het geding.
3.2. Molenschot stelt dat er geen grond is om de bankgarantie ter hoogte van € 240.000,-- te
handhaven, nu bij arbitraal vonnis van 4 januari 2006 is beslist dat zij niet toerekenbaar tekort is geschoten in de uitvoering van de tussen partijen bestaande overeenkomst en waarbij zij is veroordeeld tot betaling aan Sandship van slechts € 79.466,70. Derhalve heeft Sandship in redelijkheid geen belang bij handhaving van de bankgarantie voor het daarin gestelde bedrag van € 240.000,--, aldus Molenschot.
3.3. Sandship heeft daartegen inhoudelijk verweer gevoerd.
4. De beoordeling
4.1. Als uitgangspunt dient dat vanwege de overeengekomen bankgarantie tussen partijen sprake is van een contractuele relatie die, zoals altijd, wordt beheerst door de redelijkheid en billijkheid. Tenzij blijkt van een afwijkende partijbedoeling, brengt dit in dit geval mee dat als door partijen gewild kan worden verondersteld dat de inhoud van de overeenkomst aansluit bij de wederzijdse rechten en plichten die bestaan in de situatie van een gelegd conservatoir beslag. Dit leidt ertoe dat de rechtsgevolgen voor een conservatoir beslag van een beslissing in bodemgeschil in beginsel van overeenkomstige toepassing zijn.
4.2. Sandship heeft aangevoerd dat een hiervan afwijkende partijbedoeling behoort te worden afgeleid uit het feit dat de bankgarantie pas kan worden uitgewonnen op basis van een onherroepelijke rechterlijke of arbitrale uitspraak.
4.3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is uit de garantie niet af te leiden dat Sandship bij voorbaat haar rechten prijs gaf om een bij voorraad uitvoerbare uitspraak in bodemgeschil te executeren buiten de bankgarantie om. Pas indien dat wél zo zou zijn zou dit een argument geven voor de uitleg die Sandship thans geeft aan de bankgarantie. Dit leidt ertoe dat Sandship op gelijke voet als bij conservatoir beslag gehouden is medewerking te verlenen tot aanpassing van het bedrag van de bankgarantie in overeenstemming met de uitspraak in het bodemgeschil.
4.4. Vaststaat dat bij arbitraal vonnis van 4 januari 2006 Molenschot is veroordeeld tot betaling van een aanzienlijk lager bedrag dan het bedrag waarvoor de bankgarantie is verstrekt. Nu gesteld noch gebleken is dat voornoemd vonnis berust op een niet reeds verdisconteerde klaarblijkelijke feitelijke of juridische misslag is handhaving van de verstrekte bankgarantie op dezelfde hoogte in strijd met de redelijkheid en billijkheid.
4.5. Gelet op het vorenoverwogene zal de voorzieningenrechter de vordering van Sandship op Molenschot voorlopig begroten op € 90.000,-- en wordt Sandship veroordeeld om tegen afgifte van een bankgarantie tot een maximum van voornoemd bedrag het origineel van de bankgarantie van 23 juni 2003 aan Molenschot af te geven. Derhalve liggen de vorderingen sub 1 en 3 voor toewijzing gereed, met dien verstande dat de dwangsommen zullen worden gematigd en gemaximeerd.
4.6. Vordering sub 2 waarin verzocht wordt om KBC te ontslaan uit de bankgarantie dient te worden geweigerd nu KBC geen procespartij in deze procedure is.
4.7. Sandship dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden verwezen in de kosten van het geding.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter:
begroot de vordering van Sandship op Molenschot nader op € 90.000,-- (zegge: negentigduizend euro);
veroordeelt Sandship om tegen afgifte van een gelijke bankgarantie tot een maximum van € 90.000,-- (zegge: negentigduizend euro) het origineel van de bankgarantie van 23 juni 2003 aan Molenschot af te geven;
bepaalt dat Sandship een dwangsom verbeurt van € 1.000 (zegge: eenduizend euro) per dag, voor iedere dag dat zij in gebreke blijft te voldoen aan deze veroordeling, met bepaling dat aan dwangsommen maximaal € 90.000,-- (zegge: negentigduizend euro) kan worden verbeurd;
veroordeelt Sandship in de kosten van het geding aan de zijde van Molenschot, tot op heden begroot op € 1.135,32 waaronder begrepen een bedrag van € 816,-- aan procureurssalaris;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
weigert het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Leijten, voorzieningenrechter, en in het openbaar uitgesproken op 11 mei 2006, in tegenwoordig-heid van mr. S.A. Ganpat, waarne-mend griffier.