ECLI:NL:RBBRE:2006:AX9080

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
21 juni 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02-700014-06
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Vos
  • A. Kooijman
  • J. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Roekeloos rijden met landbouwtractor leidt tot dodelijk ongeval

Op 21 juni 2006 heeft de Rechtbank Breda uitspraak gedaan in een zaak waarbij de verdachte, als bestuurster van een landbouwtractor, betrokken was bij een dodelijk verkeersongeval. De verdachte reed op 6 september 2005 met een tractor, die aan de voorkant was beladen met kratten, over de Overveldsestraat in Prinsenbeek. Door de hoge belading had zij een beperkt zicht op de weg, waardoor zij een fietser, het slachtoffer, niet kon zien. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor opzet. De rechtbank concludeerde dat de verdachte roekeloos had gereden, wat resulteerde in de dood van het slachtoffer. De rechtbank veroordeelde de verdachte tot een werkstraf van 240 uren, een voorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor drie jaar. De rechtbank benadrukte dat de bewezenverklaring van doodslag in dergelijke gevallen slechts in uitzonderlijke situaties kan plaatsvinden, en dat de omstandigheden van het ongeval ook invloed hadden op de beoordeling van de schuld van de verdachte. De uitspraak werd gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank ook de impact van het ongeval op de verdachte en de nabestaanden in overweging nam.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Parketnummer: 02-700014-06
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[naam verdachte],
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres],
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. H. van Asselt, advocaat te Roosendaal.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
zij op of omstreeks 06 september 2005 te Prinsen[[slachtoffer] van het leven heeft
beroofd,
immers is zij, verdachte, met dat opzet (op de Overveldsestraat) met een door
haar bestuurde landbouwtrekker gereden (met een snelheid van ongeveer 30 km
per uur) (van achteren) tegen de fiets van die [slachtoffer] gereden, waardoor
die [slachtoffer] ten val is gekomen en/of (vervolgens) met (een van) de
(rechter)wielen van die door haar, verdachte, bestuurde landbouwtrekker over
die (op de weg liggende) [slachtoffer] gereden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 06 september 2005 te Prinsenbeek, gemeente Breda, als
verkeersdeelneemster, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig (landbouw-
trekker), daarmede rijdende over de weg, de Overveldsestraat, zich zodanig
heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaats-
gevonden
door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig
en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig
met die door haar bestuurde landbouwtrekker te rijden over voormelde weg,
terwijl zich aan de voorzijde van die landbouwtrekker een hefinstallatie met
kleminrichting bevond, op welke hefinstallatie tot op een hoogte van ongeveer
2,23 meter vanaf het wegdek van die weg en met een totale breedte van ongeveer
1,20 meter (kunststof) kratten waren geplaatst, die het uitzicht van haar
verdachte op het vóór haar gelegen rijbaangedeelte van die weg op zodanige
wijze beperkten, dat zij, verdachte, dat vóór haar gelegen rijbaangedeelte
over een afstand van ongeveer 26,00 meter gemeten vanaf de voorzijde van de
voorste kratten, althans over aanzienlijke afstand, in het geheel niet kon
overzien,
waardoor zij, verdachte, bovendien rijdend met een snelheid van ongeveer 30
kilometer per uur, althans met een zeker gelet op vorenomschreven
omstandigheden volstrekt onverantwoord hoge snelheid, met die door haar
bestuurde landbouwtrekker in botsing of in aanrijding is gekomen met een vóór
haar, in dezelfde richting als zij, verdachte, rijdende bestuurster van een
fiets en/of de door die bestuurster bestuurde fiets, waardoor de bestuurster
van die fiets ten val is gekomen en vervolgens door de (rechter)wielen,
althans een (rechter)wiel van die door haar, verdachte, bestuurde
landbouwtrekker is overreden,
waardoor de bestuurster van die fiets, [slachtoffer], werd
gedood;
art 6 Wegenverkeerswet 1994
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
7.1 Vrijspraak en de gronden daarvoor.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte in de dagvaarding primair is ten laste gelegd, zodat zij daarvan zal worden vrijgesproken.
De rechtbank is van oordeel dat bewezenverklaring van een dodelijk verkeersongeval in de vorm van doodslag slechts in uitzonderlijke gevallen zal kunnen plaatsvinden. In de regel zal -net als in de onderhavige zaak- bij het bestanddeel van de opzet in de delicts-omschrijving sprake zijn van een voorwaardelijk opzet. Aan de toetsing of sprake is van een handelen waarbij iemand willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de dood van het slachtoffer zal intreden en die kans op de koop toeneemt, dienen strenge eisen te worden gesteld.
Bij haar beoordeling gaat de rechtbank er van uit dat onweersproken vast staat dat verdachte bij het verlaten van het erf en het oprijden van de Overveldsestraat geen verkeersdeelnemers heeft gezien die in dezelfde richting reden als de door haar te volgen richting. Niet is komen vast te staan dat dit feit op zich al werd veroorzaakt door de belading van de trekker. Aannemelijk lijkt dat [slachtoffer] zich al voorbij de uitrit bevond. Op grond daarvan en van alle overige omstandigheden komt de rechtbank tot het oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat bij verdachte sprake was van een willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijke kans op een aanrijding met een verkeersdeelnemer in de recht voor haar bevindende rijstrook -die zij overigens over een zeer groot aantal meters niet kon overzien- en daarenboven is naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan dat zij die kans op de koop toe heeft genomen.
7.2 Hetgeen bewezen is.
Door het onderzoek ter terechtzitting is evenwel naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
subsidiair:
op 06 september 2005 te Prinsenbeek, gemeente Breda, als verkeers-deelneemster, namelijk als bestuurster van een motorrijtuig (landbouwtrekker), daarmede rijdende over de weg, de Overveldsestraat, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, met die door haar bestuurde landbouwtrekker te rijden over voormelde weg,
terwijl zich aan de voorzijde van die landbouwtrekker een hefinstallatie met kleminrichting bevond, op welke hefinstallatie tot op een hoogte van ongeveer 2,23 meter vanaf het wegdek van die weg en met een totale breedte van ongeveer 1,20 meter (kunststof) kratten waren geplaatst, die het uitzicht van haar verdachte op het vóór haar gelegen rijbaangedeelte van die weg op zodanige wijze beperkten, dat zij, verdachte, dat vóór haar gelegen rijbaan-gedeelte over een afstand van ongeveer 26,00 meter gemeten vanaf de voorzijde van de voorste kratten, in het geheel niet kon overzien, waardoor zij, verdachte, bovendien rijdend met een snelheid van ongeveer 30 kilometer per uur, met die door haar bestuurde landbouwtrekker in botsing of in aanrijding is gekomen met een vóór haar, in dezelfde richting als zij, verdachte, rijdende bestuurster van een fiets en/of de door die bestuurster bestuurde fiets, waardoor de bestuurster van die fiets
ten val is gekomen en vervolgens door de (rechter)wielen, van die door haar, verdachte, bestuurde landbouwtrekker is overreden, waardoor de bestuurster van die fiets, [slachtoffer], werd gedood.
Hetgeen in de dagvaarding onder subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op:
Subsidiair
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die haar strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straffen behoren te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor het primair tenlastegelegde op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan een gedeelte groot 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast vordert hij aan verdachte op te leggen een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van drie jaren
Verdachte heeft zich onder bijzonder gevaarzettende omstandigheden met een landbouwtrekker op de openbare weg begeven. Door de wijze van belading had zij een volstrekt onvoldoende zicht op de weg voor haar om op een verantwoorde wijze aan het
verkeer te kunnen deelnemen. Ondanks dit beperkte zicht heeft zij met een behoorlijke snelheid gereden. Dit alles heeft catastrofale gevolgen gehad doordat zij tengevolge van haar handelwijze een 10 jarig kind heeft overreden dat hierdoor is komen te overlijden.
De rechtbank heeft veel respect voor de wijze waarop de moeder van [slachtoffer] ter terechtzitting het woord heeft gevoerd en uiting heeft gegeven aan de bij de familie levende gevoelens. Geen enkele door de rechtbank op te leggen straf kan het verlies en het verdriet goed maken dat zij hun verdere leven met zich mee zullen moeten dragen.
Hoewel verdachte in de hoogst verwijtbare vorm heeft gehandeld die artikel 6 van de Wegenverkeersweg 1994 kent, moet bij de beoordeling ook worden betrokken dat ook op haar het ongeval een grote invloed moet hebben gehad. Desalniettemin zal een passende strafrechtelijke sanctie dienen te volgen.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde doodslag. Nu de rechtbank het subsidiair ten laste bewezen acht, zal zij een aanzienlijk lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd.
De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat voor het bewezenverklaarde feit kan worden volstaan met een taakstraf van maximale duur met daarnaast oplegging van een bijkomende straf in de vorm van een langdurige ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen.
Ook zal de rechtbank aan verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opleggen ten einde de ernst van het bewezenverklaarde feit te benadrukken.
12 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 9, 10(oud), 14a(oud), 14b(oud), 14c, 22c, 22d en 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175(oud), 178, 179 en 188 van de Wegenverkeerswet 1994..
13 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte in de dagvaarding primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7.2 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte in de dagvaarding subsidiair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
Zij verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 9 vermelde strafbare feit.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een taakstraf, te weten:
een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, te vervangen door 120 (eenhonderdtwintig) dagen vervangende hechtenis.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier maanden.
Zij beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Zij ontzegt de verdachte de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van drie jaren.
Dit vonnis is gewezen door mr. Vos, voorzitter, mr. Kooijman en mr. Peeters, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Joosen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 juni 2006, zijnde mr. Kooijman en mr. Peeters buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.