147274 / HA ZA 05-978
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team handelsrecht
2 augustus 2006 Enkelvoudige Kamer
1. ADRIANUS MELAARD,
2. MARIA VAN DAM,
beiden wonende te Zegge, gemeente Rucphen,
e i s e r s bij dagvaarding van 6 juni 2005,
procureur: mr. C.G.H. Hofland,
advocaat: mr. E.F. Sandijck,
1. JOHANNES ADRIANUS MARIA VAN GINNEKEN,
2. MARIA HENDRICA JOHANNA VAN VLIMMEREN,
beiden wonende te Etten-Leur,
g e d a a g d e n,
procureur: mr. M.B. van der Hoek.
1. Het verdere verloop van de procedure.
Dit blijkt uit de volgende processtukken:
- het tussenvonnis van 24 augustus 2005 en de daarin genoemde stukken;
- de bij brief d.d. 4 oktober 2005 door mr. Van der Hoek toegezonden producties 12 t/m 16;
- de bij brief d.d. 26 november 2005 door mr. Van der Hoek toegezonden producties 17 en 18;
- de bij brief d.d. 29 december 2005 door mr. Van der Hoek toegezonden productie 19;
- de bij brief d.d. 4 januari 2006 door mr. Sandijck toegezonden 3 producties;
- het proces-verbaal van comparitie van partijen van 19 januari 2006.
Partijen worden hierna mede aangeduid als Melaard c.s. en Van Ginneken c.s.
Melaard c.s. vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
1. primair:
Van Ginneken c.s. te veroordelen om aan Melaard c.s. tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de somma van
€ 17.059,12, dan wel enig ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente berekend over het toe te wijzen bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot en met de dag van algehele voldoening, des dat door betaling van het totaal verschuldigde door één van gedaagden ook de andere gedaagde jegens Melaard c.s. zal zijn gekweten;
subsidiair:
de tussen Melaard c.s. en Van Ginneken c.s. gesloten koopovereenkomst partieel te ontbinden en daarbij, ter opheffing van het door Melaard c.s. geleden nadeel, de oorspronkelijke koopprijs te verminderen met de door Melaard c.s. geleden schade ten bedrag van € 17.015,12, dan wel enig ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, en Van Ginneken c.s. te veroordelen tot betaling van het door de rechtbank toe te wijzen bedrag aan Melaard c.s., vermeerderd met de wettelijke rente berekend over het toe te wijzen bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot en met de dag van algehele voldoening, des dat door betaling van het totaal verschuldigde door één van gedaagden ook de andere gedaagde jegens Melaard c.s. zal zijn gekweten;
meer subsidiair:
de tussen Melaard c.s. en Van Ginneken c.s. gesloten koopovereenkomst te vernietigen des dat de gevolgen van deze overeenkomst ter opheffing van het door Melaard c.s. geleden nadeel zullen worden gewijzigd en Van Ginneken c.s. zal worden veroordeeld tot betaling van een bedrag ad € 17.015,12, dan wel enig ander door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente berekend over het toe te wijzen bedrag vanaf de dag der dagvaarding tot en met de dag van algehele voldoening, des dat door betaling van het totaal verschuldigde door één van gedaagden ook de andere gedaagde jegens Melaard c.s. zal zijn gekweten;
2. veroordeling van Van Ginneken c.s. in de kosten van deze procedure, des dat door betaling van het door de rechtbank toe te wijzen bedrag door één van gedaagden ook de andere gedaagde jegens Melaard c.s. zullen zijn gekweten.
Van Ginneken c.s. weerspreekt de vordering.
3. De verdere beoordeling.
3.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast:
a. Eisers hebben bij koopakte van 3 november 2001 van gedaagden gekocht een woonhuis met twee garages, ondergrond, tuin, erf en verdere aanhorig-heden, bekend te 4735 AN Zegge, gemeente Rucphen, aan de Nieuwstraat 20, (verder: de woning) voor een bedrag van ƒ 795.000,-- (€ 360.755,--) k.k.
b. Gedaagden hebben het woonhuis en de garages in de jaren 1972-1973 laten bouwen.
c. Het notariële transport van de woning heeft op 28 maart 2002 plaatsgevonden.
d. Artikel 16 van de koopakte bepaalt:
“Partijen verklaren dat koper een onderzoek zal laten doen naar eventueel aanwezig asbesthoudend materiaal van het plafondbeschot in de garages. De kosten hiervan komen voor rekening van koper. Indien uit dit onderzoek vast komt te staan dat er inderdaad asbesthoudend materiaal is verwerkt, zal verkoper dit op zijn kosten (laten) verwijderen. De kosten voor het eventueel aanbrengen van nieuw plafondbeschot komen voor rekening van koper.”
e. Eisers hebben op hun kosten het onderzoek naar (eventueel) asbest-houdend materiaal laten uitvoeren door Adviesbureau Wematech B.V.
f. Wematech B.V. heeft gerapporteerd dat de plafondbeplating asbest-houdend is en dat deze door een erkend asbestverwijderaar dient te worden verwijderd en afgevoerd.
g. Na de levering van de woning hebben eisers geconstateerd dat er sprake was van houtrot in de boeiboorden en overstekken.
h. In 2004 hebben eisers wegens het houtrot reparatiewerkzaamheden laten uitvoeren door klusbedrijf D.W. Hagedoorn.
3.2 Met betrekking tot de primaire vordering stelt Melaard c.s. dat tussen hem en Van Ginneken c.s. is over-eenge-komen dat Van Ginneken c.s. de verwijdering van het asbest door een daartoe gespecialiseerd bedrijf zou laten uitvoeren en dat Melaard c.s., als tegenprestatie vanwege de door Van Ginneken c.s. geraamde kosten ad ƒ 10.000,= betreffende het verwijderen met het asbest, de kosten van het aanbrengen van een nieuw plafondbeschot ad ƒ 7.974,26 (€ 3.618,56) voor zijn rekening zou nemen. Nu Van Ginneken c.s. het asbest zelf heeft verwijderd, en geen kosten heeft gemaakt, heeft hij ten onrechte de kosten van € 3.618,56 voor zijn rekening genomen. Verder stelt Melaard c.s. dat door de aanwezigheid van houtrot het woonhuis niet de eigenschap-pen bezit die hij op basis van de koopovereenkomst mocht verwachten en dat hij hierdoor schade heeft geleden ten bedrage van € 12.536,65. Melaard c.s. stelt dat Van Ginneken c.s. van het houtrot op de hoogte was, althans op de hoogte moet zijn geweest, en dat hij hem hierover niet heeft geïnfor-meerd. Subsidiair stelt Melaard c.s. dat sprake is van dwaling door de schending van de mededelingsplicht door Van Ginneken c.s.. Meer subsidiair legt Melaard c.s. onrechtmatige daad aan zijn primaire vordering ten grondslag. Melaard c.s. grondt zijn subsidiaire vordering op tekortkoming in de nakoming van de overeenkomst. De meer subsidiaire vordering van Melaard c.s. is gegrond op dwaling wegens schending van de mededelingsplicht.
3.3 Beide partijen gaan ervan uit dat de heer Van Ginneken tijdens de bezichtiging voorafgaande aan de koop heeft gezegd dat het verwijderen van het asbest wel fl. 10.000,= zou gaan kosten en dat de heer Melaard daarop heeft geantwoord dat wanneer het door de heer Van Ginneken laten verwijderen van het asbest zo duur zou zijn, hij dan het nieuwe plafond zou betalen. Partijen hebben terzake dit punt artikel 16 in de koopakte opgenomen. Ook staat vast dat de heer Van Ginneken nadien bij de gemeente navraag heeft gedaan en volgens hem toen is gebleken dat hij de asbest-plafond-platen er ook zelf mocht uithalen. Op enig moment daarna heeft de heer Van Ginneken de asbesthoudende plafondbeplating zelf verwijderd en heeft Melaard c.s., zonder te weten dat de heer Van Ginneken de asbest-houdende plafondplaten zelf had verwijderd, de kosten in verband met het aanbrengen van een nieuw plafondbeschot ad € 3.618,56 voldaan. Partijen verschillen van mening over de (juridische) waardering van deze feiten en omstandigheden.
3.4 Melaard c.s. heeft gesteld dat hij zich onder de gegeven omstandigheden niet verplicht acht om de kosten van het nieuwe plafond voor zijn rekening te nemen. De rechtbank begrijpt uit deze stelling dat hij op grond van bovenstaande feiten en omstandigheden vernietiging van de op hem rustende verplichting tot het voldoen van de kosten van het nieuwe plafond wenst.
3.5 De rechtbank stelt, met Van Ginneken c.s., op grond van bovengenoemde feiten vast dat sprake is van dwaling aan beide zijden. Hoewel artikel 16 van de koopakte naar de letter de mogelijkheid voor Van Ginnenken c.s. open houdt om de asbestplafondplaten zelf te verwijderen, kunnen de mededelingen van partijen over en weer niet anders worden begrepen dan dat beide partijen ten tijde van de overeenkomst van dezelfde onjuiste veronderstelling zijn uitgegaan, namelijk dat verwijdering van de asbestplafondplaten voor fl. 10.000,= door derden zou geschieden. Dat voor Melaard c.s. verwijdering van de asbest-plafondplaten door derden een belangrijke omstandigheid vormde, was voor Van Ginneken c.s. kenbaar uit de mededeling van de heer Melaard dat hij vanwege de door de heer Van Ginneken gestelde hoge kosten, bereid was om de kosten van het nieuwe plafond te dragen. Gelet hierop en het bepaalde in artikel 6:228 lid 1 onder c BW is vernietiging van de op Melaard c.s. rustende verplichting mogelijk. Nu verder gesteld noch gebleken is van omstandigheden die daaraan in de weg staan (lid 2 van artikel 6:228 BW), dient de overeenkomst in zoverre te worden vernietigd.
3.6 De vernietiging van dit deel van de overeenkomst tussen partijen heeft tot gevolg dat de verplichting tot betaling van de kosten van het aanbrengen van nieuwe plafondplaten volledig op Van Ginneken c.s. rust. Immers, voor partijen was uitgangspunt dat Van Ginneken c.s. de garages met een plafond maar zonder asbest zou leveren. Melaard c.s. heeft – naar thans vaststaat zonder enige verplichting jegens Van Ginneken c.s. – de kosten voor het nieuwe plafond voldaan. Uit het feit dat Melaard c.s. betaling van deze kosten vordert en daartoe Van Ginneken c.s. een verwijt maakt, leidt de rechtbank af dat Melaard c.s. zich op het standpunt stelt dat Van Ginneken c.s. ten onrechte is verrijkt ten koste van hem. De rechtbank deelt dit standpunt met Melaard c.s.. De verrijking van Van Ginneken c.s. bestaat uit de uitgespaarde kosten voor het nieuwe plafond ad € 3.618,56. Doordat Melaard c.s. deze kosten heeft voldaan is hij voor ditzelfde bedrag verarmd. Een redelijke grond voor de verrijking en verarming ontbreekt nu Van Ginneken c.s. had moeten begrijpen dat de verwijdering door een derde voor Melaard c.s. een belangrijke omstandigheid was en Melaard c.s. tot geruime tijd na de levering van de woning onwetend is gehouden van het zelf verwijderen door Van Ginneken c.s.. De vordering tot betaling van € 3.618,56 ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Boeiboorden en dakoverstekken
3.7 Melaard c.s. stelt dat hij na de levering van de woning ontdekte dat de boeiboorden en dakoverstekken verrot waren. Volgens Melaard c.s. waren zelfs stukken van de balken die in de woning zaten verrot. Melaard c.s. stelt dat reeds ten tijde van de levering de verrotting aanwezig was en dat Van Ginneken c.s. daarmee bekend was. Van Ginneken c.s. betwist dat ten tijde van de levering van de woning reeds sprake was van houtrot, dat hij hiervan op de hoogte was en dat er sprake is van een gebrek dat aan een normaal gebruik van de woning in de weg staat. Van Ginneken c.s. voert, voor het geval sprake is van een gebrek, aan dat hij niet in de gelegenheid is gesteld de problemen zelf op te lossen. Verder betwist hij de omvang van de schade.
3.8 De stelling van Melaard c.s. dat Van Ginneken c.s. te kort is geschoten door hem niet te informeren over houtrot moet worden gepasseerd. Immers, als reactie op het verweer dat Van Ginneken c.s. niet van houtrot op de hoogte was omdat hij nooit ergens last van heeft gehad en de plastic schroten in 1990 door iemand uit Zevenbergen in zijn vrije tijd zijn aangebracht, mocht van Melaard c.s. ter comparitie een nadere onderbouwing van zijn stellingname worden verwacht. Die nadere onderbouwing heeft Melaard c.s. niet gegeven. Een verwijzing naar de mate van houtrot biedt, nu de dakoverstekken waren voorzien van plastic schroten, op zichzelf onvoldoende reden om aan te nemen dat Van Ginneken c.s. van de aanwezigheid van enige houtrot op de hoogte was.
3.9 De stelling van Melaard c.s. dat de woning niet voldoet aan hetgeen hij op basis van de koopovereenkomst mocht verwachten, kan niet tot toewijzing van de vordering op dit punt leiden. Indien er namelijk veronderstellenderwijs vanuit wordt gegaan dat de gestelde houtrot ten tijde van de levering zodanig was dat dit aan een normaal gebruik van de woning in de weg stond dan zal daarna moeten worden bezien of deze tekortkoming ook aan Van Ginneken c.s. kan worden toegerekend.
Van Ginneken c.s. stelt dat hij niet op de hoogte was van de gestelde houtrot en dat ook niet behoefde te zijn. De rechtbank begrijpt uit deze stelling dat Van Ginneken c.s., met een beroep op overmacht conform artikel 6:75 BW, zich op het standpunt stelt dat de gestelde tekortkoming niet aan hem kan worden toegerekend. Volgens Melaard c.s. is de tekortkoming wel toerekenbaar omdat Van Ginneken c.s. bekend was met de gestelde houtrot. De rechtbank overweegt, met verwijzing naar rechtsoverweging 3.8, dat Melaard c.s. onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken dat Van Ginneken c.s. niet bekend was met houtrot c.q. daar niet bekend mee behoorde te zijn. Aldus is van schuld bij Van Ginneken c.s. geen sprake en komt de tekortkoming naar de in het verkeer geldende opvattingen evenmin voor rekening van Van Ginneken c.s.. Het beroep op overmacht slaagt derhalve.
3.10 Zowel het subsidiaire beroep op dwaling als het meer subsidiaire beroep op onrechtmatige daad dienen te worden verworpen nu Melaard c.s. daarbij eveneens als uitgangspunt hanteert dat Van Ginneken c.s. op de hoogte was van de gestelde houtrot hetgeen reeds als onvoldoende gemotiveerd onderbouwd is verworpen.
3.11 De vordering tot vergoeding van de herstelkosten wegens gestelde houtrot dient op grond van het voorgaande te worden afgewezen.
3.12 Tegen de gevorderde hoofdelijke veroordeling, wettelijke rente en de uitvoerbaar verklaring bij voorraad heeft Van Ginneken geen (apart) verweer gevoerd zodat deze zullen worden toegewezen.
3.13 De vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke kosten zal worden afgewezen. De rechtbank hanteert het uitgangspunt dat het moet gaan om verrichtingen die meer omvatten dan een enkele aanmaning, het enkel doen van een schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Gelet op dit uitgangspunt heeft Melaard c.s. niet (voldoende onderbouwd) gesteld dat sprake is van andere verrichtingen dan die waarvoor de proceskostenveroordeling reeds een vergoeding insluit.
3.14 Gedaagden zullen als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank de proceskosten aan de zijde van eisers op basis van het toegewezen bedrag. De gevorderde hoofdelijke veroordeling in de proceskosten zal wegens het ontbreken van een dragende onderbouwing worden afgewezen.
De rechtbank:
veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan eisers te betalen een bedrag van € 3.618,56 [zegge: drieduizend zeshonderdachttien euro en zesenvijftig eurocent], te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 6 juni 2005 tot de dag der voldoening;
veroordeelt gedaagden in de kosten van het geding, deze voor zover aan de zijde van eisers gevallen tot op heden begroot op € 1.228,60, waaronder begrepen een bedrag van € 768,00 aan procureurssalaris;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Noort en uitgesproken ter openbare terecht-zitting van woensdag 2 augustus 2006.