ECLI:NL:RBBRE:2006:AY5684

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
4 augustus 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/800482-06
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kooijman
  • A. Veldhuizen
  • J. Kouwenhoven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor inbraken en bedreiging van politiefunctionaris in Tilburg

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 4 augustus 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van meerdere inbraken en een poging tot inbraak in Tilburg, evenals het bedreigen van een politiefunctionaris. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan twee inbraken en een poging tot inbraak, waarbij hij goederen heeft weggenomen van Fontys Hogescholen en het Theresia Lyceum. Daarnaast heeft hij op 13 april 2006 de recherchecoördinator bedreigd met zware mishandeling door dreigende woorden te uiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de inbraak bij de Palsgroep en sprak de verdachte daarvan vrij. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden, met aftrek van het voorarrest, en heeft daarnaast schadevergoedingen opgelegd aan de benadeelde partijen, waaronder Stichting Fontys. De rechtbank heeft ook verbeurdverklaring van enkele in beslag genomen voorwerpen uitgesproken, die mogelijk zijn gebruikt bij de gepleegde feiten. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank rekening heeft gehouden met de eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn verslaving aan harddrugs.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Parketnummer(s): 02/800482-06
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] [geboorteland],
wonende te [woonplaats],
thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda,
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. Woodrow, advocaat te Tilburg.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
1.
hij meermalen, althans eenmaal, in of omstreeks de periode van 26 maart 2006 tot en met 6 april 2006 te Tilburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het gebouw 'p2' van Fontys Hogescholen aan de Professor Goossenslaan 1-05 heeft weggenomen computers, in elk geval telkens een of meerdere goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan Fontys Hogescholen, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich telkens de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel
van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 13 april 2006 te Tilburg [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte deze opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd : "Ik
maak jou kapot en heel jouw familie ook. Jij bent niet de eerste.", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking en/of daarbij een dreigende (boks)houding in de richting van die [slachtoffer] aangenomen;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 21 maart 2006 tot en met 22 maart 2006 te Tilburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het Theresia Lyceum, gevestigd aan de Professor Cobbenhagenlaan 5 te Tilburg, heeft weggenomen een computer en/of een geluidsinstallatie, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan het Theresia Lyceum, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 10 april 2006 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit het gebouw van [naam bedrjif] aan de [adres] weg te nemen goeder(en) en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [naam bedrjif] en/of [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang totdat gebouw te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goeder(en) en/of geld onder
zijn bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, een ruit en/of een deur heeft vernield en/of ingetrapt en/of geforceerd, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 19 maart 2006 te Tilburg met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit het pand aan het Reitseplein 1, heeft weggenomen een fax-apparaat, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Pals Groep, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking en/of inklimming;
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
7.1 Vrijspraak en de gronden daarvoor.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 3 en feit 5 is ten laste gelegd, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Voor de bij het Theresia Lyceum gepleegde inbraak bevat het dossier naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende overtuigend bewijs, nu naast de aangifte slechts de conclusie van de onderzoeker van de Unit FTO voorhanden is dat het op de pleegplaats aangetroffen schoenspoor waarschijnlijk is veroorzaakt door de rechterschoen van verdachte.
Deze conclusie dient naar het oordeel van de rechtbank ook met betrekking tot de inbraak bij de Palsgroep te worden getrokken. Hoewel de onderzoeker van de Unit FTO ten aanzien van de twee schoensporen tezamen, die op de pleegplaats zijn aangetroffen, concludeert dat deze schoensporen zeer waarschijnlijk zijn veroorzaakt door de rechterschoen van verdachte, acht de rechtbank deze kwalificatie in het onderhavige geval onvoldoende om tot de overtuiging te komen dat verdachte deze inbraak heeft gepleegd. Dit omdat de onderzoeker ten aanzien van beide schoensporen afzonderlijk van oordeel is dat deze waarschijnlijk zijn veroorzaakt door de rechterschoen van verdachte.
7.2 Hetgeen bewezen is.
Door het onderzoek ter terechtzitting is evenwel naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte
1.
meermalen, in de periode van 26 maart 2006 tot en met 6 april 2006 te Tilburg met het oogmerk van wederrechtelijke
toe-eigening in/uit het gebouw 'p2' van Fontys Hogescholen aan de Professor Goossenslaan 1-05 heeft weggenomen computers, toebehorende aan Fontys Hogescholen, waarbij verdachte zich telkens de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak.
2.
op 13 april 2006 te Tilburg [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte deze opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd : "Ik maak jou kapot en heel jouw familie ook. Jij bent niet de eerste.", en daarbij een dreigende houding in de richting van die [slachtoffer] aangenomen;
4.
op 10 april 2006 te Tilburg ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit het gebouw van [naam bedrjif] aan [adres] weg te nemen goeder(en) en/of geld, toebehorende aan [naam bedrjif] en/of [slachtoffer 2] en/of
aan een ander of anderen dan aan verdachte en zich daarbij de toegang tot dat
gebouw te verschaffen door middel van braak, een
ruit en een deur heeft vernield en ingetrapt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Hetgeen onder feit 1, feit 2 en feit 4 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
8.1 De bewijsmiddelen.
8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
Feit 1 op de dagvaarding omvat in totaal vier inbraken, namelijk 26 maart 2006, 1 april 2006, 2 april 2006 en 6 april 2006. De inbraken op 1 en 2 april 2006 acht de rechtbank bewezen. Met betrekking tot de op 26 maart 2006 bij de Fontys Hogeschool gepleegde inbraak overweegt de rechtbank dat met de conclusie van de onderzoeker van de Unit FTO dat de op 26 maart 2006 aangetroffen schoenspoor zeer waarschijnlijk is veroorzaakt door de rechterschoen van verdachte naast de overige voorhanden zijnde bewijsmiddelen onvoldoende overtuigend bewijs oplevert om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
Als bewijs voor de op 6 april 2006 bij de Fontys Hogeschool gepleegde inbraak zijn naast de aangifte enkel vijf afdrukken van de door de beveiligingscamera ter plaatse opgenomen beelden voorhanden. Weliswaar is op deze foto’s een op de fiets van verdachte gelijkende fiets te zien, maar naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat de man op die fiets verdachte betreft.
De raadsman van verdachte heeft met betrekking tot de ten laste gelegde inbraken en de poging tot inbraak aangevoerd dat de conclusie van de onderzoeker van de Unit FTO dat een schoenspoor is veroorzaakt door de schoen van de verdachte niet betekent dat hij daar 100% zeker van is. Derhalve is hij van oordeel dat (ook) feit 4 niet kan worden bewezen verklaard.
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat met de aangifte en de conclusie van de onderzoeker van de Unit FTO met betrekking tot het bij de [naam bedrijf] op de deur aangetroffen schoenspoor voldoende bewijs voorhanden is om tot een bewezenverklaring van feit 4 te komen. Daartoe overweegt de rechtbank dat uit de vakbijlage ‘vergelijkend schoensporenonderzoek’ blijkt dat de kwalificatie “is veroorzaakt” betekent dat de onderzoeker de overtuiging is toegedaan dat het schoenspoor is veroorzaakt met de onderzochte schoen, omdat de algemene kenmerken overeenkomen en de overeenkomende karakteristieke kenmerken in overtuigende mate aanwezig zijn. Die maatstaf is naar het oordeel van de rechtbank een juiste. Zij neemt dat oordeel ook over.
Met betrekking tot feit 2 heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat recherchecoördinator [slachtoffer] zich, gelet op de feitelijke gang van zaken, niet door verdachte bedreigd kan hebben gevoeld. [slachtoffer] zou dit slechts in de aangifte hebben laten opnemen, omdat hij ambtshalve weet dat het nodig is dat vermeld wordt dat hij zich daadwerkelijk bedreigd moet hebben gevoeld om tot een bewezenverklaring van dit feit te komen.
De rechtbank verwerpt dit verweer van de raadsman. Zij is echter wel van oordeel dat bij de beoordeling van de ernst van de bedreiging de persoon van verdachte dient te worden betrokken. Kijkend naar de persoon van verdachte en gezien het feit dat verdachte nimmer is veroordeeld voor een gewelddelict is de rechtbank van oordeel dat verdachte met de woorden “Ik maak jou kapot en heel jouw familie ook” bedoeld moet hebben dat hij [slachtoffer] en zijn familie wat aan zou doen en dat dit redelijkerwijs niet kan worden opgevat als een uiting hem van het leven te zullen beroven. Gelet hierop komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte [slachtoffer] heeft bedreigd met zware mishandeling.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op:
Feit 1
Diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, meermalen gepleegd.
Feit 2
Bedreiging met zwaar lichamelijk letsel.
Feit 4
Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang heeft verschaft door middel van braak.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijne laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 Het ad informandum gevoegde.
De rechtbank heeft in de beoordeling betrokken het door verdachte bekende, maar het niet ten laste gelegde feit, dat is vermeld op de vanwege de officier van justitie aan verdachte betekende onderhavige dagvaarding, te weten:
1. 800482-06 12 april 2006, Tilburg, Gem. Tilburg
Poging tot diefstal in/uit door middel
van braak, verbreking, inklimming
11.2 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene en het ter informatie bij het dossier gevoegde, dat hierboven is genoemd, alsmede op grond van de omstandigheden, waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.3 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte voor het tenlastegelegde op te leggen een gevangenisstraf van twee (2) jaren met aftrek van voorarrest.
Verdachte heeft twee inbraken en een poging tot inbraak gepleegd. Voorts heeft verdachte een politiefunctionaris bedreigd met zwaar lichamelijk letsel. Het spreekt voor zich dat de door de inbraken en de poging tot inbraak ontstane materiële schade groot is geweest. Niet alleen zijn goederen weggenomen, maar er is ook schade ontstaan aan de betrokken gebouwen. Daaraan tilt de rechtbank zwaar, net als aan de bedreiging van de recherchecoördinator. Niet alleen vanwege de impact hiervan op het slachtoffer persoonlijk, maar ook omdat de bedreiging is geuit in de uitoefening van zijn functie als politieagent.
Verdachte is verslaafd aan harddrugs. Deze verslaving kan verdachte kennelijk alleen bekostigen door het op grote schaal plegen van vermogensdelicten. Zijn strafblad onderstreept deze gedachtegang. Verdachte is immers vele malen eerder veroordeeld voor het plegen van deze delicten. Rekening houdend met de tijd dat verdachte de afgelopen twee jaar in detentie heeft doorgebracht, dient verdachte te worden gezien als een veelpleger van vermogensdelicten.
Uit de brief van Novadic&Kentron van 18 mei 2006 blijkt dat verdachte niet mee wilde werken aan het opstellen van een voorlichtingsrapportage. Gelet hierop en de negatieve houding van verdachte ter zitting van de rechtbank, is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige remedie om, in ieder geval gedurende de tijd dat verdachte gedetineerd is, de maatschappij te beschermen tegen de overlast en schade die door verdachte wordt veroorzaakt. De rechtbank beoogt daarmee tevens verdachte te doen inzien dat het nu echt tijd is zijn gedrag te veranderen en werk te maken van zijn resocialisatie.
Op grond van het vorenstaande zal de rechtbank dan ook aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen die langer is dan de straf die normaliter voor soortgelijke feiten wordt opgelegd. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van veertien (14) maanden, met aftrek van het voorarrest.
12 De overwegingen omtrent het beslag.
12.1 De overwegingen omtrent de verbeurdverklaring.
De volgende in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen:
1.00 STK Snoeischaar Kl: blauw
1.00 STK Schroevedraaier Kl: blauw
1.00 STK Beitel Kl: rood
zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is immers gebleken dat de bewezen verklaarde feiten mogelijk zijn begaan met die voorwerpen. Voorts is niet vastgesteld kunnen worden aan wie de voorwerpen toebehoren.
13 De overwegingen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij Stichting Fontys, Rachelsmolen 1, 5612 MA Eindhoven heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 4.140,- terzake van hetgeen onder feit 1 is bewezen verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 1 ten aanzien van de data 1 en 2 april 2006 bewezen verklaarde, rechtstreekse schade heeft geleden tot een bedrag van € 954,02. De rechtbank is bij de bepaling van dat bedrag uitgegaan van de (geschatte) dagwaarde van de weggenomen computers. Daarom kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen. Het overige gedeelte van deze vordering is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag ten behoeve van het slachtoffer Stichting Fontys, nu verdachte jegens deze naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die aan deze door het strafbare feit genoemd onder 1 is toegebracht.
De benadeelde partij [slachtoffer 2]/[naam bedrijf], [adres], heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van
€ 2.339,66 terzake van hetgeen onder feit 4 is bewezen verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het hiervoor onder feit 4 bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreekse schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Daarom kan de vordering tot dat bedrag worden toegewezen.
De rechtbank zal daarnaast aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van na te melden bedrag ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]/[naam bedrijf], nu verdachte jegens deze naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die aan deze door het strafbare feit, genoemd onder 4, is toegebracht.
De benadeelde partij Theresialyceum, Prof. Cobbenhagenlaan5, 5037 DA Tilburg heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 1.123,65 terzake van hetgeen verdachte onder 3 is ten laste gelegd. Nu voor dat feit aan verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en nu daarvoor ook niet artikel 9a van het wetboek van strafrecht wordt toegepast, dient de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard.
14 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 45, 57, 285, 310 en 311 van het wetboek van strafrecht.
15 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte onder feit 3 en feit 5 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder feit 1, 2 en 4 vermelde strafbare feiten.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van veertien (14) maanden.
Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf.
Zij verklaart verbeurd de onder 12.1 omschreven voorwerpen.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij Stichting Fontys, Rachelsmolen 1, 5612 MA Eindhoven toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 954,02 (zegge: negenhonderdvierenvijftig euro en twee eurocent), te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering.
Zij bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. (BP.14)
Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer Stichting Fontys, te betalen een som geld ten bedrage van € 954,02 (zegge: negenhonderdvierenvijftig euro en twee eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 19 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen. Indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, komt daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag te vervallen.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]/[naam bedrijf], [adres], toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.339,66 (zegge: drieentwintighonderdnegenedertig euro en zesenzestig eurocent), te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering. (BP.06)
Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen een som geld ten bedrage van € 2.339,66 (zegge: drieentwintighonderdnegenedertig euro en zesenzestig eurocent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 46 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen. Indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, komt daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag te vervallen.
Zij bepaalt dat de benadeelde partij Theresia Lyceum niet-ontvankelijk is in haar vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Zij veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, begroot op nihil.(BP.16)
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Veldhuizen en mr. Kouwenhoven, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Kersten en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 4 augustus 2006.