1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[naam verdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [adres],
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. M.A. Buntsma, advocaat te Breda.
2 De tenlastelegging.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat
1.
hij op of omstreeks 06 februari 2006 te Breda
door geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) en/of bedreiging met geweld of
(een) andere feitelijkhe(i)d(en) [slac[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan
van (een) handeling(en) die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
zijn penis in de vagina en/of de anus van die [slachtoffer] gebracht
en bestaande dat geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) en/of die bedreiging
met geweld of die andere feitelijkhe(i)d(en) hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] op een of meer tijdstippen op 6 februari 2006 (telkens) met een
vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft bedreigd
en/of
- die [slachtoffer] op bed heeft vastgebonden
en/of (aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
hij op of omstreeks 06 februari 2006 te Breda
[slac[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans
met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die
[slachtoffer] gericht en/of
- die [slachtoffer] (aldus) gedwongen op haar knieen te gaan zitten en/of
- (vervolgens) het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) in de mond van die
[slachtoffer] gestoken/geduwd en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] gezet
en/of heeft verdachte (daarbij) deze [slachtoffer] opzettelijk dreigend de woorden
toegevoegd : "ik maak je af" en/of "ik wacht eerst op een telefoontje dat je
hond is afgemaakt" en/of "je wordt nummer 139" en/of "ik zou je met 6 of 7
kogels langzaam kunnen neerschieten", althans (telkens) woorden van gelijke
dreigende aard of strekking;
3.
hij op of omstreeks 06 februari 2006 te Breda een of meer wapens van categorie
III, te weten een (omgebouwd) start/alarmpistool, merk Bruni, voorhanden heeft
gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 3 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 06 februari 2006 te Breda een of meer wapens van categorie
I, onder 7, te weten een (omgebouwd) start/alarmpistool, merk Bruni,
voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 06 februari 2006 te Breda door geweld bedreiging met geweld of
([slac[slachtoffer] heeft gedwongen tot het ondergaan van (een) handeling die bestond uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte
zijn penis in de anus van die [slachtoffer] gebracht en bestaande dat geweld en die bedreiging
met geweld hierin dat verdachte
- die [slachtoffer] op 6 februari 2006 met
een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft bedreigd en
- die [slachtoffer] op bed heeft vastgebonden
en/(aldus) voor die [slachtoffer] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan;
2.
op 06 februari 2006 te Breda [slac[slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op die
[slachtoffer] gericht en
- die [slachtoffer] gedwongen op haar knieën te gaan zitten het (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) in de mond van die [slachtoffer] gestoken en/of tegen het hoofd van die [slachtoffer] gezet
En (daarbij) deze [slachtoffer] opzettelijk dreigend de woorden toegevoegd: ik wacht eerst op een telefoontje dat je hond is afgemaakt" en "je wordt nummer 139" en "ik zou je met 6 of 7
kogels langzaam kunnen neerschieten
3.
op 06 februari 2006 te Breda een wapenvan categorie III, te weten een (omgebouwd) alarmpistool, merk Bruni, voorhanden heeft
gehad.
Voorzover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de weergave van de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Hetgeen verdachte onder feit 1, onder feit 2 en onder feit 3 primair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
8.2 Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De raadsman van verdachte heeft ter zitting van de rechtbank aangevoerd dat niet tot een bewezenverklaring van feit 1 kan worden gekomen, omdat het slachtoffer [voornaam] [slachtoffer] wisselende verklaringen daaromtrent heeft afgelegd, waarbij de raadsman ook wijst op het verleden van het slachtoffer en het borderline syndroom waaraan zij lijdt.
Met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 2 heeft de raadsman dit standpunt herhaald en daaraan toegevoegd dat ook met het overige voorhanden zijnde bewijs niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte dit feit heeft gepleegd.
Anders dan de raadsman is de rechtbank echter van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om de verklaring van het slachtoffer, zoals zij die onder andere in haar aangiften en op 9 maart 2006 bij de rechter-commissaris heeft afgelegd, niet te volgen. Daartoe overweegt de rechtbank dat het slachtoffer de bedreiging bij de Asterdplas te Breda in haar verklaringen tot in detail heeft beschreven. De specifieke kenmerken van de bedreiging vinden ook bevestiging in steunbewijs. Daarbij wijst de rechtbank met name op de bij de Asterdplas aangetroffen verbrande foto van de ex-vriend van het slachtoffer, de sigarettenpeuk met het celmateriaal van verdachte, de aansteker en het op de loop van het pistool geconstateerde celmateriaal van het slachtoffer. De beschrijving van de bedreiging in de aangiften en in de op 9 maart 2006 afgelegde verklaring komt bovendien overeen met de beschrijving die het slachtoffer op 7 februari 2006 aan haar moeder en vrienden daarover heeft gegeven. Daar komt nog bij dat de getuige [getuige] op de maandagavond voor de wedstrijd tussen NAC en Feijenoord tussen 18.30 uur en 19.15 uur bij de Asterdplas een BMW heeft gezien die de specifieke kenmerken vertoonde van de auto van verdachte. Het is de rechtbank uit eigen wetenschap bekend dat deze wedstrijd is gehouden op 12 februari 2006. Ook daarin vindt de verklaring van het slachtoffer derhalve steun.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het slachtoffer de toedracht van dit feit dan ook niet verzonnen en zijn vermelde verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig en betrouwbaar.
Dat het slachtoffer haar verklaring op 12 juni 2006 bij de rechter-commissaris heeft aangepast doet daar naar het oordeel van de rechtbank niets aan af. Uit het dossier komt namelijk het beeld naar voren van een slachtoffer dat volkomen in de ban is of kan geraken van een ander en die zelfs als die ander in de gevangenis zit niet tegen hem in durft te gaan. Uit de telefoontaps in het dossier blijkt ook dat verdachte zich tijdens zijn voorarrest manipulatief naar het slachtoffer heeft gedragen. Verder is in dit kader van belang dat slachtoffers van huiselijk geweld op het moment dat de relatie is hersteld vaak terugkomen op hun aangifte van de mishandeling. Een en ander in onderling verband en samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat de verklaring van het slachtoffer van 12 juni 2006, welke verklaring overigens aan duidelijkheid te wensen over laat, niet dient te worden gevolgd.
Nu de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de juistheid van de door het slachtoffer omtrent de bedreiging bij de Asterdplas afgelegde belastende verklaringen, gaat de rechtbank ook met betrekking tot de verkrachting uit van die verklaringen. De aangiften van het slachtoffer worden met betrekking tot de verkrachting ook ondersteund door het door het slachtoffer aan verdachte verstuurde SMS-bericht met de tekst “Er valt niks te praten..wat er gister is gebeurd valt niet goed te praten..je hebt me gewoon verkracht..pistool in mijn bek..heel mn leven gaat hier onder lijden”. Voorts gelden de tijdens het voorarrest opgenomen telefoontaps van gesprekken tussen verdachte en het slachtoffer als steunbewijs. Nu uit hetgeen hiervoor is overwogen blijkt dat het slachtoffer na de bedreiging bij de Asterdplas in doodsangst heeft verkeerd, kan naar het oordeel van de rechtbank van enige vrijwilligheid om na die bedreiging met verdachte anale seks te hebben, zoals door verdachte is gesteld en door het slachtoffer is ontkend, geen sprake zijn geweest.
Uit het vorenstaande volgt dat de rechtbank ook feit 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen acht en dat de verweren van de raadsman dienen te worden verworpen.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert de volgende misdrijven op:
Feit 2: Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Feit 3: Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor het hem onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair ten laste gelegde op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
Verdachte heeft het slachtoffer, nadat hij haar op een afgelegen plek met een omgebouwd alarmpistool met de dood had bedreigd, vervolgens thuis op brute wijze verkracht. Aan de Asterdplas heeft verdachte het slachtoffer gedwongen om te knielen en haar mond te openen, zodat verdachte het vuurwapen in haar mond kon stoppen. Ook heeft hij het vuurwapen tegen haar hoofd gehouden en doen voorkomen dat hij haar dood wilde schieten. Toen er voorbijgangers langsliepen, heeft verdachte het slachtoffer vervolgens gedwongen om in de auto te stappen. Thuis aangekomen heeft verdachte het slachtoffer op haar bed vastgebonden en haar onder bedreiging met dat wapen anaal verkracht. Dit zijn bijzonder ernstige feiten. Bij een verkrachting wordt de lichamelijke integriteit op grove wijze geschonden en het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een verkrachting nog lang te kampen hebben met de nadelige gevolgen van zulke traumatische ervaringen. De rechtbank tilt ook zwaar aan het feit dat verdachte het mede door de borderline-problematiek kwetsbare slachtoffer na de bedreiging en verkrachting voortdurend is blijven manipuleren. Hierbij wijst de rechtbank nogmaals op het beeld van het slachtoffer dat uit het dossier naar voren komt en is beschreven onder 8.2.
In het voordeel van verdachte pleit dat hij nooit eerder is veroordeeld. In zijn nadeel laat de rechtbank echter meewegen dat verdachte heeft geweigerd om actief deel te nemen aan het psychologisch onderzoek. Ook uit de voorlichtingsrapportage van de reclassering blijkt dat verdachte bij het opstellen daarvan weinig van zichzelf heeft laten zien.
De rechtbank is van oordeel dat de door de officier gevorderde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan hetgeen ten laste van verdachte bewezen is verklaard. Gelet op straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan zes voorwaardelijk, passend en geboden is.
12 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 57, 91, 242 en 285 van het wetboek van strafrecht en de artikelen 26, 55, 56 en 60 van de Wet wapens en munitie.
13 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1, feit 2 en feit 3 primair meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert de onder 9 vermelde strafbare feiten.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden.
Zij beveelt dat van deze gevangenisstraf een gedeelte groot zes maanden niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van het onvoorwaardelijke gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Breeman en mr. Kouwenhoven, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Van Bergen en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 augustus 2006.