ECLI:NL:RBBRE:2006:AY6219

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
14 april 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
636169/05
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Breeman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strafrechtelijke zaak betreffende tewerkstelling van Poolse werknemers zonder vergunning

In deze zaak heeft de economische politierechter van de Rechtbank Breda op 14 april 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het laten verrichten van arbeid door Poolse werknemers zonder de vereiste tewerkstellingsvergunning. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 22 oktober 2004 te Dongen, waar de verdachte als werkgever betrokken was bij de installatie van een productielijn voor Coca-Cola. De werknemers, afkomstig uit Polen, waren ingehuurd via een onderaannemer, maar hadden geen geldige vergunning om in Nederland te werken.

De economische politierechter heeft de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals het verweer van de verdachte en zijn raadsman, mr. B.J.P. van Gils. De rechter heeft vastgesteld dat de vergunningseis van artikel 2 van de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) in dit geval een niet-proportionele belemmering vormt van het vrije verkeer van diensten, zoals vastgelegd in artikel 49 van het EG-verdrag. Hierdoor werd artikel 2 WAV buiten toepassing gelaten.

De rechter heeft geconcludeerd dat de verdachte niet strafbaar is, omdat de werkzaamheden van de Poolse werknemers als grensoverschrijdende dienstverlening moeten worden beschouwd. De uitspraak leidde tot de vrijspraak van de verdachte, die werd ontslagen van alle rechtsvervolging. Dit vonnis is van belang voor de interpretatie van de wetgeving rondom tewerkstellingsvergunningen in het kader van Europese regelgeving en het vrije verkeer van diensten.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Parketnummer: 636169/05
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[naam bedrijf],
gevestigd [adres],
heeft de economische politierechter van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De economische politierechter heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Hij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. B.J.P. van Gils.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
zij op of omstreeks 22 oktober 2004 te Dongen, in elk geval in Nederland, als
werkgever (een) vreemdeling(en), te weten
- [naam werknemer], van Poolse nationaliteit en/of
- [naam werknemer], van Poolse nationaliteit en/of
- [naam werknemer], van Poolse nationaliteit en/of
- [naam werknemer], van Poolse nationaliteit en/of
- [naam werknemer], van Poolse nationaliteit en/of
- [naam werknemer] van Poolse nationaliteit en/of
- [naam werknemer], van Poolse nationaliteit en/of
- [naam werknemer], van Poolse nationaliteit en/of
- [naam werknemer], van Poolse nationaliteit,
arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de economische politierechter.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de economische politierechter bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de economische politierechter wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 22 oktober 2004 te Dongen, als werkgever vreemdeling(en), te weten
- [naam werknemer], van Poolse nationaliteit en
- [naam werknemer], van Poolse nationaliteit en
- [naam werknemer], van Poolse nationaliteit en
- [naam werknemer], van Poolse nationaliteit en
- [naam werknemer], van Poolse nationaliteit en
- [naam werknemer] van Poolse nationaliteit en
- [naam werknemer], van Poolse nationaliteit en
- [naam werknemer], van Poolse nationaliteit en
- [naam werknemer], van Poolse nationaliteit,
arbeid heeft laten verrichten zonder tewerkstellingsvergunning.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de economische politierechter niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen.
1. het ambtsedig proces-verbaal d.d. 25 maart 2005, nr. MOSM/W081/658 van de Arbeidsinspectie Rotterdam, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [naam verbalisant] en [naam verb[naam verbalisant]]
Dit proces-verbaal houdt, op de pagina's 2 tot en met 5, zakelijk weergegeven, in als relaas van eigen waarneming en bevinding van de verbalisanten:
Op 22 oktober 2004 bevonden wij ons te Dongen, alwaar Coca-Cola Enterprises Nederland BV is gevestigd. Buiten op een terrein en in de nabijheid van de fabriekshal waar een flessenafvullijn geïnstalleerd werd, sprak ik, verbalisant [naam verbalisant], een persoon aan, welke zich legitimeerde met een Pools paspoort. Een tweede persoon legitimeerde zich eveneens met een Pools paspoort. In de fabriekshal troffen wij nog 7 Poolse medewerkers aan, op diverse plekken bij de flessenafvullijn, alwaar zij diverse montagewerkzaamheden verrichtten. Alle 9 personen waren gekleed in een beige overall met opschrift/logo [ingehuurd bedrijf] en een gele veiligheidshelm en een oranje veiligheidsvestje. Desgevraagd verklaarden alle hier na te noemen 9 personen de Poolse nationaliteit te bezitten. Deze vreemdelingen bleken genaamd:
[naam werknemer], [naam werknemer], [naam werknemer], [naam werknemer], [naam werknemer], [naam werknemer] [naam werknemer], [naam werknemer] en [naam werknemer].
Door de Centrale Organisatie Werk en Inkomen te Zoetermeer werd geen tewerkstellings-vergunning afgegeven voor de betrokken 9 Poolse vreemdelingen.
2. het ambtsedig proces-verbaal d.d. 25 maart 2005, opgenomen op pagina 6 e.v. van het proces-verbaal genoemd onder 1, in de wettelijke vorm opgemaakt door de verbalisanten [naam verbalisant] en [naam verb[naam verbalisant]] Dit proces-verbaal houdt, zakelijk weergegeven, in als relaas van eigen waarneming en bevinding van de verbalisanten:
Op 8 november 2004 hoorden wij [getuige], die – zakelijk weergegeven – verklaarde:
Ik vertegenwoordig de firma [naam bedrijf] te Neutraubling uit Duitsland. De firma [naam bedrijf] heeft een productielijn, ten behoeve van het vullen, etiketteren en verpakken van flessen Coca-Cola, verkocht aan Coca-Cola. Voor de mechanische opbouw van deze productielijn heeft [naam bedrijf] de firma [ingehuurd bedrijf] te Duitsland gecontracteerd. [naam bedrijf] was op de hoogte dat [ingehuurd bedrijf] Polen als onderaannemer had ingeschakeld. Wij hebben voor deze negen Poolse personen geen tewerkstellingsvergunningen aangevraagd.
8.2 De bewijsoverwegingen.
Op grond van de bewijsmiddelen staat vast dat 9 Poolse vreemdelingen, zonder tewerk-stellings-vergunning, arbeid hebben verricht bij Coca-Cola te Dongen, te weten de montage van een nieuwe productielijn. Verdachte heeft als leverancier van deze productielijn voor de installatie daarvan als onderaannemer het Duitse bedrijf [ingehuurd bedrijf] (hierna: [ingehuurd bedrijf] Duitsland), ingehuurd, welk bedrijf op haar beurt het Poolse bedrijf [ingehuurd bedrijf] [naam ingehuurd bedrijf] (hierna: [ingehuurd bedrijf] Polen) heeft ingehuurd voor de mechanische montage. De Poolse vreemdelingen waren in dienst van [ingehuurd bedrijf] Polen, maar verrichtten feitelijk werkzaamheden ten behoeve van verdachte. Gezien het ruime werkgevers-begrip in artikel 1, onder b, van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav), kan verdachte worden aangemerkt als werkgever van deze Polen in de zin van de Wav.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het bewezenverklaarde levert op overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wet arbeid vreemdelingen, begaan door een rechtspersoon, negen maal gepleegd. Overtreding van dit voorschrift is in de Wet op de economische delicten strafbaar gesteld.
De verdediging heeft - zakelijk weergegeven - betoogd dat het bewezenverklaarde evenwel niet strafbaar is, omdat sprake is van grensoverschrijdende levering van diensten door een Poolse onderneming met eigen Poolse werknemers en het stellen van de eis van een tewerkstellings-vergunning is strijd is met - kort gezegd - Europees recht.
De economische politierechter overweegt hierover het volgende.
Uit de zich in het dossier bevindende stukken en uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat verdachte, als leverancier van de productielijn, [ingehuurd bedrijf] Duitsland als onder-aannemer heeft gecontracteerd voor (een deel van) de installatie van die productielijn. Dit bedrijf heeft op zijn beurt [ingehuurd bedrijf] Polen ingehuurd om, voor een vaste aanneemsom, de zogenaamde mechanische montage te verrichten.
Op grond van de door verdachte overgelegde stukken en de toelichting ter zitting acht de economische politierechter voldoende aangetoond dat [ingehuurd bedrijf] Polen een in Polen gevestigd bedrijf is, dat als gedeeltelijk rechtsopvolger van [ingehuurd bedrijf] [naam ingehuurd bedrijf] reeds enige jaren bestaat en werkzaam is op het gebied van industriële montage. Voorts is voldoende aannemelijk gemaakt dat [ingehuurd bedrijf] Polen ook in Polen feitelijk op dit terrein substantiële activiteiten verricht en ten behoeve van die activiteiten meerdere werknemers in dienst heeft. Zo waren blijkens de overgelegde zogeheten E101-verklaringen 4 van de 9 in Dongen werk-zame Polen reeds enige tijd voorafgaand aan het werk in Nederland in dienst van [ingehuurd bedrijf] Polen.
Geconcludeerd moet worden dat de werknemers van [ingehuurd bedrijf] Polen tijdelijk naar Nederland zijn gekomen voor het verrichten van de overeengekomen arbeid in dienst van een werkgever die in een andere EG-lidstaat (Polen) is gevestigd en daar een ook feitelijk op dit terrein werkzame onderneming heeft.
Het inschakelen door verdachte (via [ingehuurd bedrijf] Duitsland) van [ingehuurd bedrijf] Polen is naar het oordeel van de economische politierechter te beschouwen als onderaanneming. De uit dien hoofde door [ingehuurd bedrijf] Polen in Nederland te verrichten werkzaamheden zijn aan te merken als het verlenen van een grensoverschrijdende dienst, waarop artikel 49 van het EG-verdrag van toepassing is.
Bij de toetreding van Polen tot de Europese Unie op 1 mei 2004 heeft Nederland geen uitzondering op het vrije verkeer van diensten bedongen bij wijze van overgangsregime. Wel is door Nederland een tijdelijke uitzondering bedongen op het vrije verkeer van werknemers.
Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie EG (onder meer Rush Portuguesa C-113/89 en Commissie /Luxemburg C-445/03) blijkt dat lidstaten gerechtigd zijn maatregelen te nemen die nodig zijn om te controleren of het vrije verkeer van diensten niet gebruikt wordt om de beperking van het vrije verkeer van werknemers te omzeilen. Deze maatregelen mogen echter niet zo ver gaan dat het vrije verkeer van diensten illusoir wordt en de maatregelen moeten - onder meer - voor het dienstenverkeer proportioneel zijn.
Het stellen van de eis van een tewerkstellingsvergunning ex artikel 2 van de Wav voor tijdelijke grensoverschrijdende dienstverlening als hier aan de orde, vormt naar het oordeel van de economische politierechter echter een niet-proportionele belemmering van het vrije verkeer van diensten in de zin van artikel 49 van het EG-verdrag en is in strijd met het communau-taire recht, zoals vormgegeven in de jurisprudentie van het Hof van Justitie EG.
Dat ook de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wijziging van de eis van een tewerkstellingsvergunning in situaties als de onderhavige geboden achtte, blijkt uit de besluitvorming en advisering rond het (ontwerp-)besluit inzake het vervangen van de tewerkstellingsvergunning door een notificatieplicht (handelingen Tweede Kamer der Staten Generaal nr. 29407, nr. 20 t/m 27 en het advies van de Raad van State, bijvoegsel Staatscourant 13-12-2005, nr 242).
Het voorgaande leidt de economische politierechter tot de conclusie dat in casu het verbod van artikel 2, eerste lid, van de Wav wegens strijd met het gemeenschapsrecht buiten toepassing dient te worden gelaten.
Het bewezenverklaarde feit is derhalve niet strafbaar, zodat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
10 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de economische politierechter als volgt.
Hij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.
Hij verklaart niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij.
Hij verklaart het bewezene niet strafbaar en ontslaat verdachte terzake van alle rechtsvervolging.
Dit vonnis is gewezen door mr. Breeman, economische politierechter, in tegenwoordigheid van de griffier Hoppenbrouwers en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 14 april 2006.