ECLI:NL:RBBRE:2006:AY6613
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. Volkers
- J. Kooijman
- A. Kouwenhoven
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak van drugsdeal ondanks leugenachtige verklaring van verdachte
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 22 augustus 2006 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het verkopen, afleveren, verstrekken en vervoeren van cocaïne en hasjiesj in de periode van 10 januari 2006 tot en met 24 januari 2006. De rechtbank heeft de gedingstukken en het verhandelde ter zitting bestudeerd, waarbij de vordering van de officier van justitie en het verweer van de verdachte en zijn raadsman, mr. Tennebroek, aan de orde zijn gekomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldeed en dat zij bevoegd was om van de zaak kennis te nemen.
De rechtbank heeft de feiten in deze zaak als volgt vastgesteld: de verdachte had op verschillende tijdstippen contact met een medeverdachte en er waren observaties door de politie die leidden tot de conclusie dat de verdachte mogelijk betrokken was bij drugstransacties. Echter, de rechtbank oordeelde dat de verklaring van de verdachte, hoewel leugenachtig, niet voldoende bewijs opleverde om te concluderen dat hij daadwerkelijk drugs had verkocht of vervoerd. De rechtbank kon niet vaststellen of de verdachte op het moment van zijn aanhouding daadwerkelijk betrokken was bij een drugsdeal of dat er al een deal was gesloten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was om de verdachte te veroordelen voor de tenlastegelegde feiten, zowel voor de handel in cocaïne als voor de handel in hasjiesj. De verdachte is dan ook vrijgesproken van alle beschuldigingen. Deze uitspraak benadrukt het belang van bewijsvoering in strafzaken en de noodzaak om aan de eisen van de wet te voldoen bij het vaststellen van schuld.