ECLI:NL:RBBRE:2006:AY9126

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
27 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/1953 WW
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belanghebbendheid van overheidswerkgever bij WW-uitkering van werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 27 september 2006 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Gemeente Baarle-Nassau als eiseres en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) als verweerder. De zaak betreft de vraag of de Gemeente als overheidswerkgever moet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wanneer een werknemer bezwaar maakt tegen de afwijzing van een WW-uitkering. De rechtbank oordeelt dat de Gemeente, in haar hoedanigheid van overheidswerkgever, inderdaad als belanghebbende moet worden beschouwd. Dit volgt uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 juni 2006, waarin is vastgesteld dat de kosten van een WW-uitkering aan een overheidswerknemer op de overheidswerkgever worden verhaald. De rechtbank concludeert dat de Gemeente in dit geval een voldoende actueel, concreet en rechtstreeks belang heeft bij het besluit over de WW-uitkering van haar werknemer.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de Gemeente niet in de gelegenheid is gesteld om te worden gehoord voordat het UWV op het bezwaar van de werknemer besliste. Dit is in strijd met artikel 7:2, eerste lid, van de Awb, dat bepaalt dat belanghebbenden in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun zienswijze te geven. De rechtbank verklaart het beroep van de Gemeente gegrond en vernietigt het bestreden besluit van het UWV. Tevens wordt het UWV opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift van de werknemer, met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank veroordeelt het UWV tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van de Gemeente.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummer: 06 / 1953 WW
uitspraak van de enkelvoudige kamer
in de zaak van
Gemeente Baarle-Nassau, eiseres,
gemachtigde mr. [gemachtigde eiseres],
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV; kantoor Groningen),
verweerder.
1. Het procesverloop
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 28 februari 2006 (bestreden besluit), inzake het recht van [naam betrokkene] (betrokkene) op uitkering ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het beroep is behandeld ter zitting van 31 augustus 2006, waarbij aanwezig waren namens eiseres
mr. [gemachtigde eiseres] en namens verweerder mr. [gemachtigde verweerder]. Betrokkene is eveneens ter zitting verschenen.
2. De beoordeling
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Betrokkene is op 10 februari 1994 in dienst getreden bij eiseres op grond van een arbeidsovereenkomst als invalskracht op oproepbasis. Betrokkene verrichtte werkzaamheden als invalkracht typekamer/receptie en volgens een vast schema als raadsnotuliste. Met ingang van 1 januari 1998 is de arbeidsovereenkomst omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd als vaste oproepkracht. Het dienstverband is door eiseres op 8 juni 2005 verbroken met ingang van 1 juli 2005.
Wegens het beëindigen van haar dienstbetrekking heeft betrokkene een WW-uitkering aangevraagd.
Bij primair besluit van 29 augustus 2005 heeft verweerder de door betrokkene aangevraagde WW-uitkering afgewezen vanwege het feit dat zij niet voldaan zou hebben aan het vereiste van minimaal 5 verloren arbeidsuren.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van betrokkene gegrond verklaard in die zin dat bij primair besluit ten onrechte was nagelaten om rekening te houden met het zogenaamd “opeenvolgend arbeidsurenverlies”. Verweerder heeft het primaire besluit ingetrokken en aan betrokkene met ingang van 6 juli 2005 een WW-uitkering toegekend gebaseerd op een arbeidspatroon van gemiddeld 6 uur en 58 minuten per week.
Bij verweerschrift is verweerder nader op de grieven van eiseres ingegaan.
2.2 Eén van de door eiseres geformuleerde grieven luidt dat verweerder de belangen van eiseres heeft geschaad, nu zij niet in de gelegenheid is gesteld aan de bezwaarprocedure deel te nemen. Verweerder had voorafgaand aan het nemen van het besluit op bezwaar hoor/wederhoor dienen toe te passen, hetgeen niet is gebeurd. Verweerder heeft hierdoor gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat het bestreden besluit reeds hierom voor vernietiging in aanmerking komt. Indien verweerder eiseres naar haar zienswijze zou hebben gevraagd, dan had hij bij een juiste toepassing van de maatstaf van de artikelen 24 en 27 van de WW moeten besluiten de uitkering geheel of gedeeltelijk te weigeren.
2.3 Volgens artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 7:2, eerste lid, van de Awb stelt een bestuursorgaan belanghebbenden in de gelegenheid te worden gehoord voordat het op het bezwaar beslist.
2.3 De rechtbank dient op grond van de aangevoerde grief de vraag te beantwoorden, of eiseres in bezwaar in de gelegenheid had moeten worden gesteld haar zienswijze te geven. De rechtbank beantwoordt die vraag bevestigend. In zijn uitspraak van 14 juni 2006 (LJN AY0163) heeft de Centrale Raad van Beroep het volgende overwogen:
“4.5. Op grond van de voorhanden zijnde informatie stelt de Raad vast dat de werkgever dient te worden aangemerkt als een overheidswerkgever. In zijn uitspraak van 3 maart 2004, LJN AO6487, USZ 2004, 159, JB 2004/188, heeft de Raad reeds als zijn oordeel te kennen gegeven dat uit artikel 97b, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW rechtstreeks voortvloeit dat de kosten van de aan een overheidswerknemer toegekende WW-uitkering op de desbetreffende overheidswerkgever worden verhaald. Er bestaat derhalve in het geval van toekenning van een WW-uitkering een direct verband tussen de toekenning van de WW-uitkering aan zo’n werknemer en het verhaal van de uit die toekenning voortvloeiende kosten op de overheidswerkgever. In deze uitspraak heeft de Raad daaraan de gevolgtrekking verbonden dat de overheidswerkgever moet worden geacht een voldoende actueel en concreet belang te hebben bij het besluit tot de toekenning van een WW-uitkering aan een werknemer, welke toekenning immers de financiële positie van die werkgever rechtstreeks beïnvloedt.
4.6. Mede gelet op het belang van een heldere en eenvoudig toe te passen invulling van het begrip belanghebbende in zaken als thans aan de orde, is de Raad van oordeel dat als een overheidswerkgever bezwaar maakt, dan wel beroep instelt tegen een besluit met betrekking tot de aanspraken van één van zijn werknemers op een uitkering ingevolge de WW, gelet op zijn hoedanigheid van overheidswerkgever, de aanwezigheid van een voldoende actueel, concreet en rechtstreeks belang bij dat besluit dient te worden verondersteld, zodat ook in dat geval de overheidswerkgever als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb dient te worden aangemerkt.”
Gelet op deze rechtspraak is de rechtbank van oordeel dat eiseres in haar hoedanigheid van overheidswerkgever eveneens als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb moet worden aangemerkt indien één van haar werknemers bezwaar maakt tegen de afwijzing van de aanvraag om een WW-uitkering. Het bezwaar kan er immers – zoals hier – toe leiden dat aan de werknemer in afwijking van het primaire besluit alsnog een WW-uitkering wordt toegekend. Het belang van eiseres is gelegen in handhaving van het primaire besluit, zodat zij een voldoende actueel, concreet en rechtstreeks belang heeft. Uit artikel 7:2, eerste lid, van de Awb volgt dat verweerder eiseres als belanghebbende in de gelegenheid had moeten stellen te worden gehoord alvorens op het bezwaar van betrokkene te beslissen. Dat is niet gebeurd. Reeds hierom dient het beroep gegrond te worden verklaard en moet het bestreden besluit worden vernietigd.
2.4 Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht te worden vergoed. Tevens zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten van eiseres, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
3. De beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van deze uitspraak.
gelast dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht van € 281,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 644,- te betalen door het UWV.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, en in aanwezigheid van
mr. E.G.F. Vliegenberg, griffier, in het openbaar uitgesproken op
Tegen deze uitspraak kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Afschrift verzonden op: