ECLI:NL:RBBRE:2006:AZ3390

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
10 november 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
parketnr. 2517-04rk-nummer: 06/339
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Mr. Kooijman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van verzoek tot schadevergoeding na late indiening

Op 10 november 2006 heeft de Rechtbank Breda uitspraak gedaan in een verzoekschrift ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend op 9 maart 2006. Het verzoek betrof een schadevergoeding ten laste van de Staat van € 1.713,60, ter dekking van kosten van rechtsbijstand en andere gerelateerde kosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, omdat het verzoekschrift te laat was ingediend. De rechtbank concludeert dat de beslissing van de raadsman om te wachten op een eventueel beklag van het slachtoffer onjuist was, wat heeft geleid tot de niet-ontvankelijkheid van de verzoeker. De rechtbank verwijst naar artikel 43 van het Wetboek van Strafvordering, dat stelt dat de toevoeging van een raadsman geldt voor de gehele aanleg, inclusief de behandeling van appèllen en advisering omtrent hoger beroep. Indien de verzoeker ontvankelijk zou zijn geweest, zou de rechtbank het verzoek tot schadevergoeding hebben afgewezen. De beslissing is genomen in aanwezigheid van de griffier, Van Gastel, en de rechtbank heeft de verzoeker niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
parketnr. 2517-04
rk-nummer: 06/339
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 591a wetboek van strafvordering
Beslissing op het verzoekschrift ex artikel 591a van het wetboek van strafvordering ingekomen ter griffie op 9 maart 2006, in de zaak:
[verdachte],
[geboortedatum en plaats]
[adres]
1. De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
? het verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding ten laste van de Staat tot een bedrag van €. 1.713,60, ter zake van:
? de kosten van rechtsbijstand;
? de kosten raadsman met betrekking tot de indiening en behandeling van bovenvermeld verzoekschrift en het verzoekschrift ex artikel 89 wetboek van strafvordering;
? de kennisgeving van sepot van 17 november 2005;
? het proces-verbaal van het onderzoek door de raadkamer van 27 oktober 2006, waaruit blijkt dat de officier van justitie alsmede verzoeker en zijn raadsman zijn gehoord.
2. De beoordeling.
De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het wetboek van strafrecht.
Het verzoekschrift is ingediend nadat meer dan 3 maanden waren verstreken nadat de Officier van justitie op 17 december 2005 aan verzoeker had kennis gegeven dat zijn zaak is geseponeerd omdat er onvoldoende wettig bewijs voorhanden was.
Tijdens het onderzoek in raadkamer is door de raadsman van verzoeker aangevoerd dat de late indiening van het verzoekschrift zijn oorzaak vindt in het feit dat verzoeker heeft willen afwachten of het slachtoffer tegen de beslissing van de Officier van Justitie, beklag had gedaan bij het Gerechtshof. Dat verweer verwerpt de rechtbank, nu de mogelijkheid van het slachtoffer om beklag te doen er niet aan in de weg staat om binnen de wettelijke termijn een verzoek als het onderhavige te doen. Indien daarna ter zitting zou komen vast te staan dat het slachtoffer beklag heeft gedaan, dan is het vervolgens aan de rechter die het verzoek tot schadevergoeding behandelt om zonodig het verzoek aan te houden in afwachting van de beslissing inzake het beklag.
Op grond van vorenstaande moet worden geoordeeld dat de beslissing van de raadsman om een eventueel beklag ex art 12 SV af te wachten onjuist is geweest, hetgeen dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid van verzoeker.
Ten overvloede verwijst de rechter naar artikel 43 van het wetboek van strafvordering. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de toevoeging van een raadsman geldt voor de gehele aanleg. Dit betekent dat de behandeling inzake appèllen en de advisering omtrent het instellen van hoger beroep eveneens vallen onder de toevoeging voor de eerste aanleg. Indien verzoeker ontvankelijk zou zijn in zijn verzoek zou de rechter het verzoek tot toekenning van een vergoeding op grond van voormeld artikel hebben afgewezen.
3. De beslissing.
De rechtbank verklaart verzoeker niet-ontvankelijk in zijn verzoek.
Deze beslissing is op 10 november 2006 gegeven door mr.Kooijman , rechter, in tegenwoordigheid van Van Gastel, griffier.