3. De beoordeling
3.1. Op grond van de wederzijdse proceshouding staan tussen partijen de navolgende feiten vast:
Eiseres is op 8 april 1983 in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [de man]. Uit hun huwelijk zijn drie kinderen geboren, in 1989,1992, en in 1997.
Begin 2002 hebben eiseres en [de man] besloten hun huwelijk te beëindigen.
[De man] en eisseres waren beiden aandeelhouder in de besloten vennootschap Elektrotechnisch Installatiebureau [bedrijf] BV. [De man] verrichte in de onderneming van deze vennootschap de technische werkzaamheden. Eiseres zorgde voor de kinderen en werkte 19 uur per week voor het bedrijf. Zij boekte de inkoop- en verkoopfacturen in en deed betalingen via het elektronisch bankierprogramma van de onderneming.
Het jaarlijkse bruto gezinsinkomen lag omstreeks euro 96.000,00.
[De man] en eiseres waren niet juridisch geschoold. Zij hadden geen eerdere ervaring met een echtscheidingssituatie en de gevolgen daarvan.
[De man] en eiseres hebben met het oog op de voorgenomen echtscheiding overlegd met de accountant van de onderneming.
De resultaten van deze bespreking heeft eiseres neergelegd in een samenvattende notitie. Het betrof de verdeling van onroerende goederen, kinderalimentatie, scheiding en deling van de gemeenschap van goederen, een bezoekregeling, gevolgd door een aantal vragen m.b.t. alimentatie, studiekosten, voogdij, levensverzekering en hypotheek.
[De man] en eiseres hebben zich vervolgens gewend tot het kantoor van [gedaagde 1] met het verzoek hen te adviseren in het kader van hun voorgenomen echtscheiding en de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap. Zij hebben genoemde notitie overhandigd aan de [mededwerker], werkzaam in het notariskantoor. Vervolgens hebben diverse besprekingen plaatsgevonden tussen [de man] en eiseres enerzijds en [medewerker] respectievelijk [gedaagde 1] anderzijds.
Dit heeft geleid tot een op 22 mei 2002 door [de man] en eiseres ten overstaan van [gedaagde 1] ondertekend convenant.
In dit convenant worden de bestanddelen van de huwelijksgoederengemeenschap opgesomd.
Partijen kwamen ten aanzien van de kinderen overeen dat gezamenlijk gezag zou gelden en dat de kinderen bij de vrouw zouden wonen, met een bezoekregeling voor de man.
Artikel 3 houdt onder meer in: "De man en vrouw zijn ieder in staat zich door arbeid, dan wel door inkomen uit vermogen of lijfrente, (voldoende) eigen inkomsten te verschaffen. Partijen doen bindend afstand over en weder, nu en voor in de toekomst, ook bij wijziging van financiële omstandigheden, van het recht tot het vorderen jegens elkaar van alimentatie voor levensonderhoud voor zichzelf. Partijen doen afstand van de wettelijke regelingen dienaangaande."
Achtergrond hiervan was, zoals de notaris in een eerdere brief aan partijen schreef, dat eiseres in redelijkheid inkomen had en dat de woonlasten voor haar verwaarloosbaar waren.
In artikel 4 stellen partijen de kinderalimentatie vast op euro 226,00 per kind per maand, gevolgd door de tekst: "Deze alimentatie is in onderling overleg vastgesteld en niet gebaseerd op het inkomen van de man. Ingeval het inkomen van de man in enig jaar ten opzichte van het voorgaande jaar gedaald is, blijft de alimentatie ongewijzigd. Ten aanzien van de eventuele eigen inkomsten van de vrouw geldt dat noch haar arbeidsinkomsten, noch haar inkomsten uit vermogen aanleiding kunnen zijn tot verlaging van de alimentatie."
De verdeling van de gemeenschap van goederen houdt, kort samengevat in, dat aan de man werden toebedeeld alle aandelen in genoemde vennootschap, een woonhuis, en nog enige andere bestanddelen, en aan de vrouw een ander woonhuis, enige andere bestanddelen, alsmede een bedrag wegens overbedeling ter grootte van euor 90.756,00.
De man verbond zich om alle tot de huwelijksgoederengemeenschap behorende schulden en verplichtingen voor zijn rekening te nemen.
Art. 7 van het convenant bepaalt dat de door partijen opgebouwde pensioenaanspraken niet zullen worden verrekend conform de in de Wet Verrekening Pensioenrechten opgenomen standaardregeling. Nabestaandenpensioen bleef onverlet.
In art. 8 van het convenant verklaren partijen de huwelijksgoederengemeenschap met inachtneming van de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hebben verdeeld en niets meer van elkaar te vorderen te hebben. Over en weer doen zij afstand van alle rechten en rechtsvorderingen, ook indien krachtens deze verdeling een benadeling van meer dan een vierde mocht bestaan, om de ontbinding of vernietiging van hetgeen in het convenant was overeengekomen, dan wel de verdeling met juridische levering en de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst tot verdeling te vorderen.
Na omzetting van het huwelijk in een geregistreerd partnerschap en beëindiging hiervan is het convenant in werking getreden en door partijen uitgevoerd.
Bij brief van haar advocaat van 20 januari 2005 heeft eiseres het notariskantoor aansprakelijk gesteld in verband met de advisering in het kader van genoemd convenant.