ECLI:NL:RBBRE:2007:AZ8952

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
22 januari 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/4703
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermindering van BPM voor ingevoerde tweedehands auto

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 22 januari 2007 uitspraak gedaan over de vermindering van de belasting op personenauto's en motorrijwielen (BPM) voor een ingevoerde tweedehands auto. De belanghebbende, een B.V., had bezwaar gemaakt tegen de door de inspecteur van de Belastingdienst vastgestelde BPM van € 9.707, die was gebaseerd op een consumentenprijs van het voertuig inclusief accessoires van € 113.447. De rechtbank diende te beoordelen of de inspecteur de BPM correct had vastgesteld, met name of er een juiste vermindering was toegepast in verband met de leeftijd van de auto.

De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de waarde van de referentie-auto's hoger was dan € 25.000, wat leidde tot een vermindering van de BPM tot € 7.595. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de inspecteur en veroordeelde de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende ter hoogte van € 1.618,40. Tevens werd gelast dat de Staat het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 vergoedde. De rechtbank benadrukte dat de inspecteur de bewijslast droeg en dat de taxatierapporten die door de belanghebbende waren overgelegd, niet voldoende waren om de waarde van de referentie-auto's te onderbouwen.

De uitspraak is van belang voor de toepassing van de BPM-regelgeving en de wijze waarop de waarde van ingevoerde voertuigen moet worden vastgesteld, met name in het licht van de Europese regelgeving. De rechtbank heeft de relevante jurisprudentie van de Hoge Raad in overweging genomen, waaronder de arresten van 6 december 2002 en 22 september 2006, die richtlijnen bieden voor de berekening van BPM in relatie tot de waarde van vergelijkbare voertuigen die al in Nederland zijn geregistreerd.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 05/4703
Uitspraakdatum: 22 januari 2007
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [woonplaats], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Belanghebbende heeft ter zake van de registratie van een personenauto, thans met Nederlands kenteken (de auto), belasting op personenauto's en motorrijwielen (BPM) voldaan tot een bedrag van € 9.707.
1.2. Na door belanghebbende tegen de voldoening gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak op bezwaar van 16 november 2005 het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 5 december 2005, ontvangen bij de rechtbank op 7 december 2005, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 37.
1.4. De inspecteur heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2005 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, alsmede de inspecteur. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.6. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en daarbij bepaald dat het vooronderzoek wordt hervat. Vervolgens heeft de rechtbank partijen verzocht schriftelijk inlichtingen te geven en/of onder hen berustende stukken in te zenden. Deze met partijen gevoerde correspondentie, mede omvattende de door belanghebbende nader ingezonden stukken van 29 en 30 juni 2006, behoort tot de stukken van het geding.
1.7. Het nader onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 januari 2007 te [woonplaats]. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, alsmede de inspecteur. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en overgelegd aan de rechtbank en de wederpartij. Van het ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Bij aangifte BPM van 13 juni 2005, ten name van BV, door [gemachtigde] op die dag ondertekend, is aangifte voor de BPM gedaan voor de registratie van het motorrijtuig, eerste toelating 26 maart 2001, tot een bedrag aan BPM van € 5.654. Het Nederlands kenteken is ten name van [belanghebbende] BV op 29 juni 2005 afgegeven. Het kenteken vermeldt aan herrekende BPM € 21.551.
2.2. Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [deskundige] voornoemd. De taxatie vermeldt naast een kilometerstand van 89.530 en als datum eerste toelating 26 maart 2001, een uitvoerige beschrijving van het motorrijtuig ten tijde van de opname, 10 juni 2005, en de aanwezig geconstateerde fabrieksaccessoires; metallic, autotelefoon, sportpakket, skiluik, inklapbare spiegels en een snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging. Bij die beschrijving is lichte schade en matig herstelde schade alsmede achterstallig onderhoud aan banden en reminstallatie vermeld. Bij deze taxatie is uitgegaan van een oorspronkelijke Nederlandse cataloguswaarde van € 108.575 met een bruto BPM bedrag van € 30.126. Als "Nederlandse particuliere verkoopwaarde" is getaxeerd € 28.500, waarop in aftrek is gebracht; voor de waardevermindering i.v.m. import een bedrag van € 2.500; voor kosten herstel schade een bedrag van € 2.975 en voor een jaarbeurt inclusief banden een bedrag van € 2.648, ofwel een "verkoopwaarde aan particulier in huidige staat" van € 20.377 (=18,77% van de nieuwprijs). Aan rest BPM wordt een bedrag vermeld van € 10.242 en aan herrekende BPM wordt een bedrag vermeld van € 5.653 zijnde 18,77% van de bruto BPM.
2.3. De inspecteur heeft in het kader van de tegenbewijsregeling als bedoeld in het besluit van 3 december 2003, nr. DGB2003/6752M, onder meer gepubliceerd in VN 2004/2.28, een hertaxatie laten uitvoeren door B.V., schade expertisebureau te [woonplaats]. De hertaxatie vermeldt naast een kilometerstand van 89.647 en een datum eerste toelating 26 maart 2001, een summiere beschrijving van het motorrijtuig ten tijde van de opname, naar de rechtbank begrijpt 17 juni 2005, en de aanwezig geconstateerde fabrieksaccessoires; metallic, autotelefoon, sportpakket, skiluik, inklapbare spiegels en een snelheidsafhankelijke stuurbekrachtiging. Bij die beschrijving is gebruiksschade rondom en matig herstelde schade alsmede achterstallig onderhoud, met name aan de banden, vermeld. Bij het taxatierapport is een zeer uitvoerige schade-calculatie opgenomen resulterend in een post aan reparatiekosten van € 3.520,41 inclusief BTW. Bij deze taxatie is uitgegaan van een oorspronkelijke consumentenprijs inclusief BPM en BTW van € 112.820 met een bruto BPM bedrag van € 31.294. Als dagwaarde is getaxeerd € 40.000 en rekening houdend met de genoemde reparatiekosten een verkoopwaarde aan particulier inclusief BPM en BTW van € 35.000.
2.4. De inspecteur heeft op 27 juni 2005 de ter zake van de registratie van de auto verschuldigde BPM vastgesteld op € 9.707 uitgaande van een consumentenprijs inclusief accessoires van € 113.447, een daarbij behorend bedrag aan bruto BPM (45,2% plus € 328) van € 31.466,73 en een bedrag aan BTW van € 13.089,29, resulterend in een netto catalogus prijs van € 68.890,99. De vermindering bedraagt op grond van artikel 10, tweede lid, van de Wet BPM, 66%. Op grond van de tegenbewijsregeling bedraagt de vermindering 69,15% (100% minus 35.000/1.134,47 maal 1%) ofwel € 21.759,24 resulterend in een bedrag aan verschuldigde BPM van, afgerond, € 9.707. Belanghebbende heeft de BPM voldaan.
3. Geschil
3.1. In geschil is of bij de vaststelling van de verschuldigde BPM een correcte vermindering in verband met de leeftijd van de auto is vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voorzover zij daar ter zitting van zijn afgeweken verwijst de rechtbank naar de processen-verbaal van de zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de BPM tot een bedrag van € 5.654.
De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Het kenteken van de auto is op naam gesteld van [belanghebbende] BV. Voor dat geval is met betrekking tot de BPM [belanghebbende] BV de belastingplichtige voor de ter zake van de registratie verschuldigde BPM. Nu tussen partijen, en tevens voor de rechtbank, aanstonds duidelijk was dat in het onderhavige geval de BPM ter zake van de registratie van de auto het onderwerp van het geschil is en de feitelijke handelingen steeds zijn uitgevoerd door [gemachtigde], gaat de rechtbank, in navolging van de kennelijke bedoeling van de inspecteur, ervan uit dat [gemachtigde] steeds heeft gehandeld namens [belanghebbende] BV, de belanghebbende.
4.2. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 6 december 2002, nummer 37 666, onder meer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN-nummer AE4811, onder punt 4 het volgende overwogen:
"4. Na cassatie
Het is, nu op de heffende autoriteit de verplichting rust ervoor te waken dat met het heffen van BPM wordt getreden buiten de in artikel 95 EG-verdrag neergelegde begrenzing van de nationale heffingsbevoegdheid, en met een berekening van de heffing conform de nationale wettelijke regeling aan die verplichting niet wordt voldaan, in eerste instantie aan de Inspecteur om in het geding na verwijzing gegevens in te brengen, waaruit kan blijken hoe de door belanghebbende voldane BPM zich verhoudt tot het restant aan BPM dat nog drukte op vergelijkbare, reeds in Nederland geregistreerde auto's (hierna: de referentie-auto's). De Inspecteur kan wat betreft het waardeverloop van laatstbedoelde auto's die gegevens eventueel verschaffen aan de hand van koerslijsten met richtprijzen, zoals die bij inkoop van gebruikte auto's in de handel plegen te worden gehanteerd. Voorzover in de door hem gehanteerde koerslijst wordt gedifferentieerd naar waardeverminderingsfactoren, zoals veroudering, merk, model, kilometerstand, type aandrijving, technische staat of staat van onderhoud, dient de Inspecteur dan met het oog op een doorzichtige vergelijking per door belanghebbende in het onderhavige tijdvak uit een andere EG-lidstaat ingevoerde auto aan te geven welke de in de koerslijst onderscheiden criteria zijn, waaraan die auto en de referentie-auto gemeenschappelijk voldoen. Waardeverminderingsfactoren als hierboven vermeld, die niet afzonderlijk in de koerslijst zijn opgenomen of die, ofschoon wel in de koerslijst opgenomen, door de Inspecteur voor de door belanghebbende ingevoerde auto's niet te bepalen zijn bij gebrek aan gegevens omtrent de staat van de concrete auto op het peilmoment, mogen behoudens tegenbewijs worden geacht op een gemiddeld niveau te liggen. Belanghebbende dient vervolgens de gelegenheid te hebben voor elke concrete auto te betwisten dat deze op het peilmoment voldeed aan de criteria waarvan de Inspecteur is uitgegaan.".
In zijn arrest van 22 september 2006, nummer 41 178, onder meer gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, onder LJN-nummer AY8649, heeft de Hoge Raad beslist dat de afschrijvingstabel van artikel 10 van de Wet BPM in strijd is met artikel 90 EG. Tevens wordt voor de vaststelling van de vermindering in verband met de leeftijd van de personenauto verwezen naar onderdeel 4 van het arrest van 6 december 2002 voornoemd.
In beide beroepen, leidend tot de genoemde twee arresten, betrof het de op aangifte voldane BPM.
4.3. De ter zake van de registratie verschuldigde BPM mag niet meer bedragen dan het restant BPM dat nog drukt op vergelijkbare, reeds in Nederland geregistreerde auto's (hierna: de referentie-auto's). Ter bepaling van de vermindering van de BPM in verband met de leeftijd van de auto dient derhalve het restant aan BPM dat nog drukt op de referentie-auto's te worden vastgesteld. Dit dient, blijkens het in 4.2 weergegeven oordeel, aan de hand van het waardeverloop van de referentie-auto’s te gebeuren. Tussen partijen is in confesso dat in personenauto's als de onderhavige auto weinig handel plaatsvindt in Nederland.
Belanghebbende en de inspecteur hebben in eerste instantie taxatierapporten overgelegd waaruit de verkoopwaarde van de auto op het peilmoment moet blijken. Nu deze taxatierapporten zijn toegesneden op de auto en niet op de referentie-auto's, zijn deze minder geschikt voor het bewijs van het waardeverloop van de referentie-auto's.
Daarnaast heeft belanghebbende drie verklaringen overgelegd; van twee handelaars in auto's en een auto-groothandel, die verklaren voor de auto in de staat zoals onder de feiten is vermeld, per 10 juni 2005, een waarde bij inkoop te hanteren van respectievelijk € 17.500, € 17.500 en € 16.600 en een waarde bij verkoop aan particulieren te hanteren van respectievelijk € 19.950, € 21.250 en € 20.800.
De inspecteur heeft onder meer afschriften overgelegde van de koerslijst van de ANWB/BOVAG, uitgave mei/juni 2005 met als richtprijs bij inkoop voor een [personenauto] met bouwjaar 2001, een bedrag van € 25.645, en van de Autotelex van 2005, nummer 2, met voor de genoemde auto een waarde van € 28.500. Andere door de inspecteur aangevoerde gegevens worden door de rechtbank niet meegenomen in het oordeel nu uit het afschrift van de uitgave van Eurotax 2005 niet is op te maken op welk bouwjaar de genoemde waarden betrekking hebben en de overige gegevens enkel advertenties met vraagprijzen betreffen.
4.3. De rechtbank stelt het waardeverloop van de referentie-auto's met dezelfde kenmerken, zoals fabrieksaccessoires, de schade, de matig herstelde schade en het achterstallig onderhoud, in goede justitie vast op € 25.000 op het peilmoment. De omstandigheid dat de auto is geïmporteerd is te dezen niet van belang, het gaat immers om vaststelling van het waardeverloop van de referentie-auto's. Evenmin acht de rechtbank het normaal te plegen onderhoud aan een personenauto, al dan niet uitgevoerd door de merkdealer, niet een waardebepalende omstandigheid waarmee afzonderlijk rekening moet worden gehouden. Dit onderhoud dient immers bij iedere auto plaats te vinden.
4.4. De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat de inspecteur, op wie te dezen de bewijslast rust, tegenover de gemotiveerd betwisting van belanghebbende, niet aannemelijk heeft gemaakt dat bij de vaststelling van de ter zake van de registratie van de auto verschuldigde BPM een hoger bedrag als waarde van de referentie-auto's dan € 25.000 in aanmerking moet worden genomen. Nu de berekening als zodanig niet in geschil is dient de verschuldigde BPM te worden verminderd met in achtneming van een afschrijving van (100% minus 25.000/1.134,47 maal 1%) 77,06% tot (34.466,73 maal 22,04%), afgerond, € 7.595.
4.5. Gelet op al het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van belanghebbende zodat het beroep gegrond is en moet worden beslist als hierna vermeld.
5. Proceskosten en griffierecht
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een deskundige als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Besluit verleende bijstand vergoedbaar naar het tarief als is vermeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel IV, van het Besluit tarieven in strafzaken. Belanghebbende verzoekt, naar de rechtbank verstaat, om vergoeding van de door de deskundige aan haar in rekening gebrachte werkzaamheden, in totaal 16 uur, in verband met de behandeling van het beroep tot een bedrag van € 1.618,40 inclusief BTW. Nu genoemd bedrag niet leidt tot een vergoeding naar een hoger tarief dan het in artikel 1, eerste lid, onderdeel IV, van het Besluit tarieven in strafzaken toegestane tarief en, naar de rechtbank aannemelijk acht, belanghebbende de in rekening gebrachte BTW niet kan verrekenen, zal de rechtbank een veroordeling tot dat bedrag uitspreken.
Nu de rechtbank eerst na de tweede behandeling ter zitting constateerde dat belanghebbende aan griffierecht € 276 verschuldigd is in plaats van het door haar voldane bedrag van € 37 en belanghebbende bij deze uitspraak in het gelijk wordt gesteld, ziet de rechtbank geen aanleiding alsnog het hogere bedrag aan griffierecht te heffen en zal de rechtbank gelasten dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan haar wordt vergoed.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de ter zake van de registratie van de auto verschuldigde BPM tot een bedrag van € 7.595;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.618,40;
- wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden en
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 37 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 22 januari 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.