ECLI:NL:RBBRE:2007:BA4014

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
27 april 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
800976-06
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Alferink
  • J. de Bruijn
  • R. Struijs
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen met een minderjarige door meerdere jongens

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 27 april 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met een 13-jarig meisje. De feiten vonden plaats op 17 juni 2006, toen het slachtoffer zonder toestemming van haar ouders haar huis verliet om naar een vriendin te gaan. Onderweg raakte zij in contact met een groep jongens, waarvan enkele haar vaag bekend waren van school. Na een korte tijd vroeg het slachtoffer de jongens om met haar mee naar huis te gaan, waar de situatie escaleerde in seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van vaginale en orale seks door meerdere jongens met het slachtoffer, wat in strijd is met de sociaal-ethische normen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verrichten van ontuchtige handelingen, waaronder het seksueel binnendringen van het lichaam van het 13-jarige meisje.

De rechtbank heeft de zaak onderzocht met gesloten deuren en de vordering van de officier van justitie gehoord, evenals het verweer van de verdachte en zijn raadsman. De rechtbank oordeelde dat het ten laste gelegde feit bewezen was, maar sprak de verdachte vrij van andere tenlasteleggingen die niet bewezen konden worden. De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en de adviezen van psychologen en psychiaters, die wezen op een ernstige oppositionele gedragsstoornis en verminderde toerekeningsvatbaarheid. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van 70 dagen en een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, met de verplichting om een leerstraf te volgen en zich te houden aan de voorschriften van de jeugdreclassering. Tevens werd een schadevergoeding van € 2.500,- toegewezen aan het slachtoffer, met de mogelijkheid dat de verdachte niet tot vergoeding gehouden is voor zover zijn mededaders al hebben betaald.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Parketnummer(s): 800976-06
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[verdachte],
geboren op [datum ] in het jaar 1989
wonende te [adres]
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting met gesloten deuren. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. Woodrow, advocaat te Tilburg.
2 De tenlastelegging.
De verdachte staat terecht, terzake dat
hij op of omstreeks 17 juni 2006 te Tilburg, tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, met [slachtoffer] (geboren 1992), die de leeftijd
van twaalf jaren maar nog niet die van
zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en)
heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het seksueel
binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte en/of
(een of meer van) zijn mededader(s)
- zijn/hun penis(sen) in de mond en/of de vagina van [slachtoffer]
geduwd/gebracht/gehouden en/of
- zijn/hun vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] geduwd/gebracht/gehouden
en/of
- met zijn/hun hand(en over de borst(en) en/of billen en/of vagina, althans
het lichaam van [slachtoffer] gewreven en/of
- zijn/hun penis(sen) tegen de billen, althans het lichaam van die
Mansvelder geduwd/gehouden;
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Zij kan dus in haar vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 17 juni 2006 te Tilburg, tezamen en in vereniging met anderen, met [slachtoffer] (geboren 1992), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen
heeft gepleegd, die mede bestond-en- uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer], hebbende verdachte en zijn mededaders
- hun penissen in de mond en de vagina van [slachtoffer]
gebracht en
- hun vingers in de vagina van [slachtoffer] gebracht
en
- met hun handen over de borsten en billen en vagina, van [slachtoffer] gewreven en
- hun penis-sen- tegen de billen, van die (slachtoffer) geduwd;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen.
8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat er in de maatschappij een verandering heeft plaatsgevonden in de sociaal-ethische norm ten aanzien van seksuele handelingen verricht door minderjarigen. Gelet op deze veranderingen en het geringe leeftijdsverschil tussen verdachte en het slachtoffer, is naar de mening van de raadsman geen sprake van een ontuchtig karakter met betrekking tot de seksuele handelingen. Verdachte dient derhalve vrijgesproken te worden, aldus de raadsman.
De rechtbank stelt vast dat het volgende zich feitelijk heeft afgespeeld.
Aangeefster [slachtoffer], 13 jaar oud, verlaat in de avonduren van 17 juni 2006 zonder toestemming van haar ouders de woning om naar een vriendin te gaan. Kort na aankomst bij die vriendin, vertrekt [slachtoffer] weer naar huis. Onderweg wordt zij bij het Westerpark te Tilburg aangeroepen en raakt in contact met een groepje jongens. Eén van de jongens, Hafid [mededader], kent ze vaag van school, de overige jongens kent ze niet. Ze raakt in gesprek met de jongens en vertelt onder andere dat ze 14 jaar oud is. Op enig moment vraagt [slachtoffer] de jongens of ze mee willen lopen naar haar huis. Vijf jongens gaan met haar mee. Onderweg sluiten nog drie jongens zich bij de groep aan. Op weg naar haar huis worden seksueel getinte vragen gesteld, zoals “ben je nog maagd” en “welke standje zullen we direct doen”. [slachtoffer] heeft de jongens -in strijd met de waarheid- verteld dat ze geen maagd meer is. Bij haar thuis aangekomen laat [slachtoffer] de jongens binnen en wordt de televisie op een muziekzender afgestemd en wordt er gedanst, waarbij [slachtoffer] over haar achterwerk wordt gewreven. Als een aantal personen een sigaret wil roken, gaat de groep naar buiten in de tuin.
In de tuin vinden vervolgens seksuele handelingen plaats. Zo moet [slachtoffer] van verdachte [mededader] een kusje op zijn geslachtsdeel geven. Voorts maakt een jongen terwijl [slachtoffer] met haar rug naar hem toe staat, neukende bewegingen tegen de achterzijde van haar lichaam. [slachtoffer] is bovendien in de tuin gevingerd.
Vervolgens gaat de groep weer naar binnen. Binnen zijn ze verder gegaan met dansen, specifiek “schuren”. Schuren is een dans waarbij de jongen met zijn geslachtsdeel tegen de billen van het meisje wrijft. Voorts is [slachtoffer] op een tafel getild en doet ze een striptease.
Op enig moment is de groep naar boven gegaan. [slachtoffer] is op haar kamer op haar bed gaan liggen, waarna verregaande seksuele handelingen, onder andere verricht door verdachte [mededader], hebben plaatsgevonden. De rechtbank heeft vastgesteld dat sprake is geweest van vaginale seks en orale seks door meerdere jongens met [slachtoffer].
Gesteld kan worden dat de sociaal-ethische norm de afgelopen jaren is verschoven, in die zin dat jeugdigen op steeds jongere leeftijd seksuele handelingen verrichten. Artikel 245 van het Wetboek van strafrecht strekt echter tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die daartoe, gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht worden niet of onvoldoende in staat te zijn. Hier moet naar het oordeel van de rechtbank, onder de genoemde omstandigheden, onverkort aan worden vastgehouden.
Onder omstandigheden kan aan zodanige handelingen met een minderjarige tussen de twaalf en zestien jaren het ontuchtige karakter ontbreken; dat kan bijvoorbeeld het geval zijn indien die vrijwillig plaatsvinden tussen personen die slechts in geringe mate in leeftijd verschillen.
In de onderhavige zaak dient naar het oordeel van de rechtbank de vraag beantwoord te worden of er omstandigheden waren, waardoor het ontuchtig karakter aan de door verdachten gepleegde handelingen is komen te vervallen.
Ten aanzien van verdachte [mededader] is daarbij het volgende van belang:
? De rechtbank constateert dat het mogelijk niet kenbaar was voor verdachte of er sprake was van onvrijwilligheid van de zijde van [slachtoffer];
? Verdachte was ten tijde van het plegen van de handelingen 17 jaar oud, terwijl [slachtoffer] 13 jaar oud was. De rechtbank is van oordeel dat dit niet een gering leeftijdsverschil is;
? Er is sprake van acht jongens die besluiten mee te gaan met één meisje van dertien jaar, dat zij niet dan wel vaag kennen, waarbij geen sprake is van een liefdesrelatie en met wie door meerdere jongens verregaande seksuele handelingen worden verricht.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is naar het oordeel van de rechtbank sprake geweest van seksuele handelingen die niet sociaal-ethisch aanvaardbaar zijn en derhalve een ontuchtig karakter hebben.
Het verweer van de raadsman treft dan ook geen doel en zal worden verworpen.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op:
Medeplegen van met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen te zijnen laste bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf en maatregel behoren te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangegeven dat ten tijde van de voorgeleiding en verdere voorlopige hechtenis was gekozen voor de primaire verdenking van verkrachting. Uit diverse verklaringen van verdachten, maar ook uit de aangifte van [slachtoffer] (en later uit het studioverhoor) is echter gebleken dat zij op geen enkele wijze kenbaar heeft gemaakt dat zij de seks niet wilde. [slachtoffer] heeft ook geen verzet, in welke vorm dan ook, geboden.
De geweldscomponent c.q. de feitelijkheden waren dan ook vooral gebaseerd op het grote aantal jongens en het leeftijdsverschil. Een aantal jongens heeft verregaande seksuele handelingen verricht met [slachtoffer], zonder zich ervan te vergewissen of zij dit wel wilde. Dit acht de officier van justitie zeer verwijtbaar, maar het feit dat meerdere jongens (soms tegelijkertijd) seks met [slachtoffer] hadden, kan naar haar mening niet leiden tot de conclusie dat sprake was van dwang.
Om die reden heeft de officier van justitie besloten artikel 245 van het Wetboek van strafrecht ten laste te leggen.
Met inachtneming van het vorenstaande heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor het tenlastegelegde op te leggen een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest en de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. Bij een bewezenverklaring merkt de raadsman subsidiair op dat de gevorderde plaatsing in een inrichting voor jeugdigen erg zwaar is. Een concreet voorstel heeft de raadsman niet gedaan.
Verdachte is op 17 juni 2006 samen met nog 7 andere jongens en met [slachtoffer], een meisje van 13 jaar oud, op haar uitnodiging, naar huis gegaan. Onderweg werden al seksueel getinte opmerkingen gemaakt richting [slachtoffer]. De rechtbank heeft geconstateerd dat [slachtoffer] op de opmerkingen inging. Bij haar huis aangekomen, is verdachte met de groep naar binnen gegaan. Er ontstond een feestsfeer, waarbij “geschuurd” werd, zoals de betrokkenen zelf verklaard hebben. In de tuin ging het vervolgens nog een stap verder. Verdachte werd daar op zijn geslachtsdeel gekust door [slachtoffer]. Tevens werd [slachtoffer] gevingerd. Dit was echter pas de voorbode. De groep is vervolgens naar boven gegaan, waar verdachte door [slachtoffer] werd gepijpt. Anderen van de groep hadden vaginale en ook orale seks met haar.
Door met zo’n grote groep personen met een meisje mee te gaan, een meisje dat ze overigens niet kenden, en zulke verregaande seksuele handelingen met haar te plegen, heeft verdachte handelingen van seksuele aard verricht die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan het verrichten van ontuchtige handelingen, die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van een 13-jarig meisje.
De rechtbank beschouwt dit feit als zeer ernstig van aard.
De verdachte heeft bij zijn handelen louter en alleen oog gehad voor zijn eigen directe behoeftebevrediging en heeft zich op generlei wijze bekommerd om de gevoelens van het slachtoffer en haar (seksuele) ontwikkeling. Door zijn handelen heeft de verdachte een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dergelijke feiten kunnen grote schade toebrengen aan de ontwikkeling van kinderen met name als zij zich in de puberteit bevinden. De effecten van de strafbare handelingen van de verdachte op de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van het slachtoffer zijn momenteel niet geheel te overzien.
De rechtbank heeft bij de bepaling van de strafmaat rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Hieruit blijkt dat verdachte reeds eerder met justitie in aanraking is geweest, maar niet terzake van soortgelijke zaken.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat acht geslagen op de het rapport van psycholoog [naam] d.d. 8 december 2006.
De psycholoog is van oordeel dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van een ernstige oppositionele gedragsstoornis met antisociale en narcistische trekken. Verdachte heeft een IQ van 110.
Verdachte heeft in zijn leven weinig grenzen ontmoet en drijft daarom op impulsen en weet weinig sturing te geven aan zijn gedrag. Hij is sterk op de eigen onmiddellijke behoeftebevrediging gericht en slechts beperkt in staat zich te verplaatsen in de ander.
Er sprake van verminderde toerekeningsvatbaarheid, gezien het chronisch en langdurend karakter van de opvoedingsinsufficiëntie binnen het gezin.
Het recidiverisico bij gedragsstoornissen is -indien niet behandeld- groot.
De sterke neiging met name bij de vader om de problematiek te externaliseren, daarvoor primair de omgeving verantwoordelijk te achten, wordt gezien als een belangrijke in stand houdende factor voor ongewenst gedrag bij verdachte. Opmerkelijk is verder dat diverse informanten het gedrag van verdachte in de groep beschrijven als die van een `versluierde leidersrol'. Soms wordt dit ook benoemd als 'het hebben van twee gezichten'. Oppervlakkig is er sprake van aangepast gedrag, doch buiten het zicht van verantwoordelijke volwassenen lijken zich tegenovergestelde processen af te spelen. Verdachte zou dan eerder een leidersrol vervullen.
Geadviseerd wordt een plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ).
De rechtbank heeft voorts betrokken het rapport van psychiater [naam] d.d. 7 december 2006.
De psychiater is van oordeel dat bij verdachte sprake is van een emotieregulatie stoornis, een gedragsstoornis, een ouder-kind relatieprobleem alsmede een bedreigde persoonlijkheidsontwikkeling. Dit was het geval ten tijde van het ten laste gelegde.
Verdachte is een jongen die zich, mede door een te beperkt ontwikkelde identiteit en eigenheid en door (sociale) onzekerheid, laat beïnvloeden door derden en/of zijn peergroup. Hij is statusgevoelig en iemand die behoefte heeft aan aanzien, waardoor hij bravoure en imponeergedrag vertoont en getoond heeft ten tijde van het ten laste gelegde. Verdachte kan zichzelf niet begrenzen en lijkt dit vanuit de systeemsituatie niet geleerd te hebben. Daarbij speelt ten tijde van het ten laste gelegde egocentrisch handelen bij een jongen met een gebrekkige ontwikkeling van de gewetensfunctie.
Vanuit bovenstaande wordt geadviseerd verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De kans op recidive wordt groot geacht. Risicofactoren voortkomend uit de stoornissen zijn externalisatie en het feit dat verdachte nauwelijks verantwoordelijkheid kent voor zijn eigen gedragskeuzes en gedragingen, alsmede het feit dat hij vanuit behoeftenbevrediging handelt, met nauwelijks slachtofferempathie.
Andere factoren die in ogenschouw genomen dienen te worden zijn de invloed van de peergroup. Tevens spelen de systeemfactoren een rol. Verdachte wordt door zijn ouders te weinig begrensd en aangesproken op zijn gedrag. Veel gedrag wordt gebagatelliseerd en vergoelijkt omdat verdachte een chronische ziekte heeft. Verdachte is zich hiervan bewust en maakt hier gebruik van, waardoor de gezagsverhoudingen binnen het gezin verstoord zijn.
Er is sprake van onderlinge beïnvloeding van bovengenoemde factoren en condities. Door de grote mate van beïnvloedbaarheid van verdachte en zijn slecht ontwikkelde egofuncties, heeft hij nog veel begrenzing, structuur en affectie nodig van buitenaf.
Ter preventie van recidive, ter bevordering van een zo gunstig mogelijke ontwikkeling van verdachte en ter voorkoming van verdere scheefgroei van de persoonlijkheidontwikkeling, dient er intensieve behandeling voor hem te komen. De behandeling dient gericht te worden op het versterken van egofuncties, vergroten van zelfstandigheid en toekomstgerichtheid. Tevens dient hij didactisch genoeg uitgedaagd te worden verantwoordelijkheid ten aanzien van zijn daden en gedragingen te gaan nemen. Er dient meer acceptatie te komen t.a.v. zijn ziekte met als doel het bevorderen van de omgang hiermee en het daarbij zich bewust worden van de zorg die hij voor zichzelf moet gaan dragen zonder terug te vallen in de slachtofferrol en oppositie. Behandeling dient tevens gericht te worden op sociale vaardigheden. De behandeling van ouders dient gericht te worden op begrenzing, structurering en ondersteuning van verdachte.
Gezien de kans op onttrekking aan de hulpverlening vanuit zowel de ouders als verdachte en de noodzaak van hulp voor beiden, kan, indien het tenlastegelegde bewezen wordt geacht, een onvoorwaardelijke PIJ worden overwogen.
Ter zitting is van de zijde van de jeugdreclassering opgemerkt dat verdachte deel neemt aan Crossroads, maar dat de ontwikkelingen minimaal te noemen zijn. Verdachte mist de motivatie. Als grootste probleem wordt de naschoolse opvang en het zich houden aan afspraken gezien. Verdachte heeft hiervoor ook een officiële waarschuwing gekregen van de jeugdreclassering.
Hoewel de motivatie bij verdachte minimaal te noemen is, is hij anderzijds wel aangenomen bij het ROC voor het nieuwe schooljaar.
De jeugdreclassering onthoudt zich van het geven van een strafadvies vanwege hiaten in de begeleiding van verdachte.
De rechtbank is ten aanzien van de conclusies en adviezen van de psycholoog en psychiater in dit geval niet overtuigd van het ultimum remedium karakter van de onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. De bevindingen van de deskundigen zijn naar het oordeel van de rechtbank teveel gericht op de opvoedkundige beperkingen van de ouders. De rechtbank zal het advies van een onvoorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen dan ook niet volgen.
Wel zal de rechtbank de maatregel van voorwaardelijk plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opleggen, nu het gepleegde feit een misdrijf is waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten. Bovendien is de rechtbank op grond van hetgeen de psycholoog, de psychiater in hun rapporten vermelden tot het oordeel gekomen dat de veiligheid van anderen en de algemene veiligheid van personen en goederen het opleggen van een maatregel van voorwaardelijke plaatsing in een inrichting voor jeugdigen eisen. Bovendien is deze maatregel in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte.
Volstaan kan worden met het opleggen van de volgende voorwaarden:
? dat verdachte de leerstraf Seksualiteit zal volgen;
? dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij een nader te omschrijven inrichting, gericht op de specifieke problematiek van verdachte.
Daarnaast zal de rechtbank een jeugddetentie gelijk aan het voorarrest opleggen.
12 De overwegingen omtrent de vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij [slachtoffer], geboren op 11 september 1992, wonende te Tilburg, heeft schadevergoeding gevorderd tot een bedrag van € 9.244, 79, bestaande uit
€ 5.244, 79 aan materiele schade en € 4.000, - aan immateriële schade, terzake van hetgeen bewezen is verklaard. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde rechtstreekse schade heeft geleden tot een bedrag van € 2.500,-, zijnde de immateriële schade. Daarom kan de vordering tot dat bedrag bij wijze van voorschot worden toegewezen. Het overige gedeelte van deze vordering is niet van zo eenvoudige aard dat die vordering zich leent voor behandeling in dit strafgeding. Gelet hierop zal de rechtbank bepalen dat de benadeelde partij in dat deel van de vordering niet ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Er is in deze zaak sprake van meer dan een pleger van het strafbare feit. Ieder van de plegers is naar het civiele recht hoofdelijk aansprakelijk. De verdachte is derhalve niet tot vergoeding gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededaders is voldaan.
Met betrekking tot de hiervoor toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [slachtoffer], geboren op 9 november 1964, wonende te Tilburg vordert schadevergoeding tot een bedrag van € 123, - terzake van een feit, welke niet is ten laste gelegd.
Nu dat feit niet is ten laste gelegd en derhalve niet ter zitting is besproken, zal de vordering daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
13 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 27, 36f, 47, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 245 van het wetboek van strafrecht.
14 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 9 vermelde strafbare feit.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot een jeugddetentie voor de duur van ZEVENTIG DAGEN.
Zij bepaalt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis doorgebracht in mindering zal worden gebracht bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie.
Zij beveelt de plaatsing van verdachte in een inrichting voor jeugdigen.
Zij beveelt dat deze maatregel niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of na te melden bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd:
? dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen hem te geven door of namens de jeugdreclassering, ook als dat inhoudt een ambulante behandeling bij een nader te omschrijven inrichting, gericht op de specifieke problematiek van verdachte;
? dat de veroordeelde de leerstraf Seksualiteit van veertig uren zal volgen.
Zij draagt overeenkomstig artikel 77aa van het wetboek van strafrecht voormelde reclasseringsinstelling op de veroordeelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden.
Zij wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], geboren op 11 september 1992, wonende te Tilburg, bij wijze van voorschot toe tot het hierna te noemen bedrag en veroordeelt verdachte tot betaling aan deze benadeelde partij van een bedrag van € 2.500, - (zegge: vijf en twintighonderd euro), te vermeerderen met de kosten van tenuitvoerlegging en de gebruikelijke kosten van invordering.
Zij verstaat dat verdachte niet tot vergoeding van voormeld bedrag en van de kosten is gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededaders is voldaan.
Zij bepaalt dat deze benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk is en dat dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. (BP.23)
Zij verwijst de verdachte in de kosten die de benadeelde partij ter zake van rechtsbijstand heeft gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
Zij legt daarnaast aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van voornoemd slachtoffer [slachtoffer], geboren op 11 september 1992, wonende te Tilburg, te betalen een som geld ten bedrage van € 2.500, - (zegge: vijf en twintighonderd euro).
Zij verstaat dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan de verplichting opgelegd bij de hierboven genoemde schademaatregel, de veroordeling tot betaling aan de benadeelde partij van het overeenkomstige bedrag komt te vervallen. Indien en voor zover verdachte de toegekende schadevergoeding heeft betaald aan deze benadeelde partij, komt daarmee de schademaatregel voor het betaalde bedrag te vervallen.
Zij verstaat dat verdachte niet tot vergoeding van voormeld bedrag en van de kosten is gehouden voor zover het gevorderde reeds door zijn mededaders is voldaan.
Zij bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer], geboren op 9 november 1964, wonende te Tilburg, niet-ontvankelijk is in zijn vordering en dat die vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht.
Zij veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, begroot op nihil.(BP.16)
Dit vonnis is gewezen door mr. Alferink, voorzitter, tevens kinderrechter, mr. De Bruijn en mr. Struijs, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Tafazzul en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 27 april 2007.