ECLI:NL:RBBRE:2007:BA4299

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
3 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
811055-05
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van den Heuvel
  • J. Pick
  • A. Kneepkens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Valse opmaak van informatieformulieren voor wachtgelden door wethouder

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 3 mei 2007 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die als wethouder van sociale zaken was aangesteld. De verdachte werd beschuldigd van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd, door informatieformulieren van het UWV USZO te Zoetermeer valselijk op te maken. De tenlastelegging betrof het niet opgeven van inkomsten uit arbeid en het niet vermelden van zijn functie als wethouder op de formulieren, terwijl hij wist dat deze informatie van belang was voor zijn uitkeringen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 juli 2000 tot en met 15 mei 2003 meermalen een geschrift heeft opgemaakt dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, en dat hij opzettelijk onjuiste opgaven heeft gedaan. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het ten laste gelegde en hem veroordeeld tot een werkstraf van 240 uren, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 maanden en een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank heeft overwogen dat de verdachte misbruik heeft gemaakt van het sociale stelsel en dat zijn handelen ernstige gevolgen heeft gehad voor de integriteit van de uitkeringssystemen. De verdachte heeft geen blijk gegeven van inzicht in zijn handelen en de rechtbank heeft daarom besloten om een taakstraf op te leggen in plaats van een gevangenisstraf, mede omdat de schade inmiddels is terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Parketnummer(s): 811055-05
1 Partijen. Onderzoek van de zaak.
In de zaak onder voormeld parketnummer van de officier van justitie in het arrondissement Breda tegen:
[verdachte],
geboren [in het jaar 1949],
wonende te [adres],
heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het volgende vonnis gewezen.
De rechtbank heeft de gedingstukken gezien en de zaak onderzocht ter terechtzitting. Zij heeft de vordering van de officier van justitie gehoord en het verweer dat naar voren is gebracht door de verdachte en de raadsman, mr. M.J.A. Castelijn, advocaat te Breda.
2 De tenlastelegging.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering. Verdachte staat, met inachtneming hiervan, terecht terzake dat
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juli
2000 tot en met 15 mei 2003 te Made, gemeente Drimmelen, in elk geval in
Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten
(telkens) een formulier("Informatieformulier Wachtgelden/APPA-uitkeringen")
van UWV USZO te Zoetermeer, waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van
door hem, verdachte, ontvangen inkomsten uit of in verband met arbeid naast
wachtgeld of uitkering en/of een dienstverband bij (semi)overheid of
particulier bedrijf en/of overige inkomsten uit arbeid - (telkens) valselijk
heeft opgemaakt en/of vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk
- niet vermeld/opgegeven dat hij een dienstverband had aanvaard bij Hart van
Brabant Makelaardij B.V. en/of hij, verdachte en/of diens bedrijf M.I.M.
inkomsten uit arbeid van Hart van Brabant Makelaardij B.V.had ontvangen en/of dat hij een onjuist bedrag heeft vermeld/opgegeven bij de inkomsten van zijn eigen bedrijf [naam bedrijf]en/of de wijzigingen in overige inkomsten uit arbeid niet heeft aangegeven
en/of (telkens) dat formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat
geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken;
en/of
hij op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 mei
2002 tot en met 30 september 2002 te Made, gemeente Drimmelen, in elk geval in
Nederland, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een geschrift, (elk) zijnde
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten
(telkens) een formulier("Informatieformulier Wachtgelden") van UWV USZO te
Zoetermeer, waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van door hem,
verdachte, ontvangen inkomsten uit of in verband met arbeid naast wachtgeld of
uitkering en/of een dienstverband bij (semi)overheid of particulier bedrijf
en/of overige inkomsten uit arbeid - (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of
vervalst, immers heeft verdachte (telkens) valselijk
- niet vermeld/opgegeven dat hij als wethouder was aangesteld in de gemeente
Drimmelen en/of inkomsten uit hoofde van die aanstelling als wethouder en/of
uit dat dienstverband als wethouder had ontvangen
en/of (telkens) dat formulier ondertekend, (telkens) met het oogmerk om dat
geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen
gebruiken;
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3 De geldigheid van de dagvaarding.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is.
4 De bevoegdheid van de rechtbank.
Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen.
5 De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Hij kan dus in zijn vordering worden ontvangen.
6 Schorsing der vervolging.
Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken.
7 De bewezenverklaring.
Door het onderzoek ter terechtzitting is naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 01 juli
2000 tot en met 15 mei 2003 te Made, gemeente Drimmelen, meermalen een geschrift, zijnde
een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten een formulier ("Informatieformulier Wachtgelden/APPA-uitkeringen") van UWV USZO te Zoetermeer, waarop opgave moest worden gedaan -onder meer- van
door hem, verdachte, ontvangen inkomsten uit of in verband met arbeid naast wachtgeld of uitkering en/of een dienstverband bij (semi)overheid of particulier bedrijf en/of overige inkomsten uit arbeid telkens valselijk heeft opgemaakt , immers heeft verdachte telkens valselijk niet vermeld/opgegeven dat hij een dienstverband had aanvaard bij Hart van
Brabant Makelaardij B.V. en/of hij, verdachte inkomsten uit arbeid van Hart van Brabant Makelaardij B.V.had ontvangen en/of dat hij een onjuist bedrag heeft vermeld/opgegeven bij de inkomsten van zijn eigen bedrijf [naam bedrijf]en/of de wijzigingen in overige inkomsten uit arbeid niet heeft aangegevenen telkens dat formulier ondertekend, met het oogmerk om dat
geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
en
in de periode van 01 mei 2002 tot en met 30 september 2002 te Made, gemeente Drimmelen, meermalen, een geschrift, zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - te weten telkens een formulier ("Informatieformulier Wachtgelden") van UWV USZO te Zoetermeer, waarop opgave moest worden gedaan (onder meer) van door hem, verdachte, ontvangen inkomsten uit of in verband met arbeid naast wachtgeld of uitkering en/of een dienstverband bij (semi)overheid of particulier bedrijf en/of overige inkomsten uit arbeid telkens valselijk heeft opgemaakt immers heeft verdachte telkens valselijk niet vermeld/opgegeven dat hij als wethouder was aangesteld in de gemeente
Drimmelen en inkomsten uit hoofde van die aanstelling als wethouder had ontvangen en telkens dat formulier ondertekend, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
8 Het bewijs.
De overtuiging van de rechtbank, dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen.
8.1 De bewijsmiddelen.
8.2 De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs.
De rechtbank gaat uit van de navolgende ter terechtzitting gebleken feiten.
Verdachte heeft al geruime tijd een wachtgelduitkering, arbeidsongeschiktheidsuitkering en invaliditeitspensioen. In verband met deze uitkeringen ontving verdachte maandelijks een informatieformulier Wachtgelden/Appa-uitkeringen van de uitkeringsinstantie.
Op deze informatieformulieren werden reeds door de uitkeringsinstanties inkomsten vermeld van het eigen bedrijf [naam bedrijf] van Euro 945,37, het Makelaarskantoor van Euro 340.34, Gemeente Made Raadslidmaatschap van Euro 0,0 en de Wao conforme uitkering.
Verdachte had als ambtenaar een salaris van laatstelijk Fl 7691,07 per maand. Verdachte heeft ter zitting verklaard dat de vermelde neveninkomsten voortvloeien uit activiteiten die er reeds waren toen hij nog ambtenaar was en daarom niet van invloed waren op de uitkering.
Op de formulieren wordt onder vraag 6 gevraagd of er wijzigingen zijn of te verwachten zijn in de vermelde inkomsten, in vraag 7b wordt gevraagd of er sprake is van een dienstverband, in vraag 7c wordt er gevraagd of er overige inkomsten uit arbeid zijn, bijvoorbeeld uit eigen bedrijf waarbij dan 1/12 van de geschatte jaarwinst dient te worden opgegeven. Ook dient zowel bij vraag 7b als vraag 7c het gemiddeld aantal gewerkte uren te worden aangegeven.
Verdachte is door een head-hunter benaderd voor de functie van directeur- bestuurder van Hart van Brabantmakelaardij B.V. en is vanaf 1 juli 2000 werkzaamheden gaan verrichten voor deze vennootschap. Hart van Brabant. Er is een management-overeenkomst gesloten met verdachte handelend onder de naam MIM op grond waarvan tegen een honorarium van Fl 11.205 per maand plus onkosten voor minstens 40 uur per week werkzaamheden zouden worden verricht. Verlangd werd dat verdachte zou zijn ingeschreven bij de NVM, verdachte had recht op vakantiedagen en ATV.
Vanaf 1 mei 2002 was verdachte wethouder geworden waarvoor aanvankelijk voorschottten werden betaald van € 2.100,- per maand.
Verdachte heeft de wijzigingen in zijn inkomens en werksituatie niet opgegeven op de inkomensformulieren. Verdachte stelt dat hij een brief heeft verzonden aan de uitkeringsinstantie waarbij hij wel heeft vermeld dat hij werkzaamheden ging verrichten voor Hart van Brabantmakelaardij B.V. de brief waarnaar verdachte verwijst vermeldt niet het aantal uren dat wordt gewerkt en de inkomsten. De uitkeringsinstantie heeft verklaard de brief niet ontvangen te hebben.
Wat er ook zij van deze laatste kwestie, door het aangaan van de overeenkomst met Hart van Brabantmakelaardij B.V. en de aanvang van zijn werkzaamheden aldaar had verdachte moeten begrijpen dat dit zowel door de omvang van de werkzaamheden als de hoogte van de honorering gevolgen zou hebben voor zijn uitkeringen. Bij minimaal een volledige werkweek en een honorarium dat zijn inkomsten als ambtenaar en zijn uitkering verre te boven ging, zelfs als hij met al zijn overige activiteiten zou stoppen, moest het voor verdachte helder zijn dat hij geen recht meer had op de uitkeringen.
Verdachte heeft tal van verweren gevoerd. De regelingen zouden ingewikkeld zijn, de verdiensten stonden niet vast nu sprake was van een onderneming en niet van een dienstverband, het inkomen is later genoten, de bevindingen van de belastingdienst staan nog niet vast, ook het inkomen van MIM en als wethouder stonden niet vast, werken voor MIM was toegestaan, er zijn brieven gezonden door verdachte, er was gelet op dit alles geen sprake van opzet, er was minst genomen sprake van een pleitbaar standpunt.
Verdachte gaat er hierbij aan voorbij dat of hij nu de overeenkomst moest opvatten als een dienstverband of niet - de rechtbank is overigens van oordeel dat sprake is van een dienstverband - , dat hij de facturen later verzond, of er naast de onkostenvergoeding nog andere onkosten denkbaar waren of niet, deze specifieke overeenkomst met Hart van Brabant wat betreft het aantal uren en honorering dermate omvangrijk was dat deze verweren geen doel treffen, verdachte moest weten dat hij met deze inzet en verdiensten waarop hij aanspraak had, geen recht meer had op een uitkering. Door desondanks de inlichtingenformulieren zonder opgave te doen van deze belangrijke wijziging te ondertekenen en toe te zenden aan de uitkeringsinstantie heeft verdachte opzettelijk een onjuiste opgave gedaan. Verdachte had tevens moeten opgeven dat hij wethouder was geworden en wat zijn inkomsten op grond daarvan waren ook al betroffen dit aanvankelijk voorschotten. De rechtbank ziet niet in waarom dit ingewikkeld was, op het formulier stonden onjuiste gegevens voorgedrukt die verdachte eenvoudigweg had kunnen corrigeren zoals hij dat ook deed voor bijvoorbeeld de voorgedrukte WAO-gegevens indien die enigszins afweken.
Het is de rechtbank voorts opgevallen dat verdachte, terwijl hij geen recht meer had op de uitkeringen, herhaaldelijk aandrong op een afkoop van de uitkeringen om voor zichzelf te kunnen starten. Ook bij die gelegenheden heeft verdachte de omvang van zijn werkzaamheden en inkomsten verzwegen. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van opzet gericht op het continueren van de uitkeringen en het verkrijgen van een afkoopsom. Gelet op het voorgaande kunnen de overige weren onbesproken blijven.
9 De strafbaarheid van het bewezene.
Het ten laste van verdachte bewezen verklaarde levert het volgende misdrijf op:
Valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
10 De strafbaarheid van verdachte.
Verdachte is strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard, nu niet is gebleken van enige omstandigheid die zijn strafbaarheid zou opheffen.
11 De straffen en maatregelen.
11.1 De algemene overwegingen omtrent de straf.
Op grond van de aard van het bewezene alsmede op grond van de omstandigheden waaronder dit is gepleegd en de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straffen behoren te worden opgelegd, die zij hierna zal bepalen.
11.2 De bijzondere overwegingen omtrent de straf.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting heeft de officier van justitie gevorderd aan de verdachte voor het tenlastegelegde op te leggen een werkstraf voor de duur van 240 uur, 4 maanden gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en een geldboete van € 15.000,-
Verdachte bekleedde de positie van wethouder van sociale zaken en moest in die hoedanigheid mede beslissen over uitkeringen van anderen. Toch heeft hij alles in het werk gesteld om zijn uitkeringen, waaraan hij geen behoefte meer had en geen recht meer op had, te continueren. Dit tot en met het plegen van valsheid in geschrift. Dit terwijl hij een topfunctie had en een topinkomen genoot. Zelfs het inkomen verbonden aan een openbare functie werd niet opgegeven.
Door aldus te handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het sociale stelsel zoals dat in Nederland bestaat.
De rechtbank merkt daarbij op dat een uitkering bedoeld is om de mensen, die om wat voor reden dan ook niet in hun eigen inkomen kunnen voorzien, te verzekeren van een aanvaardbaar inkomen. Indien het misbruik maken van deze voorzieningen op grote schaal plaats zou vinden, zou aan het sociale stelsel afbreuk worden gedaan en zouden uiteindelijk de mensen die op een dergelijke uitkering zijn aangewezen daarvan de dupe worden.
Verdachte geeft er ook op zitting geen blijk van tot inzicht te zijn gekomen dat hij iets heeft misdaan. De uitkeringsinstantie heeft het misdaan, Hart van Brabant en ook de belastingdienst, allen zien het verkeerd. Ondanks zijn wethouderschap van sociale zaken wordt het verweer gevoerd dat het allemaal zo ingewikkeld is. Dit terwijl er over een langere periode, meermalen simpelweg valsheid in geschrifte is gepleegd ter behoud van uitkeringen. Aldus is een nadeel ontstaan waarbij de officier van justitie de aangifte volgend uitgaat van ruim € 100.000,- en de raadsman uitgaat van ruim € 45.000,-
De rechtbank houdt tevens rekening met het nadeel voortvloeiend uit de na september 2002 ingevulde formulieren nu het strafbare feiten betreft die haar blijken uit het dossier en komt alleen al daarom tot een hoger bedrag aan benadeling dan de raadsman heeft berekend.
Enkel vanwege het feit dat het relatief oude feiten zijn, er is sprake van een geringe overschrijding van de redelijke duur, en de schade inmiddels is terugbetaald, zal worden afgezien van een gevangenisstraf als sanctie. De eis van de officier van justitie doet recht aan de ernst van de zaak en de persoon van de verdachte behalve voor wat betreft de geldboete als gevorderd. Er van uitgaande dat verdachte hetgeen hij ten onrechte heeft ontvangen uiteindelijk in zijn geheel zal terug betalen, is er geen ruimte voor een geldboete naast de gevorderde taakstraf en voorwaardelijke gevangenisstraf..
12 De toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 225 van het wetboek van strafrecht.
13 De beslissing.
RECHTDOENDE beslist de rechtbank als volgt.
Zij verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 7 is omschreven.
Zij verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Zij verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Zij verstaat dat het aldus bewezen verklaarde oplevert het onder 9 vermelde strafbare feit.
Zij verklaart de verdachte deswege strafbaar.
Zij veroordeelt verdachte tot de navolgende straffen:
- een taakstraf , te weten:
een werkstraf gedurende 240 uren, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, te vervangen door 120 dagen vervangende hechtenis.
- een gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden.
Zij beveelt dat deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd, die hierbij wordt bepaald op twee jaar, aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel, voorzitter, mr. Pick en mr. Kneepkens, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier Van Hamme en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 mei 2007.