ECLI:NL:RBBRE:2007:BA7206
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.J.J. Engel
- D. Hund
- C.A.F.M. Stassen
- Rechtspraak.nl
Belanghebbende X BV en de kwalificatie van aandelen als deelneming in het belastingrecht
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 5 april 2007, staat de kwalificatie van aandelen van belanghebbende X BV in de vennootschap Y NV centraal. X BV heeft een deelneming verkocht en als gevolg van een emissie is het relatieve belang in Y NV gedaald tot onder de 5%. De gemachtigde van X BV heeft de inspecteur verzocht om bevestiging dat er sprake is van een oneigenlijke deelneming volgens artikel 13, derde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting. De inspecteur heeft echter de vraag voorgelegd aan een kennisgroep en een kritische notitie opgesteld, maar ontving geen reactie van de gemachtigde. Hierdoor heeft de inspecteur het verzoek buiten behandeling gesteld.
In de aangifte vennootschapsbelasting voor 1998 heeft X BV gesteld dat het aandelenpakket niet als een deelneming moet worden aangemerkt, wat geen materiële gevolgen heeft voor de belastbare winst. De inspecteur heeft echter aangegeven dat hij het standpunt over de kwalificatie van het aandelenpakket voorbehoudt tot het moment dat dit gevolgen heeft voor de belastbare winst. In de daaropvolgende jaren daalt de waarde van het aandelenpakket, wat leidt tot een waardedaling ten laste van het belastbare resultaat.
De rechtbank oordeelt dat er geen geschil is over de kwalificatie van het aandelenpakket als deelneming, maar verwerpt het beroep van X BV op het vertrouwensbeginsel. De rechtbank concludeert dat de inspecteur geen vertrouwen heeft gewekt dat het belang in Y NV niet als een gelijkgestelde deelneming zou worden aangemerkt. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag, met de mogelijkheid voor partijen om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.