ECLI:NL:RBBRE:2007:BA7493

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
13 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
423157 cv 06-7530
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kennelijk onredelijke opzegging van arbeidsovereenkomst en vergoeding voor werknemer na beëindiging

In deze zaak gaat het om een werknemer die voor 15 uren per week werkzaam was als Thuishulp A. Na een verkeersongeluk kon de werknemer tijdelijk niet werken en hervatte later haar werkzaamheden voor 9 uren per week in een aangepaste functie. Voor de resterende 6 uren ontving zij een arbeidsongeschiktheidsuitkering, die per 6 maart 2006 werd beëindigd. De werkgever heeft, met toestemming van het CWI, de arbeidsovereenkomst opgezegd en bood een nieuwe arbeidsovereenkomst aan voor 9 uren per week. De kantonrechter oordeelt dat de opzegging kennelijk onredelijk was, omdat de werkgever de werknemer niet voor de volledige 15 uren per week kon tewerkstellen in passende arbeid. De kantonrechter wijst een vergoeding van € 5.000,00 toe aan de werknemer, omdat de opzegging niet in verhouding stond tot de belangen van de werkgever. De rechter overweegt dat de werknemer niet redelijkerwijs het aanbod van de werkgever voor een nieuwe arbeidsovereenkomst had kunnen aanvaarden, omdat dit impliciet een instemming met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor 6 uren per week zou betekenen. De werkgever had niet voldaan aan zijn reïntegratieverplichtingen, aangezien de werknemer in staat was om haar eigen arbeid te verrichten. De kantonrechter wijst de vordering tot herstel van de arbeidsovereenkomst af, maar kent de gevorderde vergoeding toe.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 423157 CV 06-7530
vonnis d.d. 13 juni 2007
inzake
[eiseres],
wonende te [adres]
eiseres,
gemachtigde: mr. ir. H.H. Veurtjes, advocaat te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
[adres]
gedaagde,
gemachtigde: mw. mr. Y. Lagendijk, advocaat te Rotterdam.
Partijen worden aangeduid als “[eiseres]” en “[gedaagde]”.
1. Het verloop van het geding
1.1 De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. het exploot van dagvaarding van 8 november 2006 met producties;
b. de conclusie van antwoord met producties;
c. de conclusie van repliek met producties;
d. de conclusie van dupliek met een productie.
1.2 De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
2. Het geschil
[eiseres] vordert, samengevat, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, primair herstel van de arbeidsovereenkomst, subsidiair veroordeling van [gedaagde] tot betaling van een vergoeding van € 17.000,00, allebei te vermeerderen met buitengerechtelijke (incasso)kosten ad € 450,00 en met veroordeling van [gedaagde] in de proceskosten.
[gedaagde] weerspreekt de vordering.
3. De beoordeling
3.1 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist staat tussen partijen het navolgende in rechte vast.
- [eiseres], geboren op 28 april 1955, trad per 15 juli 1972 krachtens arbeids-overeenkomst in dienst van (een rechtsvoorganger van) [gedaagde] in de functie van gezinsverzorgende.
- Ingevolge de voorlaatste op schrift gestelde en op 29 april 1994 door partijen ondertekende “Overeenkomst, houdende wijziging arbeidsovereenkomst” is de arbeidsduur met ingang van 2 mei 1994 vastgesteld op 15 uren per week.
- Blijkens de laatstelijk op schrift gestelde en op 12 april 1995 door partijen ondertekende “Overeenkomst, houdende wijziging arbeidsovereenkomst” vervulde [eiseres] per 21 juni 1993 de functie van Thuishulp A.
- Na een haar overkomen verkeersongeluk heeft [eiseres] met ingang van 10 juni 1995 in verband met ongeschiktheid wegens ziekte aansluitend enige tijd geen arbeid verricht.
- [eiseres] heeft enige tijd later voor 9 uren per week hervat in arbeid als Thuishulp A, waarbij echter de in die functie te verrichten werkzaamheden werden aangepast aan haar beperkingen en belastbaarheid. Voor de resterende 6 uren werd door de bevoegde publieke uitkeringsinstantie aan [eiseres] een arbeidsongeschikt-heidsuitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35-45%. Die uitkering werd echter per 6 maart 2006 beëindigd.
- Bij beslissing van 6 oktober 2003 werd van de zijde van de Centrale organisatie Werk en Inkomen (hierna: CWI) aan [gedaagde] toestemming verleend de arbeidsver-houding met [eiseres] op te zeggen. Krachtens die van de zijde van de CWI-organisatie gegeven toestemming zegde [gedaagde] de arbeidsverhouding bij brief van 19 oktober 2006 op. In die opzeggingsbrief schreef [gedaagde] onder meer: “Aangezien een arbeidsverhouding niet deelbaar is, beëindigen wij uw dienstver-band in zijn geheel, waarna wij u een nieuwe arbeidsovereenkomst aanbieden voor 9 uren per week. Deze nieuwe arbeidsovereenkomst zult u binnenkort ontvangen”. De arbeidsovereenkomst tussen partijen is door die opzeggingsbrief per 1 maart 2007 geëindigd.
3.2 [eiseres] baseert de vordering op een kennelijk onredelijke opzegging van de arbeidsovereenkomst. [eiseres] stelt, samengevat, dat sprake is van een in strijd met artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder b, Ontslagbesluit gegeven deeltijdontslag. [eiseres] stelt ook dat [gedaagde] niet heeft voldaan aan haar reïntegratieverplichting, nu zij in staat moet worden geacht de eigen arbeid te verrichten. [eiseres] stelt dat de gevolgen van het ontslag zonder enige vergoeding voor haar te ernstig zijn in verhouding tot het belang van [gedaagde] bij de opzegging. [eiseres] stelt verder geen aange-boden arbeid maar slechts een onbetaalde stageplaats zonder uitzicht op arbeid te hebben geweigerd, terwijl aanvaarding van die stageplaats wegens verwijtbare werkloosheid tot weigering van werkloosheidsuitkering voor de bewuste 6 uren arbeidsverlies zal kunnen leiden. [eiseres] acht een eventuele functie van receptioniste voor haar geen passende arbeid.
3.3 [gedaagde] verweert zich door, samengevat, te stellen dat zij [eiseres] voor de resterende 6 uren een omscholingsaanbod heeft gedaan naar de functie van receptioniste, omdat uitbreiding van de al aangepaste functie niet mogelijk bleek en er voor de bewuste 6 uren ook geen ander passend werk als verzorgende voorhanden was. Omdat [eiseres] volgens de publieke uitkeringsinstantie onder meer kon worden gereïntegreerd in een voor [eiseres] passend geachte functie van receptioniste, stelt [gedaagde] haar een omscholing tot receptioniste te hebben aangeboden in de vorm van scholing en een (onbeloonde) stageplaats. [gedaagde] stelt voor de vrijgekomen 6 uren haar reïntegra-tieverplichtingen te zijn nagekomen hetgeen zij bevestigd ziet door het CWI en de bewuste publieke uitkeringsinstantie, terwijl juist [eiseres] verwijtbaar een reïntegratie-mogelijkheid naast zich zou hebben neergelegd. [gedaagde] ontkent verder dat de gevolgen van het deeltijdontslag voor [eiseres] te ernstig zijn in verhouding tot haar belang bij de opzegging, met name vanwege het geboden scholingsaanbod en omdat [eiseres] voor de onbetaalde stageperiode een werkloosheidsuitkering zou kunnen aanvragen. [gedaagde] ontkent de verschuldigdheid van buitengerechtelijke (incasso)kosten.
3.4 De kantonrechter stelt voorop dat tussen partijen vanaf 15 juli 1972 sprake was van een arbeidovereenkomst die krachtens opzegging per 1 maart 2007 geheel is geëindigd. Dit betreft dus de volledige arbeidsomvang van 15 uren per week. Voor zover met name [gedaagde] meermalen het standpunt lijkt in te nemen dat het alleen maar ging om een opzegging of beëindiging voor slechts 6 uren per week, is dit dus als zodanig onjuist. Dat [gedaagde] in de opzeggingsbrief al een aanbod aankondigde voor een nieuwe arbeidsovereenkomst met een arbeidsomvang van 9 uren per week, doet daar als zodanig niet aan af. Zelfs indien dat aanbod de toen laatstelijk voor 9 uren per week verrichte passend geachte arbeid betrof, eindigde de vanaf 15 juli 1972 tussen partijen bestaande arbeids-overeenkomst per 1 maart 2007.
3.5 Partijen hebben onder meer getwist over de vraag of en in hoeverre [eiseres] in of rond 2002 voor 9 uren per week werkzaamheden ging verrichten als Thuishulp C waarbij de te verrichten werkzaamheden werden aangepast aan haar beperkingen en belastbaarheid. Zelfs indien toen feitelijk dergelijk passend geachte werkzaamheden werden verricht, laat dat onverlet dat -blijkens de laatstelijk op 12 april 1995 door partijen ondertekende “Overeen-komst, houdende wijziging arbeidsovereenkomst”- tot 1 maart 2007 voor [eiseres] de per 21 juni 1993 gedurende 15 uren per week vervulde functie van Thuishulp A als de bedongen eigen arbeid had te gelden. Na het haar overkomen verkeersongeluk heeft [eiseres] in ieder geval met ingang van 10 juni 1995 die eigen arbeid in verband met onge-schiktheid wegens ziekte niet meer zonder aanpassingen en voor de volledige arbeidsomvang van 15 uren per week verricht en niet kunnen verrichten.
3.6 Waar [eiseres] na betwisting van haar standpunt dat zij in of rond 2002 voor 9 uren per week werkzaamheden ging verrichten als Thuishulp C waarbij de te verrichten werkzaamheden werden aangepast aan haar beperkingen en belastbaarheid, nog slechts uitdrukkelijk en zonder nadere motivering stelt taken als verzorgende C te hebben uitgeoe-fend, moet er echter van worden uitgegaan dat zij na 10 juni 1995 steeds voor 9 uren per week werkzaam is geweest in de aangepaste functie Thuishulp A, zoals overigens ook van de zijde van het CWI werd aangenomen. Laatstelijk verrichte [eiseres] tot de beëindi-ging van de arbeidsovereenkomst voor 9 uren per week dus passend geachte arbeid in de aangepaste functie Thuishulp A en tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] in zoverre destijds ook heeft voldaan aan haar reïntegratieverplichting. [eiseres] verwijt [gedaagde] echter met name sinds de beëindiging van haar arbeidsongeschiktheids-uitkering per 6 maart 2006 te zijn tekortgeschoten in de werkgeversverplichting haar voor de volledige arbeidsomvang van 15 uren per week te reïntegreren naar binnen het bedrijf voorhanden passende arbeid, met name omdat de laatstelijk voor 9 uren per week verrichte passend geachte arbeid uitgebreid had kunnen worden naar 15 uren per week. Na betwisting onderbouwt en adstrueert [eiseres] die geopperde uitbreiding van de voor 9 uren per week verrichte passende arbeid echter niet nader, althans volstrekt onvoldoende uitdrukkelijk en gemotiveerd. Dat [gedaagde] [eiseres] toen in redelijkheid andere passende arbeid als verzorgende voor 15 uren per week had kunnen en moeten bieden, kan op grond van de stellingen van [eiseres] evenmin worden geoordeeld, nu [eiseres] ook die stellingname na betwisting volstrekt onvoldoende uitdrukkelijk en gemotiveerd herhaald. Dat er destijds vacatures voor dergelijke functies waren, is daartoe niet voldoende.
3.7 Dat werd opgezegd op een regelmatige wijze met verkregen CWI-toestemming, belet niet dat de opzegging kennelijk onredelijk kan zijn. Blijkens de stellingen van partijen en op grond van het vorenoverwogene, was in dit geval sprake van een arbeidsovereenkomst waarbij voor [eiseres] de per 21 juni 1993 gedurende 15 uren per week vervulde functie van Thuishulp A als de bedongen eigen arbeid had te gelden. Sinds 10 juni 1995 is [eiseres] echter steeds voor 9 uren per week werkzaam geweest in de aangepaste functie Thuishulp A. De eigenlijke aanleiding voor de opzegging door [gedaagde] van de onderhavige arbeidsovereenkomst is gelegen in de omstandigheid dat [gedaagde] [eiseres] niet voor meer dan 9 uren per week te werk kon stellen in voor haar passen-de arbeid. [gedaagde] stelt wel dat [eiseres] gehouden was in het kader van haar reïntegratieverplichting voor de resterende 6 uren een onbeloond scholingsaanbod te accepteren, maar blijkens de stellingen van partijen hield dat ook in dat zij voor die 6 uren dan een werkloosheidsuitkering zou dienen aan te vragen. Reeds omdat aanvaarding van dat aanbod blijkens de stellingen van partijen dus voor [eiseres] op enigerlei wijze een instemming met een beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor die 6 uren per week zou hebben ingehouden, kan -nog daargelaten in hoeverre dan sprake zou zijn geweest van een reïntegratie als hier aan de orde- niet worden geoordeeld dat [eiseres] dit gedane aanbod redelijkerwijs niet had mogen weigeren. Dat [gedaagde] in de opzeggingsbrief al een aanbod aankondigde voor een nieuwe arbeidsovereenkomst met een arbeidsomvang van 9 uren per week, doet er niet aan af dat de bij brief van 19 oktober 2006 gedane opzeg-ging waardoor de onderhavige arbeidsovereenkomst per 1 maart 2007 volledig eindigde, in dit geval kennelijk onredelijk wordt geoordeeld.
3.8 Mede omdat -zoals uit het voorgaande volgt- [eiseres] niet kon worden te werk gesteld in de krachtens de arbeidsovereenkomst voor haar geldende bedongen eigen arbeid als Thuishulp A voor 15 uren per week terwijl [gedaagde] niet in die volle arbeidsom-vang voor haar passende arbeid beschikbaar had, zal het gevorderde herstel van de arbeids-overeenkomst worden afgewezen maar wordt de gevorderde vergoeding in beginsel toewijs-baar geoordeeld. Voor die naar billijkheid vast te stellen vergoeding biedt de bij ontbindin-gen toegepaste kantonrechtersformule niet zonder meer de juiste maatstaf. Verder met name in aanmerking nemend dat de arbeidsongeschiktheid van [eiseres] geen gevolg is van het verrichte werk, dat weliswaar sprake was van een vrij lang dienstverband doch [gedaagde] [eiseres] ook al vrij lang naar vermogen had te werk gesteld in passende arbeid én dat [gedaagde] bij de opzegging al een aanbod aankondigde voor een nieuwe arbeidsovereenkomst met een arbeidsomvang van 9 uren per week, zal de gevor-derde vergoeding worden toegewezen tot een bedrag van € 5.000,00. Daarbij is ook uitge-gaan van de onweersproken stellingname van [eiseres] dat voor haar loonaanspraken tot uitgangspunt dient een bruto vierwekenloon van € 1.725,12 te vermeerderen met 8% vakantietoeslag bij een dienstverband van 36 uren per week, waarbij haar dienstverband uiteraard 15 uren per week bedroeg.
3.9 Buitengerechtelijke (incasso)kosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. [eiseres] stelt wel dat deze gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar geeft daarvan bij dagvaarding slechts een vage algemene aanduiding en laat ondanks betwisting vervolgens na bij repliek een omschrijving te geven van de voor haar rekening verrichte buitengerechtelijke werkzaamheden. De kosten waarvan [eiseres] vergoe-ding vordert, moeten dan ook worden aangemerkt als betrekking hebbend op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling wordt geacht een vergoeding in te sluiten. De gevorderde buitengerechtelijke (incasso)kosten zullen dan ook worden afgewezen.
3.10 Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] in de proceskosten worden veroordeeld.
3.11 Gelet op het voorgaande behoeven de overige geschilpunten geen bespreking meer en wordt als volgt beslist.
4. De beslissing
De kantonrechter:
veroordeelt [gedaagde] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [eiseres] te betalen een bedrag van €.5.000,00;
veroordeelt [gedaagde] in de kosten van het geding, deze voor zover aan de zijde van [eiseres] gevallen tot op heden begroot op € 680,87, waaronder begrepen een bedrag van € 400,00 aan gemachtigdensalaris;
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.W.M. Stienissen, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op woensdag 13 juni 2007.