ECLI:NL:RBBRE:2007:BA8767

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
11 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
173837 KG ZA 07-208
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
  • I. Peeters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-existent beslag en rechtsgeldigheid van conservatoire maatregelen in kort geding

In deze zaak, die werd behandeld door de Rechtbank Breda, heeft de voorzieningenrechter op 11 mei 2007 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de besloten vennootschap Wiener International Schortenindustrie BV en een gedaagde, die eerder werknemer was van Wiener. De zaak betreft de rechtsgeldigheid van conservatoire beslagen die door de gedaagde waren gelegd onder afnemers van Wiener. De gedaagde had gesteld dat hij een loonvordering had op Wiener en dat hij reeds een eis in de hoofdzaak had ingesteld, maar dit bleek onjuist te zijn. De voorzieningenrechter oordeelde dat het beslag niet rechtsgeldig was gelegd omdat er geen eis in de hoofdzaak was ingesteld binnen de gestelde termijn, zoals vereist door artikel 700 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Hierdoor werden de beslagen als non-existent beschouwd.

De voorzieningenrechter heeft de vordering van Wiener om de beslagen op te heffen afgewezen, maar heeft de gedaagde wel opgedragen om te zorgen dat de schuldenaren van Wiener alsnog aan hun verplichtingen voldoen. De gedaagde werd ook veroordeeld in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het tijdig indienen van een eis in de hoofdzaak bij het leggen van conservatoire beslagen en de gevolgen van het niet naleven van deze procedurele vereisten.

De uitspraak is relevant voor de rechtspraktijk, omdat het de voorwaarden voor het leggen van beslag en de gevolgen van het niet voldoen aan deze voorwaarden verduidelijkt. Het vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, wat de transparantie van de rechtspraak onderstreept.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: 173837 / KG ZA 07-208
Vonnis in kort geding van 11 mei 2007
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
WIENER INTERNATIONAL SCHORTENINDUSTRIE BV,
gevestigd te Maastricht,
eiseres,
procureur mr. N. van Bruggen,
advocaat mr. J.P. Folkertsma,
tegen
[gedaagde],
wonende te Zundert,
gedaagde,
procureur mr. N.C.M. Koch.
Partijen zullen hierna Wiener en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties,
- de telefax van 26 april 2007 van mr. N.C.M. Koch met twee producties,
- de mondelinge behandeling,
- de pleitnota van [gedaagde].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
2.1. Wiener vordert om bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I de door [gedaagde] op 13 september 2006 gelegde conservatoire beslagen op te heffen, subsidiair [gedaagde] te bevelen om binnen drie dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis, deze beslagen op te heffen, een en ander op verbeurte van een dwangsom van euro 15.000,= voor iedere dag dat [gedaagde] in gebreke zal zijn met de voldoening van het in deze te wijzen vonnis,
II te gehengen en te gedogen en zoveel mogelijk te bevorderen dat de schuldenaren van Wiener International Schortenindustrie BV onder wie de beslagen zijn gelegd alsnog aan Wiener voldoen de door hen aan Wiener verschuldigde bedragen, die zij vanwege de gelegde beslagen tot de datum van dit vonnis niet aan Wiener hebben voldaan,
III met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding, met inbegrip van de nakosten zoals genoemd in artikel 237, vierde lid, Rv, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat gedaagde in verzuim is deze kosten te voldoen.
2.2. [gedaagde] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
3. De beoordeling
3.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
- Wiener is fabrikant en handelaar in textiel.
- [gedaagde] is werknemer geweest van Wiener.
- Wiener heeft [gedaagde] gedagvaard ter zake van onder andere nakoming door [gedaagde] van een borgtochtovereenkomst. Deze procedure is bij de rechtbank Breda aanhangig onder nummer 157119/HAZA 06-316.
- Nadat door de voorzieningenrechter bij beschikking van 13 september 2006 verlof is verleend, heeft [gedaagde] ten laste van Wiener conservatoir derdenbeslag doen leggen onder afnemers van Wiener. In het daartoe strekkende verzoekschrift heeft [gedaagde] gesteld dat hij een loonvordering heeft op Wiener en dat hij reeds een eis in hoofdzaak heeft ingesteld, die aanhangig is bij de rechtbank Breda onder nummer 157119/HAZA 06-316.
3.2. Aan haar vordering legt Wiener ten grondslag dat de voorzieningenrechter ten onrechte het verlof heeft verleend en ten onrechte geen termijn voor het indienen van de eis in hoofdzaak heeft bepaald. [gedaagde] heeft geen eis in hoofdzaak ingesteld, aangezien de procedure met nummer 157119/HAZA 06-316, waar [gedaagde] in zijn verzoekschrift naar heeft verwezen, niet door [gedaagde] aanhangig is gemaakt. In die procedure is Wiener de eisende partij en is [gedaagde] gedaagde. [gedaagde] heeft in voornoemde procedure evenmin een eis in reconventie ingesteld, aldus Wiener.
3.3. [gedaagde] verweert zich met de stelling dat in het verzoekschrift is verwezen naar een onjuiste procedure. Verwezen had moeten worden naar de procedure die reeds eerder door [gedaagde] aanhangig is gemaakt en waarin het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 5 april 2005 een arrest heeft gewezen. [gedaagde] stelt zich op het standpunt dat het enkele feit dat in het verzoekschrift is verwezen naar een onjuiste procedure niet met zich brengt dat de beslagen dienen te worden opgeheven, temeer nu blijkt dat [gedaagde] een vorderingsrecht heeft op Wiener.
3.4. Voorafgaand aan de beantwoording van de vraag of het beslag kan worden opgeheven dient eerst te worden beantwoord de vraag of er rechtsgeldig beslag is gelegd.
Uit artikel 700, derde lid, Rv volgt dat in het geval er nog geen eis in de hoofdzaak is ingesteld, het verlof tot het leggen van beslag wordt verleend onder de voorwaarde dat het indienen daarvan geschiedt binnen een door de voorzieningenrechter te bepalen termijn van tenminste acht dagen na het beslag. Overschrijding van deze termijn doet het beslag vervallen.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter dient de situatie dat binnen de gestelde termijn geen eis in de hoofdzaak is ingesteld, hetgeen tot gevolg heeft dat het beslag vervalt, te worden gelijk gesteld aan de onderhavige situatie dat verlof is verleend op grond van de stelling dat reeds een eis in de hoofdzaak is ingesteld, hetgeen naderhand onjuist is gebleken, aangezien de procedure met nummer 157119/HAZA 06-316 waar [gedaagde] in zijn verzoekschrift naar heeft verwezen niet door [gedaagde] aanhangig is gemaakt, maar door Wiener. Dit leidt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de beslagen niet rechtsgeldig zijn gelegd en dus non-existent zijn. Om die reden kan de vraag of het beslag dient te worden opgeheven onbesproken blijven. Dat er ten tijde van het verzoek reeds door [gedaagde] een procedure aanhangig was gemaakt, waarin het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch op 5 april 2005 een arrest heeft gewezen, zoals ter zitting van de zijde van [gedaagde] is gesteld, doet aan het vorenstaande niet af.
3.5. Gelet op het vorenstaande zal de vordering onder I worden afgewezen. De vordering onder II zal worden toegewezen, echter slechts indien en voor zover dit door andere beslagen niet onmogelijk zal zijn. De voorzieningenrechter ziet geen rechtsgrond om [gedaagde] te veroordelen om betaling te bevorderen, zoals door Wiener is gevorderd.
3.6. Aangezien [gedaagde] in overwegende mate in het ongelijk is gesteld, zal [gedaagde] in de proceskosten worden veroordeeld. De gevorderde nakosten worden afgewezen, omdat de wet hiervoor een bijzondere rechtsgang voorschrijft.
4. De beslissing
De voorzieningenrechter
4.1. wijst vordering I af;
4.2. veroordeelt [gedaagde] te gehengen en te gedogen dat de schuldenaren van Wiener International Schortenindustrie BV onder wie de beslagen zijn gelegd alsnog aan Wiener voldoen de door hen aan Wiener verschuldigde bedragen, die zij vanwege de gelegde beslagen tot de datum van dit vonnis niet aan Wiener hebben voldaan, indien en voor zover dit door andere beslagen niet onmogelijk is;
4.3. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van Wiener gevallen en tot op heden begroot op EUR 1.137,85 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat [gedaagde] in verzuim is deze kosten te voldoen;
4.4. verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorbaat;
4.5. wijst af het anders of meer gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. Ides Peeters en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. Mehlbaum op 11 mei 2007