ECLI:NL:RBBRE:2007:BB0461

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
21 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2617
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingvrije vergoeding voor gezinsbezoek op basis van ondertekende declaraties door werknemers

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 21 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen [belanghebbende] BV en de inspecteur van de Belastingdienst. Het betreft een beroep tegen de naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen voor de jaren 2000 tot en met 2002, alsook de daarbij opgelegde boete. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door werknemers ondertekende declaraties voor reizen ten behoeve van gezinsbezoek voldoende bewijs vormen voor belastingvrije vergoedingen. Tijdens de zitting op 7 juni 2007 in Roermond zijn zowel de gemachtigde van de belanghebbende als de inspecteur gehoord.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, en de naheffingsaanslag verminderd tot € 5.659 en de boete tot € 1.250. Tevens is de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, vastgesteld op € 322, en is de Staat gelast het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 281 te vergoeden. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat de inspecteur bij twijfel over de juistheid van de declaraties objectief toetsbare omstandigheden moet aanvoeren. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet voldeed aan deze eis, aangezien zijn argumenten niet voldoende onderbouwd waren.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de uitspraak gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht en de Wet op de loonbelasting 1964, waarbij de rechtszekerheid van de belastingplichtige voorop staat.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2617
Uitspraakdatum: 21 juni 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 6 april 2006 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan haar voor de jaren 2000 tot en met 2002 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen, en de daarbij opgelegde boete.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juni 2007 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, belanghebbendes gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 5.659;
- vermindert de boete tot een bedrag van € 1.250;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 322, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 281 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Ter zitting hebben partijen verklaard dat uitsluitend nog in geschil is het antwoord op de vraag of in dit geval volstaan kan worden met het door belanghebbende geleverde bewijs ten behoeve van de aan de werknemers betaalde vergoedingen voor gezinsbezoek als vrije vergoedingen in de zin van artikel 15 van de Wet op de loonbelasting 1964.
2.2. De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval voor het declareren van een kilometervergoeding ter zake van het vervoer per eigen auto voor gezinsbezoek in beginsel kan worden volstaan met een door de werknemer ondertekende declaratie. Dat die declaraties in verband met de omstandigheid dat het om buitenlandse werknemers gaat, steeds door een bepaalde administratieve werknemer worden ingevuld acht de rechtbank voldoende verklaard en daarmee niet meer van belang. De rechtbank acht hierbij van belang dat niet in geschil is dat bij het declareren van een kilometervergoeding in geval van het gebruik van de eigen auto doorgaans wordt volstaan met een door de declarant ondertekende declaratie, waarbij ervan uit gegaan wordt dat de werkgever voldoende controle uitoefent op het waarheidsgehalte van die declaratie. Het vorenstaande uitgangspunt leidt uitzondering in geval er gerede twijfel bestaat omtrent het waarheidsgehalte van die declaraties. Naar het oordeel van de rechtbank kan de inspecteur in dat geval, gezien het uitgangspunt, echter niet volstaan met het enkel stellen van die twijfel, die twijfel moet op iets zijn gebaseerd. De inspecteur zal aan de beslissing om geen genoegen te nemen met genoemde declaraties als afdoende bewijs, nu die beslissing in bezwaar en in beroep toetsbaar is, objectief toetsbare omstandigheden ten grondslag moeten leggen. In het onderhavige geval stelt de inspecteur dat het reispatroon van een aantal van belanghebbendes werknemers afwijkt van het hem uit eigen ervaring bekend zijnde gemiddeld reispatroon voor gezinsbezoek van buitenlandse werknemers van "niet vaker dan één keer per 6 tot 8 weken (…) Vaak gebeurde dit één keer per drie maanden.". Nu de herkomst van dat gemiddelde niet toetsbaar is, de inspecteur kan niet verwijzen naar mogelijk statistische gegevens daarvan, en het gegeven dat de werkelijkheid niet bestaat uit gemiddelden, acht de rechtbank dit argument van onvoldoende gewicht om van het eerder genoemde uitgangspunt af te wijken. De rechtbank neemt hierbij mede in overweging dat de inspecteur naast genoemd gemiddelde enkel wijst op fouten in specifieke declaraties die afdoende zijn verklaard. De in geschil zijnde vraag moet op grond van het vorenstaande in de door belanghebbende voorgestane wijze worden beantwoord.
2.3. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond en is niet in geschil dat moet worden beslist als hiervoor is vermeld.
2.4. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 322 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1/2).
Deze uitspraak is gedaan op 21 juni 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg-Braspenning, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.