ECLI:NL:RBBRE:2007:BB4489

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
30 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3724
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herinvesteringsvoornemen en bewijsvoering in vennootschapsbelastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 30 augustus 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de vraag of belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat er op de balansdatum van het jaar 2001 een herinvesteringsvoornemen bestond, wat van belang is voor de toepassing van de herinvesteringsreserve volgens artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001. De inspecteur had eerder een aanslag vennootschapsbelasting opgelegd aan belanghebbende voor een belastbaar bedrag van € 1.468.222, waartegen belanghebbende bezwaar had gemaakt.

Tijdens de zitting op 16 augustus 2007 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. Belanghebbende stelde dat zij in 2001 haar assurantieportefeuille en bedrijfspand had verkocht, wat resulteerde in een boekwinst van € 1.543.644, dat zij had gedoteerd aan een herinvesteringsreserve. De rechtbank oordeelde echter dat belanghebbende niet voldoende bewijs had geleverd voor het bestaan van een herinvesteringsvoornemen op de relevante datum. De rechtbank wees erop dat het enkele feit dat er in 1999 besprekingen waren over een mogelijke overname van een scheepswerf niet voldoende was om het voornemen aan te tonen, vooral omdat er geen bewijs van deze besprekingen was overgelegd.

De rechtbank concludeerde dat belanghebbende niet had aangetoond dat er op de balansdatum een herinvesteringsvoornemen bestond, en verklaarde het beroep ongegrond. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3724
Uitspraakdatum: 30 augustus 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [woonplaats], verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 16 juni 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2001 opgelegde aanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 1.468.222.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 augustus 2007 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde te [woonplaats], alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende heeft in de loop van 2001 haar assurantieportefeuille en bedrijfspand verkocht en behaalde daarbij een boekwinst van € 1.543.644, welk bedrag zij heeft gedoteerd aan een herinvesteringsreserve in de zin van artikel 3.54 Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001).
2.2. Ingevolge het bepaalde in voornoemd artikel 3.54 Wet IB 2001 kan een herinvesteringsreserve worden opgevoerd indien en zolang het voornemen tot herinvestering bestaat. Het is aan belanghebbende om een zodanig voornemen aannemelijk te maken. Het voornemen dient te bestaan op de balansdatum van het onderhavige boekjaar (verg. HR 18 juni 1980, nr. 19 288, onder meer gepubliceerd in BNB 1980/234).
2.3. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij op het moment van de vervreemding van de assurantieportefeuille en het bedrijfspand dan wel op de balansdatum van het jaar 2001 het voornemen had tot herinvestering. Voor het bewijs van dat voornemen is onvoldoende dat in de loop van 1999 besprekingen plaats zouden hebben gevonden over de overname van een scheepswerf, nu van die besprekingen geen enkel bewijs is geleverd. Aan dit oordeel doet niet af dat belanghebbende, naar zij stelt, van de toenmalige gesprekspartner niet de vrijheid heeft gekregen diens identiteit of enig ander detail inzake de plaatsgehad hebbende besprekingen over potentiële overname van die scheepswerf te onthullen.
2.4. Ook de stelling dat in 2003 is getracht te investeren in octrooien en matrijzen met betrekking tot een zogenaamde CD-safer en in 2004 is gepoogd deel te nemen in een uitzendorganisatie, baten belanghebbende niet. Het ter zake van de in 2003 en 2004 plaatsgehad hebbende besprekingen ingebrachte is te summier om daaraan enige gevolgtrekking te verbinden inzake een per balansdatum 2001 bestaand herinvesteringsvoornemen.
2.5. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 30 augustus 2007 door mr. D. Hund, voorzitter, mr. J.J.J. Engel en mr. C.A.F.M. Stassen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dondorp-Loopstra, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.