3. De beoordeling
3.1. Tussen partijen staat het volgende vast:
a. Tussen partijen zijn geschillen ontstaan naar aanleiding van tussen hen gesloten aannemingsovereenkomsten. Deze geschillen zijn voorgelegd aan de Raad van Arbitrage voor de Bouw (hierna: de Raad). Bij arbitraal vonnis van 29 december 2003 zijn [eiser] c.s. veroordeeld tot (onder meer) het betalen aan OBM van een bedrag van euro 16.926,45 ter zake van de kosten van arbitrage. Aangezien OBM dit – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – vonnis wilde executeren, hebben [eiser] c.s. genoemd bedrag op 8 april 2004 aan OBM voldaan.
b. [eiser] c.s. hebben tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld bij de Raad. Vervolgens is op 31 mei 2006 in arbitraal hoger beroep vonnis gewezen, welk vonnis op 1 juni 2006 ter griffie van de rechtbank is gedeponeerd. In rechtsoverwegingen 16 en 17 van het desbetreffende vonnis overwegen de arbiters onder meer het volgende:
“16. Onder grief 5 geven opdrachtgevers ook aan, dat een herziene vaststelling gevolgen dient te hebben voor de veroordeling in de proceskosten. In eerste aanleg zijn deze geheel ten laste van opdrachtgevers [rechtbank: [eiser] c.s.] gebracht. Appel-arbiters zijn van oordeel dat nu inderdaad een andere kostenverdeling voor de eerste aanleg moet worden vastgesteld. In redelijkheid zijn appel-arbiters van oordeel dat opdrachtgevers voor ¾ met de kosten dienen te worden belast, aanneemster [rechtbank: OBM] voor ¼. Dit leidt tot het volgende. (…) Tezamen dienen opdrachtgevers voor de eerste aanleg te vergoeden: euro 8.255,81 + euro 1.925,00 + euro 2.068,70 = euro 12.249,51.
17. Het vonnis in eerste aanleg wordt vernietigd, en de toewijzing ten gronde opnieuw vastgesteld, als bij dictum te bepalen. Hetzelfde geldt voor de beslissing ter zake van de kosten. Voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten wordt het vonnis bekrachtigd.”
c. Het dictum van het appelvonnis vermeldt vervolgens onder meer: “vernietigen het vonnis waarvan beroep, voor wat betreft de beslissing ten gronde, en opnieuw rechtdoende (…)
veroordelen opdrachtgevers hoofdelijk (…) om ter verrekening van de kosten van arbitrage in eerste aanleg tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan aanneemster te betalen euro12.249,51 (…);
bekrachtigen het vonnis waarvan beroep voor het overige, dat wil zeggen voor wat betreft de toewijzing van buitengerechtelijke kosten tot een beloop van euro 1.540,00, de toewijzing van de kosten in eerste aanleg tot een beloop van euro 16.926,45 en de afwijzing van hetgeen meer of anders is gevorderd.”
d. [eiser] c.s. hebben OBM vanaf 24 augustus 2006 diverse malen gesommeerd het bedrag van euro 16.926,45 aan hen terug te betalen. Terugbetaling is echter uitgebleven.
e.Bij brief van 14 september 2006 hebben [eiser] c.s. de Raad verzocht door middel van een herstelakte het dictum van het arbitraal vonnis in hoger beroep te herstellen, in die zin dat in het dictum onder het kopje “bekrachtigen” de woorden “de toewijzing van de kosten in eerste aanleg tot een beloop van euro 16.926,45” worden geschrapt.
f. Bij brief van 6 oktober 2006 heeft de secretaris van de Raad partijen onder meer het volgende laten weten: “Het verzoek tot afgifte van een herstelakte (…) moet worden afgewezen, nu het is ontvangen na het verstrijken van de 30 dagen na depot als bedoeld in art. 1060 lid 1 Rv. (…) Ofschoon het mij niet past mij te begeven in een eventueel debat tussen partijen over de tenuitvoerlegging, moge duidelijk zijn dat appel-arbiters niet anders hebben beoogd dan toewijzing van de proceskosten in eerste aanleg tot euro 12.249,51, zoals nu in het dictum uitgedrukt.”