RECHTBANK BREDA
Sector kanton
zaak/rolnr.: 428276-CV-07/226
vonnis d.d. 7 november 2007
de besloten vennootschap MR. RUIJGROK B.V.,
statutair gevestigd te Oosterhout, kantoorhoudende te 4837 AD Breda, Brahmslaan 14,
eisende partij in conventie en in de hoofdzaak bij exploot van dagvaarding d.d. 5 januari 2007,
gedaagde in voorwaardelijke reconventie en gedaagde in het incident,
gemachtigde: mr. Th.C. Ruijgrok, advocaat ten kantore van eiseres,
de besloten vennootschap ADVIESBUREAU J.A.M. VAN GESTEL B.V.,
statutair gevestigd te Tilburg, kantoorhoudende te 5051 BX Goirle, Rietven 9,
gedaagde partij in conventie en in de hoofdzaak bij voormeld exploot,
eisende partij in voorwaardelijke reconventie en in het incident,
gemachtigde: mr. H.F.P. van Gastel, advocaat te Veldhoven.
Partijen worden hierna aangeduid als Ruijgrok en Van Gestel.
1. Het verloop van het geding
Dit blijkt uit de volgende processtukken:
1.1 de inleidende dagvaarding,
1.2 de conclusie van antwoord, tevens incidentele conclusie tot onbevoegdheid, in conventie en van eis in voorwaardelijke reconventie, met producties,
1.3 de conclusie van repliek, tevens vermeerdering van eis, in conventie en van antwoord in zowel het incident als in voorwaardelijke reconventie, met producties,
1.4 de conclusie van dupliek in conventie en van repliek in zowel het incident als in voorwaardelijke reconventie, met producties,
1.5 de conclusie van dupliek in reconventie.
Ruijgrok vordert in conventie, samengevat en na wijziging van eis, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Van Gestel tot betaling van € 4.936,02, te vermeerderen met wettelijke handelsrente en met buitengerechtelijke (incasso)kosten ad € 486,00 inclusief btw, een en ander tezamen een bedrag van € 5.000,00 niet te boven gaand, en met veroordeling van Van Gestel in de proceskosten.
Van Gestel vordert in voorwaardelijke reconventie, samengevat, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeling van Ruijgrok tot betaling van € 2.230,06, te vermeerderen met wettelijke rente en met veroordeling van Van Gestel in de proceskosten.
Partijen weerspreken elkaars vordering.
in conventie en in voorwaardelijke reconventie:
3.1 De vorderingen in conventie en in voorwaardelijke reconventie worden vanwege hun nauwe samenhang gezamenlijk behandeld.
3.2 Als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist staat tussen partijen het navolgende in rechte vast.
3.2.1 Partijen sloten een overeenkomst van opdracht waarbij Ruijgrok zich verbond juridische bijstand te verlenen tegen een door Van Gestel verschuldigde betaling.
3.2.2 Bij factuur 25.1710 van 15 april 2005 bracht Ruijgrok aan Van Gestel een bedrag van € 25.155,13 in rekening wegens in de periode van juli 2003 tot en met december 2004 verrichte werkzaamheden.
3.2.3 In mindering op de factuur van 15 april 2005 betaalde Van Gestel op 12 juni 2006 een bedrag van € 10.155.13 aan Ruijgrok.
3.2.4 In mindering op de factuur van 15 april 2005 betaalde Van Gestel op 7 augustus 2006 nog een bedrag van € 15.000,00 aan Ruijgrok.
3.2.5 Bij factuur 26.1024 van 14 augustus 2006 bracht Ruijgrok aan Van Gestel een bedrag van € 2.230,06 in rekening wegens in de periode van juni 2005 tot en met april 2006 verrichte werkzaamheden.
3.3 Ruijgrok baseert de vordering in conventie op een schending van de verplichting tot tijdige betaling van de gezonden facturen van 15 april 2005 en van 14 augustus 2006. Ruijgrok maakt verder onder meer aanspraak op een vergoeding voor buitengerechtelijke (incasso)kosten.
3.4 Van Gestel verweert zich in conventie door, samengevat, te stellen met betrekking tot de factuur van 14 augustus 2006 problemen te hebben met de urenspecificatie en dat de daarbij voor werkzaamheden genoteerde tijd niet redelijk is, terwijl matiging bovendien zou zijn aangewezen vanwege de teleurstellende afloop van de onderliggende gerechtelijke zaak tegen curator mr. G.P.M. Sanders q.q. waaromtrent vooraf door Ruijgrok verkeerd zou zijn geadviseerd. Volgens Van Gestel is de kantonrechter in zoverre ook onbevoegd van de vordering van Ruijgrok kennis te nemen, omdat met betrekking tot de factuur van 14 augustus 2006 sprake is van een geschil over (de begroting van) de declaratie van een advocaat waarvoor de wet een bijzondere voorziening kent. Van Gestel legt voornoemd standpunt ook ten grondslag aan de vordering in voorwaardelijke reconventie en baseert die vordering meer in het bijzonder op een tekortkoming aan de zijde van Ruijgrok, stellende dat door de onjuiste advisering van Ruijgrok schade wordt geleden.
Met betrekking tot de factuur van 15 april 2005 stelt Van Gestel, samengevat, nimmer in verzuim te zijn geweest en bovendien ook expliciet met Ruijgrok te hebben afgesproken dat de factuur van 15 april 2005 in twee termijnen mocht worden betaald, waarbij de eerste termijn zou vervallen op of omstreeks 12 juni 2006 en de tweede termijn zou vervallen op of omstreeks 7 augustus 2006.
Van Gestel ontkent ook de verschuldigdheid van de door Ruijgrok in conventie gevorderde buitengerechtelijke (incasso)kosten.
3.5 Ter (verdere) onderbouwing van de vordering in conventie en als verweer tegen de vordering in voorwaardelijke reconventie stelt Ruijgrok, samengevat, sedert 1999 al herhaaldelijk in opdracht van Van Gestel werkzaamheden te hebben verricht en daarvoor toen ook te hebben gedeclareerd. Ruijgrok stelt, samengevat, met de factuur van 14 augustus 2006 redelijk te hebben gedeclareerd, terwijl pas met de namens Van Gestel geschreven brief van 4 oktober 2007 kritiek terzake werd geuit. Ruijgrok stelt in de bedoelde gerechtelijke zaak tegen curator mr. G.P.M. Sanders q.q. niet onjuist te hebben geadviseerd of verkeerd te hebben geprocedeerd, maar Van Gestel zou zelf aanvankelijk verweer hebben willen voeren en zou dat verweer uiteindelijk zelf ook hebben opgegeven. Omdat het geschil inzake de factuur van 14 augustus 2006 betrekking heeft op een verweten tekortkoming, acht Ruijgrok de kantonrechter terzake bevoegd en omdat dit verwijt ten onrechte wordt gemaakt is er volgens Ruijgrok ook geen rechtsgrond voor de in voorwaardelijke reconventie gevorderde schadevergoeding.
3.6 De kantonrechter overweegt dat Van Gestel de vordering in reconventie voorwaardelijk instelt, namelijk voor het geval de kantonrechter zich in conventie bevoegd mocht achten kennis te nemen van het geschil betreffende de factuur van 14 augustus 2006 of de kantonrechter Ruijgrok in zoverre in de conventionele vordering ontvankelijk mocht achten.
3.7 Voor zover Ruijgrok aan de conventionele vordering de factuur van 14 augustus 2006 ten grondslag legt, beroept Van Gestel zich terzake op hoofdzakelijk twee gronden. Voor zover Van Gestel stelt problemen te hebben met de desbetreffende urenspecificatie, zich beroept op de onredelijkheid van de terzake door Ruijgrok genoteerde tijd en matiging verlangt vanwege de teleurstellende afloop van de onderliggende gerechtelijke zaak, betwist Van Gestel immers uiteindelijk de omvang van het bij die factuur in rekening gebrachte bedrag. Daarnaast stelt Van Gestel echter ook dat Ruijgrok bij de uitvoering van de daarbij gefactureerde werkzaamheden toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van op haar rustende verplichtingen, waarbij Van Gestel Ruijgrok een onjuiste advisering verwijt in de onderliggende gerechtelijke zaak tegen curator mr. G.P.M. Sanders q.q.. Aldus beroept Van Gestel zich ter bestrijding van de factuur van 14 augustus 2006 zowel op verweren die wel betrekking hebben op de hoogte van die factuur, als op een verweer dat geen betrekking heeft op de hoogte van die factuur.
3.8 Voor zover het geschil niet de hoogte van de factuur van 14 augustus 2006 betreft is de kantonrechter bevoegd daarover te beslissen. Van Gestel verwijt Ruijgrok in dat verband in het kader van de werkzaamheden toerekenbaar te zijn tekortgeschoten en meer in het bijzonder dat voorafgaand aan de desbetreffende gerechtelijke zaak tegen curator mr. G.P.M. Sanders q.q. onjuist werd geadviseerd om in die procedure verweer te (gaan) voeren. In het kader van de tussen partijen gesloten overeenkomst waarbij Ruijgrok zich verbond juridische bijstand te verlenen, rustte op Ruijgrok de verplichting om bij de werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Als maatstaf voor de beantwoording van de vraag of die zorgplicht werd geschonden, geldt of is gehandeld zoals een redelijk en bekwaam advocaat zou hebben gehandeld. Zelfs indien voorafgaand aan die procedure al zou zijn geadviseerd verweer te (gaan) voeren maar naar aanleiding van de repliek vervolgens zou zijn geadviseerd dat verweer op te geven om een schikking te treffen die voor Van Gestel neerkwam op de betaling van de door curator mr. G.P.M. Sanders q.q. in die procedure van meet af aan gevorderde hoofdsom, kan na die tot stand gekomen schikking enkel op grond daarvan nog niet worden geoordeeld dat Ruijgrok niet als een redelijk en bekwaam advocaat heeft gehandeld. Uit de stellingen van Van Gestel volgen echter geen andere of bijkomende feiten en omstandigheden, die alsnog kunnen leiden tot het oordeel dat Ruijgrok onzorgvuldig of met verwaarlozing van de belangen van Van Gestel heeft gehandeld. Van Gestel benoemt dergelijke andere of bijkomende feiten en omstandigheden in ieder geval niet, althans niet uitdrukkelijk en gemotiveerd. Het door Van Gestel aan Ruijgrok gemaakte verwijt in het kader van de werkzaamheden toerekenbaar te zijn tekortgeschoten, treft dus geen doel en moet worden gepasseerd.
3.9 Voor zover het geschil de hoogte van de factuur van 14 augustus 2006 betreft en de Wet tarieven in burgerlijke zaken daarvoor een bijzondere rechtsgang voorschrijft, is de kantonrechter niet bevoegd daarover te beslissen. In het kader van die bijzondere rechtsgang zal kunnen worden beslist of de factuur van 14 augustus 2006 correct is berekend, waarbij de mate van het belang en de moeilijkheid van de betreffende zaak alsook de daaraan bestede tijd een rol kunnen spelen en waarbij ook niet geheel is uitgesloten dat rekening wordt gehouden met de (volgens Van Gestel: teleurstellende) afloop van die zaak. Gelet hierop zal de kantonrechter zich in conventie niet bevoegd verklaren kennis te nemen van het geschil voor zover het de hoogte van de factuur van 14 augustus 2006 betreft.
3.10 Waar Van Gestel de vordering in reconventie instelt voor het geval de kantonrechter zich in conventie bevoegd mocht achten kennis te nemen van het geschil betreffende de factuur van 14 augustus 2006 of de kantonrechter Ruijgrok in zoverre in de conventionele vordering ontvankelijk mocht achten, brengt het voorgaande verder mee dat de voorwaarde niet geheel is vervuld en aan een beoordeling van de aldus door Van Gestel ingestelde reconventionele vordering niet geheel valt te ontkomen. Nu Van Gestel die vordering baseert op de aan Ruijgrok verweten tekortkoming onjuist te hebben geadviseerd maar dat verwijt blijkens met name rechtsoverweging 3.8 geen doel treft en moet worden gepasseerd, zal al daarom de vordering in voorwaardelijke reconventie (moeten) worden afgewezen.
3.11 Tussen partijen is niet echt in geschil dat Van Gestel het bij factuur van 15 april 2005 in rekening gebrachte bedrag van € 25.155,13 aan Ruijgrok schuldig is wegens in de periode van juli 2003 tot en met december 2004 verrichte werkzaamheden. Vast staat verder dat Van Gestel daartoe op 12 juni 2006 een bedrag van € 10.155.13 en op 7 augustus 2006 nog een bedrag van € 15.000,00 aan Ruijgrok heeft betaald, waarmee die hoofdsom inmiddels volledig aan Ruijgrok is voldaan. Niet in geschil is inmiddels ook dat echter de wettelijke handelsrente over die gefactureerde hoofdsom in beginsel verschuldigd was vanaf 30 dagen na de aanvang van de dag volgende op die waarop Van Gestel de factuur van 15 april 2005 had ontvangen, en dat het daarbij in dit geval dan gaat om een als zodanig onweersproken rentebedrag van totaal € 2.705,96. Voor zover Van Gestel stelt dat ook bij eerdere gelegenheden te laat aan Ruijgrok werd betaald en Ruijgrok toen geen aanspraak maakte op dergelijke rente en Ruijgrok bovendien voor het bij de factuur van 15 april 2005 in rekening gebrachte bedrag aanvankelijk geen melding maakte van daarover te betalen rente, kan enkel op grond daarvan nog niet worden geoordeeld dat Ruijgrok de bevoegdheid verloor of het recht verwerkte later alsnog aanspraak op die in beginsel verschuldigde rente te maken. In ieder geval kan niet geoordeeld worden dat dit dan in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Het terzake door Ruijgrok in conventie gevorderde rentebedrag van € 2.705,96 is echter alleen dan niet toewijsbaar, indien de door Ruijgrok gestelde uitdrukkelijke afspraak werd gemaakt dat de betaling in de twee bewuste termijnen mocht plaatsvinden èn daarbij bovendien sprake was van aanvullende verklaringen of gedragingen van Ruijgrok op basis waarvan Van Gestel er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat met die twee betalingen ook mocht worden volstaan. Op basis van enkel de gestelde afspraak dat de betaling van de gefactureerde hoofdsom van € 25.155,13 in de twee bewuste termijnen mocht plaatsvinden, ligt immers nog geen verklaring of gedraging van Ruijgrok besloten die Van Gestel redelijkerwijze mocht opvatten als een afstand van recht met betrekking tot de over die hoofdsom in beginsel verschuldigde rente. Van Gestel stelt dergelijke aanvullende verklaringen of gedragingen van Ruijgrok echter niet, althans niet uitdrukkelijk en gemotiveerd. Uit de stellingen van Van Gestel volgt daarentegen wel dat er bij de gestelde afspraak om de gefactureerde hoofdsom van € 25.155,13 in de twee bewuste termijnen te betalen, juist geen additionele afspraken terzake werden gemaakt. Bij gebreke van enige aanvullende verklaring of gedraging van Ruijgrok die Van Gestel redelijkerwijze mocht opvatten als een afstand van recht met betrekking tot de over de hoofdsom verschuldigde rente, mocht Van Gestel er zelfs bij juistheid van de door Van Gestel gestelde en door Ruijgrok betwiste afspraak dan ook nog niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat Ruijgrok geen aanspraak meer zou maken op de bedoelde en in beginsel verschuldigde rente. Reeds gelet op het voorgaande zal het door Ruijgrok in conventie gevorderde (rente)bedrag van € 2.705,96 worden toegewezen. De wettelijke handelsrente over dat bedrag is als gevorderd toewijsbaar vanaf 5 januari 2007.
3.12 Buitengerechtelijke (incasso)kosten komen alleen voor vergoeding in aanmerking indien zij betrekking hebben op verrichtingen die meer omvatten dan een enkele (eventueel herhaalde) aanmaning, het enkel doen van een (niet aanvaard) schikkingsvoorstel, het inwinnen van eenvoudige inlichtingen of het op gebruikelijke wijze samenstellen van het dossier. Ruijgrok stelt wel dat deze in conventie gevorderde kosten geen betrekking hebben op verrichtingen waarvoor de proceskostenveroordeling een vergoeding pleegt in te sluiten, maar uit de producties waar Ruijgrok ter onderbouwing van deze vordering naar verwijst wordt het tegendeel afgeleid. Daaruit volgt dat het met name slechts gaat om enkele betalingsherinneringen die bovendien betrekking hebben op zowel de factuur van 15 april 2005 als die van 14 augustus 2006. De door Ruijgrok in conventie gevorderde vergoeding van buitengerechtelijke (incasso)kosten zal daarom worden afgewezen.
3.13 De proceskosten in conventie, waarin ook het (on)bevoegdheidsincident is meegelopen, zullen worden gecompenseerd omdat partijen daarin over en weer op enkele punten in het ongelijk worden gesteld. Dat Ruijgrok de grondslag van de in conventie gevorderde rente hangende de procedure heeft gewijzigd, is op zich geen aanleiding hierover anders te oordelen. Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij zal Van Gestel echter in de proceskosten in voorwaardelijke reconventie worden veroordeeld.
3.14 Gelet op het voorgaande behoeven de overige geschilpunten geen bespreking meer en wordt als volgt beslist.
verklaart zich niet bevoegd kennis te nemen van het geschil voor zover het de hoogte van de factuur van 14 augustus 2006 betreft;
veroordeelt Van Gestel om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan Ruijgrok te betalen een bedrag van € 2.705,96, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente over dat bedrag vanaf 5 januari 2007 tot de dag der voldoening, een en ander tezamen een bedrag van € 5.000,00 niet te boven gaand;
compenseert de proceskosten in conventie aldus dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
in voorwaardelijke reconventie:
wijst de vordering van Van Gestel af;
veroordeelt Van Gestel in de kosten van het geding in voorwaardelijke reconventie, deze voor zover aan de zijde van Ruijgrok gevallen tot op heden begroot op € 150,00 aan gemachtigdensalaris;
in conventie en in voorwaardelijke reconventie:
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken op 7 november 2007.