3. De beoordeling
3.1. Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast:
- [eiseres] is op de avond van 15 juli 1999 voor een snackbar waar zij kort daarvoor met haar vriendinnen, waaronder ook [gedaagde], was geweest, met haar hoofd achterover op de straatstenen gevallen. [eiseres] is na deze val weer opgestaan en samen met [gedaagde] naar een café gegaan.
- In de nacht van 18 op 19 juli 1999 is [eiseres] van haar fiets gevallen. Zij is per ambulance naar een ziekenhuis in Alkmaar vervoerd, alwaar zij 10 dagen heeft verbleven.
3.2. [eiseres] grondt haar vordering jegens [gedaagde] op onrechtmatige daad. Zij stelt daartoe dat [gedaagde] haar op 15 juli 1999 voornoemde snackbar heeft uitgeleid, haar buiten pardoes heeft vastgegrepen en vervolgens heeft getracht haar op te tillen en tegelijk de voeten onder haar uit te vegen. Volgens [eiseres] had [gedaagde] de situatie niet onder controle en heeft zij haar uit haar handen laten glippen, waarna zij achterover met haar hoofd hard op de straatstenen is terechtgekomen. Dit handelen van [gedaagde], waardoor zij ([eiseres]) geen controle meer had over haar eigen lichaam en volledig in een afhankelijkheidspositie werd gebracht, dient als onrechtmatig te worden beschouwd, aldus [eiseres]. Ten gevolge van dit toerekenbare onrechtmatig handelen van [gedaagde] heeft [eiseres] een serieus schedeltrauma opgelopen, hetgeen – aldus nog steeds [eiseres] – voor [gedaagde] ook voorzienbaar was.
3.3. [gedaagde] betwist primair dat sprake is van een onrechtmatige daad. Volgens [gedaagde] is slechts sprake van een ongelukkige samenloop van omstandigheden, danwel van een zogenoemde “sport en spel situatie”, hetgeen meebrengt dat haar gedragingen niet als onrechtmatig zijn te beschouwen.
Voor het geval de rechtbank oordeelt dat sprake is van een onrechtmatige gedraging, voert [gedaagde] aan dat haar niet kan worden toegerekend dat [eiseres] met haar hoofd op de grond is terechtgekomen aangezien sprake was van een vriendschappelijke stoeipartij waarbij beiden onder invloed van alcohol waren. Daarnaast betwist [gedaagde] de door [eiseres] gestelde schade en het causaal verband tussen die schade en het ongeval.
Meer subsidiair doet [gedaagde] een beroep op ‘eigen schuld’ van de zijde van [eiseres] in de zin van artikel 6:101 BW.
3.4. Bij beantwoording van de vraag of het door [eiseres] aan [gedaagde] verweten gedrag onrechtmatig is, stelt de rechtbank voorop dat een gevaarscheppende gedraging slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van schade (het oplopen van letsel door een ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is dat de dader zich daarvan naar maatstaven van zorgvuldigheid had moeten onthouden. Naast algemene gezichtspunten als de grootte van de kans dat zich een ongeval zou voordoen, de ernst van de gevolgen daarvan evenals de mate van bezwaarlijkheid van te nemen veiligheidsmaatregelen, dient ook de context van het ongeval in deze afweging te worden betrokken.
3.5. Ter gelegenheid van de pleidooien hebben partijen omtrent de gebeurtenissen rond de val van [eiseres] op 15 juli 1999 desgevraagd eenstemmig het volgende verklaard:
[eiseres] plaagde [gedaagde] terwijl deze laatste met een andere vriendin in de snackbar op een gokautomaat speelde. [gedaagde] heeft [eiseres] in verband met dit geplaag in een vriendschappelijke sfeer uit de snackbar geleid, waartoe zij [eiseres] aan één arm vast heeft gehouden. [eiseres] heeft daarbij geen weerstand geboden. Eenmaal buiten gekomen heeft [gedaagde] [eiseres] onverwachts bij beide armen beetgepakt en tegelijkertijd haar voeten onder haar weggeveegd. Omdat [gedaagde] [eiseres] op dat moment niet meer kon houden, is [eiseres] gevallen waarbij zij met haar achterhoofd op de straatstenen terecht is gekomen.
3.6. De hiervoor weergegeven toedracht van het ongeval, waarvan de rechtbank hierna zal uitgaan, biedt geen ruimte voor het verweer van [gedaagde] dat sprake was van een zogenaamde "sport en spelsituatie". Van het bewust deelnemen aan eenzelfde spel door [eiseres] en [gedaagde] blijkt uit voormelde toedracht namelijk niet. Eveneens dient verworpen te worden het verweer van [eiseres] dat de context waarin het een en ander plaatsvond in de weg staat aan het oordeel dat haar handelen dient te worden aangemerkt als onrechtmatig. Weliswaar passen naar het oordeel van de rechtbank het plagen van [gedaagde] door [eiseres] in de snackbar en het meevoeren van [eiseres] door [gedaagde] naar buiten, in de sfeer van studentikoos stoeien of dollen tussen twee vriendinnen, maar het vervolgens door [gedaagde] onverwachts vastpakken van [eiseres] bij beide armen en het onder haar wegvegen van haar benen vallen daar buiten. Naar het oordeel van de rechtbank betreft dit handelen specifiek gevaarzettend gedrag. Waar [gedaagde] [eiseres] zonder dat zij ([eiseres]) zich daartegen verzette in een vriendschappelijke sfeer uit de snackbar heeft geleid, kan dit gedrag van [gedaagde] evenmin worden beschouwd als een normale gangbare reactie op de eerdere gedragingen van [eiseres], zodat [eiseres] voormeld gedrag van [gedaagde] onder de gegeven omstandigheden ook geenszins behoefde te verwachten.