ECLI:NL:RBBRE:2007:BC1072

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
12 december 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
444925 cv 07-3586
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.L.A. Bouwen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid werkgever voor bedrijfsongeval tijdens werkzaamheden

In deze zaak vordert eiseres, een verkoopster die op 25 februari 2000 een val heeft gemaakt tijdens haar werkzaamheden bij de gedaagde, Leen Bakker Nederland B.V., schadevergoeding op basis van artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek. Eiseres stelt dat haar val, die plaatsvond terwijl zij een winkelwagentje met gordijnstoffen naar de stalling bracht, het gevolg is van een bedrijfsongeval en dat de werkgever aansprakelijk is voor de gevolgen hiervan. De gedaagde, Leen Bakker Nederland B.V., betwist echter de aansprakelijkheid en stelt dat er geen sprake is van een tekortkoming in de zorgplicht die de werkgever heeft ten opzichte van zijn werknemers.

De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig onderzocht. Eiseres heeft in de procedure niet kunnen aantonen dat er een causaal verband bestaat tussen haar val en de klachten die zij stelt te ondervinden. De kantonrechter oordeelt dat de werkgever niet tekort is geschoten in zijn verplichtingen, aangezien de winkelwagenstalling op een normale manier werd gebruikt en er geen bijzondere risico's aan verbonden waren. De kantonrechter wijst erop dat de handeling van het terugzetten van een winkelwagentje in de stalling een alledaagse activiteit is, waarbij van de werknemer verwacht mag worden dat zij hierop adequaat let.

Uiteindelijk komt de kantonrechter tot de conclusie dat, zelfs als de klachten van eiseres aan de val zijn toe te schrijven, de werkgever geen verwijt kan worden gemaakt. De vordering van eiseres wordt afgewezen en zij wordt veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de zijde van gedaagde. Dit vonnis is uitgesproken op 12 december 2007 door mr. J.L.A. Bouwen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Breda
zaak/rolnr.: 444925/CV/07-3586
vonnis d.d. 12 december 2007, bij vervroeging
inzake
[eiseres],
wonende te Sloten, gemeente Gaasterland-Sloten,
eiseres,
gemachtigde: mr. M.J.M. Postma, advocaat te Utrecht,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LEEN BAKKER NEDERLAND B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Raamsdonksveer, gemeente Geertruidenberg,
gedaagde,
gemachtigde: mr. H.M. Kruitwagen, advocaat te Arnhem.
1. Het verloop van het geding
De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
- de op 16 mei 2007 uitgebrachte inleidende dagvaarding, met producties;
- de van producties voorziene conclusie van antwoord;
- de conclusie van dupliek, met producties;
- de akte houdende uitlating producties.
De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
2. Het geschil
Eiseres stelt dat haar, toen zij op 25 februari 2000 op basis van een arbeidsovereenkomst met gedaagde werkzaam was als verkoopster van gedaagde in haar filiaal in Goes, een bedrijfsongeval is overkomen. Zij vordert gedaagde ex artikel 7:685 van het Burgerlijk Wetboek (BW) te veroordelen tot betaling aan haar van de vergoeding van de als gevolg van dat ongeval door eiseres geleden en nog te lijden schade, waaronder verlies aan arbeidsvermogen, economische kwetsbaarheid en geleden en nog te lijden immateriële schade, alsmede van de vergoeding van de door eiseres gemaakte kosten, deze schade en kosten nader op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2000 tot de dag van algehele voldoening.
Daarnaast vordert eiseres gedaagde te veroordelen tot betaling aan haar van een bedrag van € 2499,= inclusief btw als vergoeding van buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 10 mei 2007 tot de dag van algehele voldoening.
Gedaagde verzet zich tegen toewijzing van het door eiseres gevorderde.
3. De beoordeling
Tussen partijen gelden (onder meer) de volgende feiten:
• De op 11 juli 1945 geboren eiseres treedt op 25 maart 1991 op basis van een arbeidsovereenkomst als verkoopster in dienst van gedaagde en wel in het filiaal van gedaagde in Goes.
• Tot het reguliere werk van eiseres behoort ook het lossen van aangevoerde goederen met behulp van winkelwagentjes.
• (Ook) op 25 februari 2000 is eiseres werkzaam op de gordijnenafdeling van het filiaal van gedaagde in Goes, waar zij belast is met het opmeten en knippen van gordijnstoffen en met de verkoop daarvan.
• Eiseres transporteert op die dag met één van de ten behoeve van dat filiaal - voor in de eerste plaats het winkelend publiek bestemde - bij dat filiaal staande winkelwagentjes enkele rollen gordijnstof van de begane grond naar de op een verdieping van het filiaal gelegen gordijnenafdeling. Omstreeks 20.15 uur brengt zij dat winkelwagentje naar de daarvoor bestemde stalling, die buiten het filiaal is gelegen, voor de ingang daarvan. Na het stallen van het winkelwagentje draait eiseres zich om, loopt in de richting van de winkel en komt ten val. Het gaat hier om handelingen waarmee zij in een periode van ongeveer 9 jaar vertrouwd is geraakt.
• Op 26 februari 2000 hervat eiseres haar werk voor gedaagde en verzuimt niet tot 14 april 2000. Op die dag meldt zij gedaagde dat zij door ziekte niet kan komen werken.
• Op 14 juli 2000 wordt gedaagde aan haar rechtersleutelbeen geopereerd.
• Eiseres stelt gedaagde op enig moment aansprakelijk voor de gevolgen die zij door haar val op 25 februari 2000 ondervindt en nog zal ondervinden.
• Op 16 oktober 2001 geeft “Allianz Royal Nederland” als verzekeraar van gedaagde aan Andriessen & Geurst Expertises (verder A&G te noemen) opdracht om een onderzoek te doen naar de toedracht van, zoals dat verzekeringstechnisch heet, het “evenement” op 25 februari 2000.
• A&G doet op 6 november 2001 onderzoek bij het filiaal van gedaagde in Goes. Dat leidt tot een van diverse foto’s voorzien expertiserapport d.d. 30 november 2001.
• Gedaagde wijst iedere aansprakelijkheid voor de gevolgen van de val van eiseres op 25 februari 2000 af.
• In 2003 wordt de winkelwagenstalling bij het onderhavige filiaal vanwege de aanschaf van nieuwe winkelwagens aangepast.
Volgens het eerste lid van artikel 7:658 BW is de werkgever verplicht de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten, op zodanige wijze in te richten en te onderhouden alsmede voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.
Gedaagde heeft onweersproken aangevoerd dat eiseres vòòr 25 februari 2000 veelvuldig afwezig is geweest in verband met schouderklachten en dat zij in dat kader ook operaties heeft ondergaan en gedaagde heeft gemotiveerd betwist dat de klachten die eiseres stelt te hebben ondervonden en nog ondervindt zijn terug te voeren op het voorval van 25 februari 2000.
In de omstandigheden van het geval zou het op de weg van eiseres hebben gelegen om te bewijzen dat er wel degelijk een causaal verband is tussen de door haar genoemde klachten en haar val bij de winkelwagenstalling.
Het komt de kantonrechter op grond van proceseconomische en praktische overwegingen echter wenselijk voor om reeds nu de vraag te beantwoorden of er in deze zaak sprake is van enig tekortschieten van gedaagde in de nakoming van de in voormeld artikellid bedoelde verplichtingen.
Gedaagde heeft onweersproken gesteld dat dagelijks honderden klanten en personeelsleden van de winkelwagenstalling gebruik maken, dat identieke stallingen tot op de dag van vandaag bij veel filialen (naar de kantonrechter begrijpt heeft gedaagde bedoeld: van onder meer supermarkten en andere grootwinkelbedrijven), waaronder die van gedaagde, gebruikt worden en dat gedaagde nog nooit heeft gehoord dat een klant of personeelslid vanwege het grondplaatje is gestruikeld, zodat die grondplaatjes geen gevaarlijke situaties opleveren, wat volgens gedaagde ook blijkt uit het feit dat eiseres gedurende 9 jaar nooit enig probleem met het winkelwagenrek of de grondplaatjes heeft gehad. Naar stelling van gedaagde was er geen sprake van een kenbaar risico wat betreft de (grondplaten van de) winkelwagenstalling (zoals in Goes gebruikt tot in 2003).
In de dagvaarding is een beschrijving gegeven van de gewraakte stalling. De kantonrechter acht het zeer illustratief om aan dit vonnis een kopie (in kleur) te hechten van de bij het rapport van A&G gevoegde foto’s 2 en 3 van die stalling.
Eiseres heeft gesteld dat de aan de poten van de stalling gesoldeerde grondplaten (in de lengte en de breedte) een afmeting van 10 bij 20 cm hadden en, inclusief bevestigingsbouten, ongeveer 3 cm hoog waren, terwijl de stalling als geheel slechts een hoogte van 44 cm had, “waardoor bij het weglopen hier gemakkelijk overheen wordt gekeken” (wat steun biedt aan het vermoeden van gedaagde dat eiseres over een van de horizontale balken van de stalling is gevallen in plaats van over een grondplaat; kantonrechter). In het rapport van A&G staat dat het linker bodemplaatje (het plaatje dat zich het dichtst bij het reclamebord van gedaagde bevond), over welk plaatje (dan wel een bevestigingsbout daarvan) eiseres volgens het rapport is gestruikeld, ongeveer 1 cm hoog was.
Het in een daarvoor bestemde stalling of rek terugzetten van een winkelwagentje is een handeling die geacht mag worden te behoren tot de voor velen bij het dagelijkse leven behorende routineactiviteiten, waaraan, bij het in acht nemen van reeds minimale oplettendheid, normaliter geen (bijzondere) gevaren zijn verbonden. In zoverre was er redelijkerwijs voor gedaagde dan ook geen aanleiding om bij een zogeheten “RI&E” (risico-inventarisatie en -evaluatie), een systematisch onderzoek naar de risico's op het gebied van veiligheid, gezondheid en welzijn voor medewerkers, te melden dat er (bijzondere) risico’s verbonden zijn aan bedoelde handeling. Het gaat hierbij om wat ook wel worden genoemd “huis- tuin- en keukengevaren”. In dit kader verdient vermelding dat een ieder weet dat bij onvoldoende oplettendheid/zorgvuldigheid een val of (bijna) struikelpartij “in een klein hoekje zit”. Een werkgever mag er wat betreft dit soort “gevaren” vanuit gaan dat ieder weldenkend mens geheel zelfstandig, zonder speciale waarschuwing, met die gevaren (of risico’s) weet om te gaan.
De situatie zou anders kunnen zijn als gedaagde redelijkerwijs had moeten weten dat de constructie van de winkelwagenstalling op zichzelf en/of de situatie in de onmiddellijke nabijheid daarvan een groter dan normaal risico op val- en/of struikelpartijen zou(den) opleveren. Het moet er op grond van de niet weersproken stellingen van gedaagde over het jarenlange en intensieve gebruik door grote aantallen personen van identieke stallingen als de onderhavige (ook tijdens “de donkere uren” op koopavonden), zonder dat zich daarbij ongevallen hebben voorgedaan, echter voor worden gehouden dat deze op zichzelf niet gevaarlijk zijn. In dit kader tekent de kantonrechter aan dat eiseres weliswaar onweersproken heeft aangevoerd dat de stalling niet (apart) verlicht was, maar dat daartegenover staat dat gedaagde onweersproken heeft gesteld dat de stalling voldoende verlicht werd door licht vanuit de winkel van gedaagde in Goes.
Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat, voor het geval zou worden bewezen dat de door eiseres omschreven klachten zijn toe te schrijven aan haar val op 25 februari 2000, gedaagde geen enkele tekortkoming kan worden verweten wat betreft de constructie van en/of de situatie met betrekking tot de winkelwagenstalling en/of het niet geven van waarschuwingen of instructies voor het gebruik daarvan, zodat de vordering van eiseres moet worden afgewezen.
Eiseres zal als de verliezende partij worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
4. De beslissing
De kantonrechter:
wijst de vordering van eiseres af;
veroordeelt eiseres, uitvoerbaar bij voorraad, tot betaling van de proceskosten, welke kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op € 375,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.A. Bouwen en bij vervroeging uitgesproken op de openbare terechtzitting van 12 december 2007.