ECLI:NL:RBBRE:2007:BD6818
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verdeling van pensioenrechten na echtscheiding en verjaring van vorderingen
In deze zaak vorderde de eiseres, die in gemeenschap van goederen was gehuwd met de gedaagde, een verklaring voor recht dat de door de gedaagde opgebouwde pensioenrechten tijdens hun huwelijk in de huwelijksgoederengemeenschap vallen en dat deze verdeeld dienen te worden. De eiseres vorderde ook betaling van een bedrag van EUR 59.837,98, vermeerderd met wettelijke rente, en een maandelijkse betaling van EUR 297,00. De rechtbank oordeelde dat de pensioenrechten een vermogensbestanddeel zijn en geen periodieke uitkeringen betreffen, waardoor de vordering niet verjaart. De rechtbank verwierp het verweer van de gedaagde dat de vordering was verjaard en dat de eiseres afstand had gedaan van haar recht op verdeling. De rechtbank stelde vast dat partijen van 7 februari 1963 tot 20 februari 1987 gehuwd waren en dat de pensioenrechten niet eerder waren verdeeld. De eiseres had de gedaagde op 12 juli 2006 schriftelijk gesommeerd om tot verdeling over te gaan. De rechtbank oordeelde dat de eiseres recht had op verdeling van de pensioenrechten en dat de gedaagde het bewijs diende te leveren dat de eiseres afstand had gedaan van haar recht op verdeling. De zaak werd aangehouden voor bewijsvoering.