ECLI:NL:RBBRE:2007:BI4102

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
14 juni 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2972
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2003

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 14 juni 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2003. De inspecteur had de zelfstandigenaftrek en de dotatie aan de fiscale oudedagsreserve (FOR) geweigerd, wat leidde tot een hoger belastbaar inkomen dan door belanghebbende was aangegeven. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende, die samen met haar echtgenoot een vennootschap onder firma (vof) had opgericht, hoofdzakelijk ondersteunende werkzaamheden verrichtte en niet voldeed aan het urencriterium dat vereist is voor de zelfstandigenaftrek en de FOR-dotatie.

Het onderzoek ter zitting vond plaats op 31 mei 2007, waar belanghebbende en haar echtgenoot, evenals de inspecteur, aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat de werkzaamheden van belanghebbende voornamelijk bestonden uit administratieve taken en dat zij in beperkte mate actief was in de hoofdactiviteit van de vof, namelijk montagewerkzaamheden. De rechtbank concludeerde dat de werkzaamheden van belanghebbende voor meer dan 70% van ondersteunende aard waren, wat niet voldeed aan de eisen voor de zelfstandigenaftrek.

Daarnaast oordeelde de rechtbank dat er sprake was van een ongebruikelijk samenwerkingsverband, aangezien het onwaarschijnlijk was dat een bouwondernemer een dergelijke samenwerking met een willekeurige derde zou aangaan. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. Dondorp-Loopstra, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2972
Uitspraakdatum: 14 juni 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 26 april 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 31 mei 2007 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar echtgenoot, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende heeft op 1 januari 1992 samen met haar echtgenoot de vennootschap onder firma [vof] (hierna: vof) opgericht. De vof heeft als kernactiviteit het in (onder)aanneming verrichten van montagewerkzaamheden, in het bijzonder dak- en gevelbeplating.
2.2. In de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2003 heeft belanghebbende onder meer een bedrag van € 4.926 in aftrek gebracht als zelfstandigenaftrek en een bedrag van € 6.295 gedoteerd aan de fiscale oudedagsreserve (hierna: FOR). De aangifte resulteerde in een belastbaar inkomen uit werk en woning van
€ 38.802. Op 18 augustus 2005 is bij de vof een boekenonderzoek uitgevoerd. Op basis van de uitkomsten van het onderzoek is de inspecteur bij de aanslagregeling afgeweken van de aangifte: hij heeft de zelfstandigenaftrek en de FOR-dotatie geweigerd. Bij de aanslag is het belastbaar inkomen uit werk en woning vastgesteld op € 50.043. Volgens de inspecteur verrichtte belanghebbende hoofdzakelijk ondersteunende werkzaamheden, was tevens sprake van een ongebruikelijk samenwerkingsverband en komt belanghebbende derhalve niet in aanmerking voor de voormelde zelfstandigenaftrek en FOR-dotatie.
2.3. Niet in geschil is dat belanghebbende als ondernemer winst geniet en dat zij recht heeft op de onder 2.2 gemelde faciliteiten indien zij voldoet aan het zogenaamde urencriterium.
2.4. Belanghebbende en haar echtgenoot zijn verbonden personen in de zin van
artikel 3.6 van de Wet IB 2001. Dit brengt mee dat voor de toetsing aan het urencriterium belanghebbendes werkzaamheden ten behoeve van de vof niet in aanmerking komen indien de werkzaamheden hoofdzakelijk van ondersteunende aard zijn èn het ongebruikelijk is dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen niet-verbonden personen wordt aangegaan. De bewijslast ten aanzien van deze beide criteria rust op belanghebbende.
2.5. Bij het verrichten van montagewerkzaamheden, de ‘hoofdactiviteit’ of de ‘hoofdwerkzaamheden’ van het bedrijf van de vof, was belanghebbende, zoals door de inspecteur is gesteld en door belanghebbende onvoldoende is weersproken, slechts in beperkte mate actief. De werkzaamheden die belanghebbende in het onderhavige jaar voor de vof verrichtte, bestonden voornamelijk uit het bijhouden van de administratie, het verrichten van bestellingen en de verzorging van offertes en in zeer beperkte mate acquisitie. Hoewel deze taken naar het oordeel van de rechtbank onmisbaar zijn voor de exploitatie van de onderneming, moeten zij worden beschouwd als hoofdzakelijk van ondersteunende aard. Het assisteren door belanghebbende bij het op maat zagen van de aan te brengen beplating is naar het oordeel van de rechtbank te beschouwen als het assisteren bij hoofdwerkzaamheden. De met deze werkzaamheden gemoeide tijd, bezien in samenhang met de tijd besteed aan de overige werkzaamheden, is echter minder dan 30% van de totale door belanghebbende aan de onderneming besteedde tijd. Dit leidt tot het oordeel dat de overige werkzaamheden hoofdzakelijk, zijnde voor meer dan 70%, van ondersteunende aard zijn.
2.6. Gelet op het in 2.4 en 2.5 overwogene, moet worden getoetst of in het onderhavige geval sprake is van een ongebruikelijk samenwerkingverband. Naar het oordeel van de rechtbank is niet aannemelijk dat een bouwondernemer, zoals belanghebbendes echtgenoot, een dergelijk samenwerkingsverband, het verlenen van een winstrecht van 40% en een gerechtigdheid in de stille reserves van 50% als beloning voor de door belanghebbende verrichtte werkzaamheden, met een willekeurige derde zou zijn aangegaan. In een dergelijk geval is naar het oordeel van de rechtbank een dienstbetrekking, of een zakelijke overeenkomst van dienstverlening tegen een vast loon of een vaste vergoeding, meer voor de hand liggend.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het gelijk aan de zijde van de inspecteur en is het beroep ongegrond verklaard.
2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 14 juni 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.M. Dondorp-Loopstra, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.