ECLI:NL:RBBRE:2007:BI4106

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
30 maart 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/2400
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen vergrijpboete opgelegd bij naheffingsaanslag loonbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 30 maart 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen [belanghebbende] BV en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een vergrijpboete van € 4.224 die was opgelegd bij een naheffingsaanslag loonbelasting over het tijdvak van 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003. De inspecteur had tijdens een boekenonderzoek geconstateerd dat belanghebbende te weinig loonbelasting en premies volksverzekeringen had afgedragen, wat resulteerde in een naheffing van € 16.898. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende niet kon aantonen dat de suppletie-aangiften tijdig waren ingediend bij de Belastingdienst, waardoor de boete terecht was opgelegd.

Tijdens de zitting op 16 maart 2007 was de belanghebbende niet aanwezig, maar de inspecteur was wel vertegenwoordigd. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat belanghebbende, ondanks het feit dat er een achterstand in de afdracht van loonbelasting was, geen actie heeft ondernomen om het verschuldigde bedrag te voldoen. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde boete van 25% van de nageheven belasting zowel absoluut als relatief in een redelijke verhouding stond tot de nageheven belasting en dat deze passend was.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M.J. van Balkom. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/2400
Uitspraakdatum: 30 maart 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 30 maart 2006 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde vergrijpboete van € 4.224 opgelegd bij de naheffingsaanslag loonbelasting over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 maart 2007 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de inspecteur. Belanghebbende, die overeenkomstig de wet is opgeroepen, is niet verschenen.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1 Op 25 mei 2005 heeft de inspecteur tijdens een boekenonderzoek bij belanghebbende geconstateerd dat belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2002 tot en met 31 december 2003 te weinig loonbelasting en premies volksverzekeringen heeft afgedragen. De te weinig afgedragen loonbelasting ten bedrage van € 16.898 is nageheven. Belanghebbende kan zich met de hoogte van de naheffing loonbelasting verenigen.
2.2 Gelijktijdig met de naheffingsaanslag is een boete opgelegd van 25 percent van de nageheven loonbelasting, derhalve tot een bedrag van € 4.224.
2.3 Tussen partijen is, naar de rechtbank verstaat, in geschil het antwoord op de vraag of de boete terecht is opgelegd. Het antwoord van belanghebbende luidt ontkennend, het antwoord van de inspecteur luidt bevestigend.
2.4 Belanghebbende heeft ten behoeve van de voldoening aan de op haar rustende fiscale verplichtingen de verzorging van onder meer de loonboekhouding uitbesteed aan een administratiekantoor. Door het administratiekantoor zijn over de onderhavige jaren suppletie-aangiften opgemaakt. Tijdens het boekenonderzoek zijn deze suppletie-aangiften, gedagtekend 31 januari 2003 en 20 maart 2004, in de administratie van belanghebbende aangetroffen. Belanghebbende heeft tegenover de betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de suppletie-aangiften bij de belastingdienst zijn ingediend. Belanghebbende heeft geen enkele bewijs van verzending overgelegd en de inspecteur betwist, zich beroepend op het bij de belastingdienst in gebruik zijnde postregistratiesysteem, dat de suppletie-aangiften zijn ontvangen. Nu de suppletie-aangiften niet zijn ingediend kunnen deze reeds daarom niet worden aangemerkt als vrijwillige verbetering in de zin van artikel 67n van de AWR.
2.5 De rechtbank acht aannemelijk dat belanghebbende, althans de door haar ingeschakelde administrateur, heeft onderkend dat per saldo een te laag bedrag aan loonbelasting is afgedragen. Bij het vervaardigen van de jaarstukken over de jaren 2002 en 2003 is de te lage afdracht onderkend en is uit dien hoofde een balanspost ter zake van de nog af te dragen loonbelasting op de fiscale balans opgenomen. Belanghebbende heeft daaraan echter geen gevolgen verbonden, zij is niet nagegaan of eventuele suppletie-aangiften de inspecteur wel hebben bereikt noch heeft zij anderszins aktie ondernomen om tot herstel van te de lage afdracht te komen.
2.6 Op grond van het voorgaande is naar het oordeel van de rechtbank terecht de onderhavige vergrijpboete opgelegd. Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat belanghebbende - ook nadat bij het opstellen van de jaarrekening naar voren was gekomen dat er een achterstand was in af te dragen loonbelasting en een naheffingsaanslag uitbleef- geen initiatief heeft genomen om het verschuldigde bedrag alsnog te kunnen voldoen. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende aldus dermate lichtvaardig heeft gehandeld dat het aan haar grove schuld is te wijten dat te weinig belasting op aangifte is afgedragen. Ingevolge artikel 67f van de AWR kan de inspecteur dan een boete opleggen van maximaal 100% van de te weinig afgedragen belasting. De rechtbank is bovendien van oordeel dat een boete van 25%, ofwel € 4.224, in het onderhavige geval zowel absoluut als relatief in een redelijke verhouding tot de nageheven belasting staat en acht deze dan ook passend en geboden.
2.7 Op grond van al het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de inspecteur zodat het beroep ongegrond is verklaard.
2.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 30 maart 2007 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.