ECLI:NL:RBBRE:2007:BJ4792

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
3 augustus 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06/55
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2003

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 3 augustus 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belastingplichtige en de inspecteur van de Belastingdienst over de definitieve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2003. De belastingplichtige had bezwaar gemaakt tegen de aanslag die op 13 september 2005 was opgelegd, na eerder negatieve voorlopige aanslagen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur niet verplicht is om bij de definitieve aanslag dezelfde standpunten in te nemen als bij de voorlopige aanslagen. Dit is in lijn met de wettelijke voorschriften, waarbij voorlopige aanslagen vaak op basis van minder gecontroleerde gegevens worden vastgesteld.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de inspecteur bij de vaststelling van de definitieve aanslag niet terug hoeft te komen op de onjuist vastgestelde negatieve voorlopige aanslagen, tenzij er bijkomende omstandigheden zijn die de indruk wekken dat de inspecteur een weloverwogen standpunt heeft ingenomen. In dit geval was er geen sprake van dergelijke omstandigheden, en de rechtbank heeft geconcludeerd dat de definitieve aanslag correct was vastgesteld in overeenstemming met de ingediende aangifte van de belastingplichtige.

De rechtbank heeft het beroep van de belastingplichtige ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/55
Uitspraakdatum: 3 augustus 2007
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [adres belanghebbende]
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Heerlen, verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 6 december 2005 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2003 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer]H36).
Zitting
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2006 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, [gemachtigde belanghebbende], vergezeld van [2e gemachtigde belanghebbende], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde].
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 juli 2007 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, [gemachtigde belanghebbende], alsmede namens de inspecteur, [gemachtigde].
1.Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.Gronden
2.1. Aan belanghebbende is met dagtekening 15 januari 2003 op zijn verzoek een negatieve voorlopig aanslag inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen 2003 opgelegd tot een bedrag aan terug te ontvangen belasting van € 2.153 (exclusief heffingsrente). Vervolgens is met dagtekening 4 februari 2005, na ontvangst van de door belanghebbende ingediende aangifte, een tweede negatieve voorlopige aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2003 opgelegd naar een bedrag aan terug te ontvangen belasting van € 8.066 ( exclusief heffingsrente). Deze laatste voorlopige aanslag is voorafgegaan door een tweetal mededelingen waarin stond vermeld dat de betreffende aanslag onderweg was.
2.2. Op 13 september 2005 is de in geschil zijnde definitieve aanslag inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen 2003 is opgelegd naar een te betalen bedrag van € 3.966 (exclusief heffingsrente). Voornoemde aanslag is vastgesteld in overeenstemming met de door belanghebbende ingediende aangifte inkomstenbelasting/premievolksverzekeringen 2003.
2.3. In geschil is het antwoord op de vraag of de inspecteur bij de vaststelling van de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 mag terug komen op de onjuist vastgestelde negatieve voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003.
2.4. Tussen partijen is niet in geschil is dat het verschuldigde bedrag op de definitieve aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 door de inspecteur correct en in overeenstemming met de door belanghebbende ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003 is berekend.
2.5. Met betrekking tot belanghebbendes grief dat de definitieve aanslag niet mag afwijken van de aan hem opgelegde negatieve voorlopige aanslagen, merkt de rechtbank het volgende op. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 december 1998, onder meer gepubliceerd in BNB 1999/23, het volgende overwogen.
“(…) Ingeval een negatieve voorlopige aanslag onjuist is, is een inspecteur in het algemeen ook niet ertoe verplicht de definitieve aanslag op dezelfde wijze onjuist vast te stellen. Dat zou, op grond van gewekt vertrouwen, slechts anders zijn indien door bijkomende omstandigheden die negatieve voorlopige aanslag bij de belastingplichtige de indruk kon wekken te berusten op een uitdrukkelijke standpuntbepaling door de inspecteur.(…)
Voorts oordeelde de Hoge Raad in zijn arrest van 17 januari 2003, onder meer gepubliceerd in BNB 2003/188, als volgt:
“(…) In het algemeen is de inspecteur niet ertoe verplicht bij de vaststelling van een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen een zelfde standpunt in te nemen als ten grondslag ligt aan een ten aanzien van dezelfde belastingplichtige vastgestelde voorlopige aanslag of een vermindering daarvan. Aan een zodanige gebondenheid staan aard en wijze van totstandkoming van een voorlopige aanslag en een vermindering daarvan in de weg. De voorlopige aanslag schept slechts een grondslag voor het doen van vooruitbetalingen op de definitieve belastingschuld en hij pleegt - in overeenstemming met de desbetreffende wettelijke voorschriften - te worden vastgesteld aan de hand van niet of slechts zeer globaal door de inspecteur gecontroleerde gegevens. Bij de vaststelling van een voorlopige aanslag en een vermindering daarvan ligt een grondig onderzoek van de zijde van de belastingadministratie derhalve niet voor de hand.
De evenvermelde regel dient echter uitzondering te lijden indien de belastingplichtige een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de inspecteur heeft voorgelegd en hij bovendien op grond van bijkomende omstandigheden redelijkerwijs kan aannemen dat de inspecteur met betrekking tot die aangelegenheid weloverwogen een standpunt heeft ingenomen. De enkele omstandigheid dat, nadat een belastingplichtige een aangelegenheid uitdrukkelijk en gemotiveerd aan de orde heeft gesteld, een voorlopige aanslag wordt opgelegd of verminderd overeenkomstig het door hem daarover ingenomen standpunt, is op zichzelf onvoldoende reden voor een uitzondering als hier bedoeld. (…)”
In de onderhavige situatie is geen sprake van bijkomende omstandigheden die bij belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat de negatieve voorlopige aanslag beruste op een uitdrukkelijke standpuntbepaling door de inspecteur. Vanwege het op snelle afdoening gerichte en daarom globale karakter van de voorlopige aanslagregeling is voor het opwekken van in rechte te honoreren vertrouwen meer nodig dan een schatting van het belastingbedrag op basis van de door belanghebbende ingediende aangifte. De door de inspecteur verzonden verklaringen “voorlopige teruggave over aangifte 2003” van 17 en 28 januari 2005 vormen naar het oordeel van de rechtbank niet meer dan een aankondiging van de dagtekening en hoogte van de voorlopige aanslag. Deze verklaringen bevatten geen uitlatingen die bij belanghebbende de indruk hebben kunnen wekken dat sprake is van een weloverwogen standpuntbepaling van de inspecteur met betrekking tot de door belanghebbende ingediende aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2003.
2.6. Gelet op het vorenoverwogene is de in geschil zijnde aanslag door de inspecteur in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving opgelegd, zodat naar het oordeel van de rechtbank van een ambtelijk verzuim geen sprake kan zijn.
2.7. Belanghebbendes grief inzake de ontoereikende motivering van de uitspraak kan niet leiden tot vernietiging daarvan. Bij een eventuele tekortschietende motivering van een uitspraak dient de rechtbank, zo zij de uitspraak van de inspecteur materieel als juist beschouwd, de gronden van de bevestiging aan te vullen.
2.8. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd leidt niet tot een verlaging van de in geschil zijnde aanslag.
2.9. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
3.Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 3 augustus 2007 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Abbing-van Kleef, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 13 augustus 2007
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.