De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, te weten de feiten 1 en 2, gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 26 dagen met aftrek van de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd. Voorts heeft zij gevorderd een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar op te leggen, alsmede een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 240 uur, bij niet voldoening te vervangen door 120 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat indien en voor zover strafoplegging volgt rekening dient te worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is verslaafd aan cocaïne. Hij heeft contact opgenomen met Novadic-Kentron om aan zijn verslavingsproblematiek te werken.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft met zijn handelwijze de lichamelijke integriteit van mevrouw [slachtoffer 2] en mevrouw [slachtoffer 1] geschonden. Beide vrouwen komen onder meer uit de rapportages van de heer [deskundige] en zijn toelichting daarop naar voren als vrouwen die door hun gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens uitermate kwetsbaar zijn. Ten aanzien van verdachte heeft de heer [deskundige] geconcludeerd dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de beide vrouwen voor verdachte weliswaar kenbaar was, maar minder kenbaar dan voor de gemiddelde inwoner van Nederland. Desgevraagd heeft de heer [deskundige] aangegeven dat deze mindere kenbaarheid zo dient te worden begrepen dat het voor verdachte niet meteen, maar na enige tijd kenbaar was. Verdachte was in dat opzicht verminderd toerekeningsvatbaar. De rechtbank zal daarmee rekening houden bij de strafoplegging. De verminderde toerekeningsvatbaarheid laat onverlet dat de gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens van de beiden vrouwen, voor verdachte na enige tijd kenbaar was, dan wel had moeten zijn. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij desondanks zijn eigen bevrediging voorop heeft gesteld, ten koste van de beide vrouwen.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal dan ook een gevangenisstraf van 116 dagen met aftrek van de reeds in voorarrest doorgebrachte tijd opleggen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank overweegt daarbij dat met de voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Voorts zal de rechtbank een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 240 uur opleggen, bij niet voldoening te vervangen door 120 dagen hechtenis.
Bij de bepaling van de duur van deze straf heeft de rechtbank overeenkomstig artikel 63 van het Wetboek van Strafvordering rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte op 9 december 2004, 21 augustus 2006 en 2 februari 2007 is veroordeeld in verband met diverse misdrijven, waaronder fietsendiefstal, heling en openlijke geweldpleging, en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan twee misdrijven, voor de hierboven genoemde data gepleegd.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 57, 63 en 243 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank: