feit 1: lid was van een criminele organisatie;
feit 2: met anderen gedurende ruim anderhalf jaar amfetamine en/of MDMA heeft bereid en daarin heeft gehandeld;
feit 3: met anderen op 29 augustus 2006 in België 150 kilo MDMA, 30 kilo amfetamine en 3500 XTC-pillen in bezit had;
feit 4: met anderen heeft voorbereid en heeft gezorgd dat in een laboratorium in België amfetamine en/of MDMA werd geproduceerd;
feit 5: met anderen in Nederland en België zonder vergunning chemicaliën in bezit heeft gehad;
feit 6: met anderen zonder dit te melden aceton in de handel heeft gebracht of ingevoerd.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de tenlastegelegde feiten 1, 4 en 6 heeft begaan. Zij stelt vast dat verdachte meermalen aceton en methanol in grote hoeveelheden in België aankocht en zowel in België als Nederland afleverde. Verdachte leverde aan verschillende mensen, zoals aan medeverdachte [(1)], die vaak in gezelschap was van medeverdachte [(2)]. Verdachte heeft volgens zijn eigen verklaringen aan [(1)] 1500 a 1800 liter aceton en ongeveer 150 liter methanol geleverd.
Gelet op de verklaringen van verdachte en [(1)], acht zij bewezen dat verdachte werd betaald door medeverdachte [(3)] om deze chemicaliën te kopen. Nu verdachte door een ander dan de feitelijke afnemer, zoals [(1)], werd betaald en verdachte het vermoeden had dat de door hem aangekochte chemicaliën bestemd waren voor illegale praktijken, is tenminste sprake van voorwaardelijk opzet ten aanzien van de productie van synthetische drugs. Hoewel verdachte mogelijk niet van de volledige organisatie op de hoogte was, geldt ook voor hem dat hij deelnam aan een criminele organisatie. Voor verdachte bestond deze organisatie uit [(3)] als financier, [(1)] en [(2)] als producent en hij zelf als leverancier van grondstoffen.
De officier van justitie heeft aangegeven dat verdachte in 2001 eerder is veroordeeld voor het tezamen met anderen voorhanden hebben van een grote hoeveelheid amfetamine in een loods.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het tenlastegelegde. De raadsman wijst hierbij op de omstandigheid dat verdachte pas sinds januari 2006 in beeld is gekomen. Bij alle feiten is daarom in de tenlastelegging ten onrechte het tijdstip vanaf 17 december 2004 vermeld.
Ten aanzien van feit 1 voert de verdediging aan dat er geen sprake is van een criminele organisatie dan wel een samenwerkingsverband tussen de verschillende verdachten. Slechts medeverdachte [(1)] spreekt hierover, maar hij heeft zich in zijn verschillende afgelegde verklaringen veelvuldig tegengesproken. Zo heeft hij enerzijds aangegeven graag schoon schip te willen maken, anderzijds beroept hij zich vaak op zijn zwijgrecht of houdt zaken of personen achter.
Mocht er al sprake zijn van een criminele organisatie, dan heeft verdachte daarvan geen deel uitgemaakt. Verdachte wist niet waar de door hem aangekochte aceton werd gebruikt. De zaak van 2001, waarvoor verdachte is veroordeeld, betrof niet de productie van harddrugs, maar alleen het bezit daarvan. Daarnaast heeft [(1)] verklaard dat verdachte bewust buiten iedere wetenschap werd gehouden.
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4 merkt de verdediging op dat verdachte geen handelingen heeft verricht ten aanzien van de productie van XTC en amfetamine. Hij heeft geen enkele bemoeienis gehad met een drugslaboratorium. Hij heeft slechts aceton en methanol voorhanden gehad, waarbij hij niet heeft kunnen opmaken dat deze vloeistoffen voor criminele doeleinden waren bestemd.
Ten aanzien van de feiten 5 en 6 is door de verdediging aangevoerd dat verdachte de vloeistoffen voor een ander heeft gekocht. De in de tenlastelegging genoemde Europese Verordening richt zich tot marktdeelnemers, die moeten weten dat een legaal product ook illegaal kan worden aangewend. Verdachte kan niet als marktdeelnemer worden beschouwd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1 overweegt de rechtbank dat uit het onderzoek ter terechtzitting niet is gebleken dat verdachte wist dat er van een criminele organisatie sprake was en dat hij van een dergelijke organisatie deel uit maakte. De omstandigheid dat hij dit had kunnen vermoeden is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om zijn betrokkenheid hierbij aan te nemen. De rechtbank zal verdachte dan ook van feit 1 vrijspreken.