ECLI:NL:RBBRE:2008:BC6317
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - meervoudig
- M. de Graaf
- J. Janssen
- A. van den Hombergh
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging voor poging doodslag en bezit van amfetamine
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 7 maart 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en het bezit van amfetamine. De officier van justitie stelde dat zij ontvankelijk was in de vervolging, ondanks dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, die verband hield met dezelfde feiten. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, wat betekent dat de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging voor feit 1, de poging tot doodslag.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 oktober 2007 in Roosendaal handelingen heeft verricht die zowel onder de Wegenverkeerswet als onder het Wetboek van Strafrecht vallen. De rechtbank oordeelde dat de samenhang tussen de strafbepalingen en het verwijt aan de verdachte zodanig was dat de gedragingen als één feit moesten worden beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte vervolgens wel schuldig bevonden aan feit 2, het bezit van 67 gram amfetamine, en heeft dit bewezen verklaard op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van bevindingen.
De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder begeleiding door een reclasseringsinstelling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, die aangaf zijn levenshouding te willen veranderen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de ontvankelijkheid van de officier van justitie in het licht van eerdere veroordelingen en de samenhang van de feiten.