ECLI:NL:RBBRE:2008:BC6317

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
7 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
801212-07 (P)
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. de Graaf
  • J. Janssen
  • A. van den Hombergh
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de officier van justitie in vervolging voor poging doodslag en bezit van amfetamine

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 7 maart 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en het bezit van amfetamine. De officier van justitie stelde dat zij ontvankelijk was in de vervolging, ondanks dat de verdachte eerder was veroordeeld voor een overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, die verband hield met dezelfde feiten. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht, wat betekent dat de officier van justitie niet-ontvankelijk werd verklaard in de vervolging voor feit 1, de poging tot doodslag.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 14 oktober 2007 in Roosendaal handelingen heeft verricht die zowel onder de Wegenverkeerswet als onder het Wetboek van Strafrecht vallen. De rechtbank oordeelde dat de samenhang tussen de strafbepalingen en het verwijt aan de verdachte zodanig was dat de gedragingen als één feit moesten worden beschouwd. De rechtbank heeft de verdachte vervolgens wel schuldig bevonden aan feit 2, het bezit van 67 gram amfetamine, en heeft dit bewezen verklaard op basis van de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van bevindingen.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder begeleiding door een reclasseringsinstelling. De rechtbank heeft rekening gehouden met de ernst van het feit en de omstandigheden van de verdachte, die aangaf zijn levenshouding te willen veranderen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de ontvankelijkheid van de officier van justitie in het licht van eerdere veroordelingen en de samenhang van de feiten.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 801212-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 maart 2008
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [datum en plaats],
wonende te [adres],
raadsman mr. van Asselt, advocaat te Roosendaal.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 februari 2008, waarbij de officier van justitie, mr. Janssen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het wetboek van strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 primair:
heeft geprobeerd verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] van het leven te beroven dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
subsidiair:
verbalisanten [naam verbalisant 1] en [naam verbalisant 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven dan wel zware mishandeling;
Feit 2:
in het bezit was van 67 gram amfetamine.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De raadsman heeft betoogd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging voor feit 1. Verdachte is namelijk bij vonnis van de politierechter d.d. 6 februari 2008 veroordeeld voor hetzelfde feit. Dit feit is toen ten laste gelegd en gekwalificeerd als overtreding van art. 5 WVW 1994. De feitelijkheden waarop de overtreding van art. 5 WVW 1994 waren gebaseerd, zijn destijds dermate ruim omschreven dat er bij een veroordeling voor de thans tenlastegelegde poging tot doodslag dan wel zwaar lichamelijk letsel in het verkeer (feit 1), sprake zou zijn van een tweede vervolging voor hetzelfde feit, conform art. 68 van het wetboek van strafrecht.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat zij ontvankelijk is. De officier van justitie heeft bevestigd dat het onderliggende feitencomplex van feit 1 inderdaad al heeft geleid tot een veroordeling voor art. 5 WVW 1994. Desondanks kan verdachte nogmaals voor het feitencomplex vervolgd worden omdat de juridische strekking tussen de achterliggende strafbepalingen verschilt. De overtreding van art. 5 WVW1994 heeft de verkeersveiligheid als beschermd belang, terwijl een poging doodslag danwel poging tot zware mishandeling het menselijk leven als zodanig als beschermd belang heeft.
De rechtbank overweegt over de ontvankelijkheid van de officier van justitie het volgende.
De verdediging heeft een beroep gedaan op art. 68 van het wetboek van strafrecht. Voor de beoordeling van de vraag of er sprake is van een situatie als in art. 68 van het wetboek van strafrecht speelt naast de strekking van de onderscheiden strafbepalingen waaronder een gedraging te kwalificeren is, ook de mate van samenhang hiertussen en het onderliggende verwijt dat de verdachte ten aanzien van deze strafbare feiten gemaakt kan worden, een rol. De rechtbank constateert dat verdachte op 6 februari 2008 door de politierechter is veroordeeld voor overtreding van art. 5 WVW 1994. Deze veroordeling was ter zake van door verdachte op 14 oktober 2007 in de gemeente Roosendaal verrichte gedragingen in het verkeer. Daarbij stelt de rechtbank vast dat destijds exact dezelfde feitelijkheden ten laste zijn gelegd als in de huidige strafzaak onder feit 1. De rechtbank overweegt dat de feitelijkheden zijn begaan onder omstandigheden waaruit blijkt van een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van de gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de dader, dat de strekking van art. 68 van het wetboek van strafrecht met zich meebrengt, dat de gedragingen van verdachte als één feit zijn aan te merken. Nu is gebleken dat de Nederlandse rechter onherroepelijk over feit 1 heeft beslist, dient de officier van justitie ten aanzien van dit feit niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het oordeel van de rechtbank
Evenals de officier van justitie en de verdediging, acht de rechtbank feit 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de zitting van 22 februari 2008;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 14 oktober 2007;
- het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut;
4.2 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Feit 2:
op 14 oktober 2007 in de gemeente Roosendaal opzettelijk heeft vervoerd,
ongeveer 67 gram amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 240 uur met aftrek, alsmede een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met een proeftijd van 2 jaar met toezicht van de Reclassering Nederland.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij de strafoplegging kan worden volstaan met een werkstraf. Verdachte ziet zelf in dat zijn levenshouding moet veranderen. Op dit moment heeft hij begeleiding van Novadic-Kentron. Deze begeleiding doet hem goed en er bestaat geen bezwaar tegen als de begeleiding in het kader van een voorwaardelijke gevangenisstraf verplicht zou worden opgelegd. Indien verdachte slechts wordt veroordeeld voor feit 2 dient de hoogte van de werkstraf te worden gematigd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bezit en vervoer van 67 gram amfetamine. Amfetamine is een hard-drug die verslavend werkt. Het gebruik van drugs is slecht voor de gezondheid. Bovendien brengt het gebruik en de handel in drugs over het algemeen ernstige vormen van criminaliteit met zich. De hoeveelheid die verdachte bij zich had duidt niet op een hoeveelheid voor eigen gebruik, maar op handel. De rechtbank houdt bij de strafoplegging hiermee rekening. Voorts houdt de rechtbank rekening met straffen die voor bezit/vervoer van soortgelijke hoeveelheden drugs worden opgelegd. Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat in dit geval kan worden volstaan met een werkstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. De verklaring van verdachte waarin hij aangeeft dat hij een einde wil maken aan zijn drugsgebruik en criminele gedrag komt oprecht op de rechtbank over. De eis van de officier van justitie, gebaseerd op een veroordeling voor beide feiten, zal worden gematigd nu de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging van feit 1. De rechtbank ziet aanleiding een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst strafbare feiten te plegen en omdat deze een verplichte begeleiding door Novadic-Kentron mogelijk maakt.
6.4 Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met de volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feiten:
- het op 14 oktober 2007 in de gemeente Roosendaal voorhanden hebben van een alarmpistool, merk Kimar;
- het op 14 oktober 2007 in de gemeente Roosendaal opzettelijk aanwezig hebben van GHB.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 10, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 27, 63, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 10, 13a en 14 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vervolging van verdachte voor feit 1 primair en subsidiair;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.2 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 2:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Novadic-Kentron;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarde;
Dit vonnis is gewezen door mr. De Graaf, voorzitter, mr. Janssen, en mr. Van den Hombergh, rechters, in tegenwoordigheid van Van Riel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 7 maart 2008.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Feit 1:
hij op of omstreeks 14 oktober 2007 in de gemeente Roosendaal
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk S.
[naam verbalisant 1] en/of Ch.M.J. [naam verbalisant 2] (beiden inzittenden in een als
zodanig herkenbare politieauto) van het leven te beroven, althans zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen
met dat opzet rijdende voor die Van den Hove en/of die Van den Boom plotseling
krachtig heeft geremd en/of met dat opzet met de door hem, verdachte bestuurde
auto (met hoge snelheid) is ingereden op/aangereden tegen de auto van die Van
den Hove en/of die Van den Boom,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 14 oktober 2007 in de gemeente Roosendaal S. [naam verbalisant 1]
en/of Ch.M.J. [naam verbalisant 2] (beiden inzittenden in een als zodanig herkenbare
politie-auto) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend
meermalen, althans eenmaal, met zijn auto (plotseling en/of onverhoeds)
(terwijl hij een hoge snelheid had) krachtig geremd terwijl hij voor de auto
van die Van den Hove en/of die Van den Boom reed en/of meermalen, althans
eenmaal, (plotseling en/of onverhoeds) (met hoge snelheid) naar links gestuurd
op het moment dat die Van den Hove en/of die Van den Boom doende waren hem in
te halen en/of heeft geprobeerd die Van den Hove en/of die Van den Boom van de
weg te rijden;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Feit 2:
hij op of omstreeks 14 oktober 2007 in de gemeente Roosendaal
opzettelijk heeft vervoerd, althans opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
ongeveer 67 gram amfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende amfetamine, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 10 lid 3 Opiumwet