ECLI:NL:RBBRE:2008:BC7199

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
4 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/1022
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op aftrek van voorbelasting voor gehandicaptenvervoer door gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 4 maart 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Gemeente [woonplaats] (hierna: belanghebbende) en de inspecteur van de Belastingdienst. Het geschil betreft de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van voorbelasting die aan haar in rekening is gebracht voor het verzorgen van gehandicaptenvervoer. Belanghebbende, als publiekrechtelijk lichaam, is op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten verantwoordelijk voor het bieden van vervoersvoorzieningen aan in de gemeente woonachtige gehandicapten. Samen met andere gemeenten heeft zij een professioneel vervoersbedrijf ingeschakeld om deze taak uit te voeren.

De rechtbank overweegt dat het verzorgen van gehandicaptenvervoer een taak is die aan belanghebbende is opgedragen door hogere wetgeving, waardoor zij deze taak niet kan afstaan aan een derde. Dit leidt tot de conclusie dat belanghebbende als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968 wordt beschouwd, en derhalve recht heeft op aftrek van de voorbelasting die aan haar in rekening is gebracht voor het verzorgen van dit vervoer. De rechtbank verklaart het beroep van belanghebbende gegrond, vernietigt de uitspraak op bezwaar van de inspecteur, en verleent een teruggave van omzetbelasting van € 798. Tevens wordt de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende ter hoogte van € 644 en dient de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 285 te vergoeden.

De rechtbank benadrukt dat belanghebbende, ondanks het inschakelen van een derde partij voor de uitvoering van het vervoer, de verantwoordelijkheid voor deze taak behoudt. De uitspraak is gedaan in het kader van de Algemene wet bestuursrecht en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/1022
Uitspraakdatum: 4 maart 2008
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
Gemeente [woonplaats], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.
Eiseres en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Belanghebbende heeft over het tijdvak februari 2006 een bedrag van € 36.349 aan omzetbelasting op aangifte voldaan. Vervolgens heeft belanghebbende een bezwaarschrift tegen de voldoening op aangifte ingediend, met het verzoek een teruggave te verlenen van teveel betaalde belasting tot een bedrag van € 798.
1.2. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 26 januari 2007 het bezwaar afgewezen.
1.3. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 5 maart 2007, ontvangen bij de rechtbank op 6 maart 2007, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 285.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift en op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 december 2007 te [woonplaats].
1.6. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, haar gemachtigde, alsmede de inspecteur.
1.7. Belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de inspecteur.
1.8. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
1.9. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende is een publiekrechtelijk lichaam als bedoeld in artikel 2:1, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek en verricht als zodanig ondermeer overheidstaken als bedoeld in artikel 4, vijfde lid, van de Zesde richtlijn van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der Lid-Staten inzake omzetbelasting-Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag, nr. 77/388/EEG (tekst 2006) (hierna: de Zesde Richtlijn).
2.2. Aan belanghebbende is op de voet van de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: de Wvg) (ondermeer) de taak opgedragen zorg te dragen voor vervoersvoorzieningen ten behoeve van de deelneming aan het maatschappelijk verkeer van in de gemeente woonachtige gehandicapten. De gemeenteraad is gehouden met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wvg daartoe regels vast te stellen bij verordening (vgl. artikel 2 van de Wvg).
2.3. Belanghebbende heeft hieraan invulling gegeven door de vaststelling van de Verordening Wvg 2004 en het daarbij behorende Verstrekkingenbesluit Wvg 2005. Daarnaast heeft belanghebbende samen met de haar omringende gemeenten: [woonplaats], [woonplaats], [woonplaats], [woonplaats], [woonplaats], [woonplaats], [woonplaats] en de provincie [provincie] (hierna genoemd: deelnemers) het Samenwerkingsconvenant collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) [provincie] gesloten.
2.4. Tezamen met de deelnemers heeft belanghebbende de Overeenkomst Collectief Vraagafhankelijk Vervoer [provincie] (hierna: Overeenkomst) gesloten met [BV], welke laatste de daadwerkelijke vervoersprestatie verricht.
2.5. In de Overeenkomst heeft [BV] zich jegens belanghebbende en de deelnemers verplicht om tegen vergoeding vervoersprestaties te verrichten waaronder het vervoer van gehandicapten. Een deel van de ritprijs van de houders van de hierna te noemen vervoerspas wordt door de passagiers betaald. Belanghebbende betaalt het verschil tussen deze gereduceerde ritprijs en de commerciële prijs aan [BV].
2.6. Belanghebbende heeft met de deelnemers de Dienstverleningsovereenkomst Servicepunt Deeltaxi [provincie] (de dienstverleningsovereenkomst) gesloten en vervolgens het Servicepunt [provincie] (hierna: het servicepunt) opgericht. Het Servicepunt maakt onderdeel uit van belanghebbende.
2.7. Belanghebbende draagt zorg voor de huisvesting, treedt op als werkgever van de werknemers van het Servicepunt en voert de financiële administratie. Het Servicepunt is de organisatie, belast met de dagelijkse uitvoering van het Project Deeltaxi [provincie].
2.8. De personen (hierna: de gebruikers) die in aanmerking wensen te komen voor de vervoersvoorziening voor gehandicapten (hierna: de voorziening) dienen een aanvraag daartoe in te dienen bij belanghebbende welke na daartoe door belanghebbende ingewonnen, positief advies bij het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ), door belanghebbende wordt gehonoreerd.
2.9. Teneinde gebruik te kunnen maken van de voorziening wordt, na de toestemming hiertoe door belanghebbende, door [BV] aan de gebruikers een vervoerspas verstrekt. De vervoerspas geeft recht op vervoer binnen de gemeente tegen een gereduceerd tarief ten opzichte van de reguliere ritprijzen.
3. Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de vraag of belanghebbende recht heeft op de aftrek van voorbelasting welke aan haar in rekening is gebracht ter zake van het doen verzorgen van gehandicaptenvervoer.
3.2. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend en de inspecteur ontkennend.
3.3. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Voor hetgeen partijen ter zitting hebben aangevoerd wordt verwezen naar het ter zake opgemaakte proces-verbaal.
3.4. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en een teruggave van belasting van € 798.
3.5. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
4.1. Zo het gelijk aan de zijde van belanghebbende is, is tussen partijen niet in geschil dat aan haar een teruggave van € 798 moet worden verleend.
4.2. Tussen partijen is voorts niet in geschil dat vervoer van gehandicapten “personenvervoer” is als bedoeld in Bijlage D, onderdeel 5, bij artikel 4, vijfde lid, van de Zesde richtlijn.
4.3. Dat het verzorgen van gehandicaptenvervoer voor belanghebbende een aan haar bij hogere wetgeving opgedragen (overheids-) taak is, brengt met zich mee dat zij deze taak niet kan afstaan aan een derde. Wel kan zij voor de uitvoering hiervan gebruik maken van de diensten van derden, zoals in het onderhavige geval van de diensten door [BV].
4.4. Het vorenoverwogene leidt de rechtbank tot het oordeel dat belanghebbende zich, in het onderhavige geval als belastingplichtige in de zin van de Zesde Richtlijn en derhalve als ondernemer in de zin van de Wet op de omzetbelasting 1968, bezig houdt met het verzorgen van gehandicaptenvervoer. De rechtbank merkt hierbij op dat gesteld noch gebleken is dat de onderhavige vervoersprestaties van onbeduidende omvang zijn. Steun voor dit oordeel vindt de rechtbank in het arrest van de Hoge Raad van 25 november 2005, nr. 38 377 (ondermeer gepubliceerd in BNB 2006/66).
4.5. Het gelijk op de in geschil zijnde vraag is derhalve naar het oordeel van de rechtbank aan de zijde van belanghebbende.
4.6. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1).
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- verleent een teruggave van omzetbelasting van € 798;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 644, en wijst de Staat aan als de rechtspersoon die dit bedrag aan belanghebbende moet vergoeden;
- gelast dat de Staat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 285 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 4 maart 2008 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.