ECLI:NL:RBBRE:2008:BC8887

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
8 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02-984820-07
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Gameren
  • A. Alferink
  • J. Veldhuizen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake productie en bezit van amfetamine met betrekking tot verdachte en medeverdachten

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 8 april 2008, stond de verdachte terecht voor het produceren en in bezit hebben van amfetamine. De rechtbank constateerde dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij de productie van amfetamine in een laboratorium te Berkel-Enschot. De zaak kwam aan het licht na observaties door de politie, waarbij verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] werden gezien bij het in- en uitladen van chemicaliën en eindproducten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet alleen verantwoordelijk was voor de productie, maar ook voor de 144 kilo amfetamine die in een garagebox te Tilburg werd aangetroffen. De verdediging voerde aan dat de verdachte niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor de aangetroffen amfetamine, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank achtte de rol van de verdachte gelijkwaardig aan die van medeverdachte [medeverdachte 1] en oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de tenlastelegging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank overwoog dat de ernst van de feiten en de risico's voor de volksgezondheid en veiligheid van de maatschappij zwaar wogen in de strafoplegging.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02-984820-07
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 april 2008
in [voornaam]rafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [plaats en datum]
wonende te Tilburg
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Tilburg, Huis van Bewaring Koning Willem II
raadsman mr. M. van Stratum, advocaat te ‘s-Gravenhage
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 maart 2008, waarbij de officier van justitie, mr. Robben, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:
samen met anderen meermalen amfetamine heeft geproduceerd;
feit 2:
samen met anderen 144 kilogram amfetamine in zijn bezit heeft gehad.
3 De voorvragen
3.1 De dagvaarding is geldig.
3.2 De rechtbank is bevoegd.
3.3 De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
De officier van justitie heeft ter zitting erkend dat meerdere geheimhoudersgesprekken in dit onderzoek te laat zijn vernietigd. Hij merkt op dat onder meer naar aanleiding van de uitspraak in de zaak tegen de Hells Angels hij de onderzoeksleider in dit onderzoek opdracht heeft verstrekt tot een extra zoekslag onder de opgenomen telefoongesprekken naar gesprekken met geheimhouders. De aanvankelijk niet als zodanig herkende gesprekken in de maanden maart en april 2007 zijn alsnog door het onderzoeksteam in een proces-verbaal van 7 december 2007 gerelateerd. Op grond van deze informatie heeft de officier van justitie bevelen tot vernietiging gegeven d.d. 11 december 2007 (blz. 2496 e.v. dossier). De gesprekken zijn door het onderzoeksteam daarop vernietigd.
Uit de vernietigingsbevelen gelezen in samenhang met voornoemd proces-verbaal volgt naar het oordeel van de rechtbank dat geheimhoudersgesprekken niet terstond (lees: niet tijdig) zijn vernietigd en dat daarmee is gehandeld in strijd met de geldende voorschriften. De vraag is of deze constatering, waarbij sprake is van een tijdsverloop van ruim 7 maanden tussen het opnemen en het bevel tot vernietigen van deze gesprekken, moet leiden tot een van de sancties vermeld in artikel 359a van het Wetboek van strafvordering.
De rechtbank is van oordeel dat niet gesproken kan worden van eenzelfde situatie als in het proces tegen de Hells Angels. Uit de uitspraak in die strafzaak blijkt dat er sprake was van ernstige, grootschalige en herhaaldelijke inbreuken op regelgeving ter waarborging van het verschoningsrecht, onder meer bestaande uit het zonder machtiging van de rechter-commissaris toevoegen aan het procesdossier van gesprekken die vallen onder het verschoningsrecht. Verder waren gesprekken met verschoningsgerechtigden gebruikt bij het aanvragen van een bevel tot stelselmatige observatie en verzoeken tot het afluisteren van telefoongesprekken. Van een dergelijke grove en grootschalige inbreuk op het verschoningsrecht is in deze strafzaak niet gebleken. De rechtbank gaat er in deze zaak van uit dat de te late vernietiging het gevolg is geweest van het feit dat de politie onvoldoende alert is geweest op de aanwezigheid van gesprekken met geheimhouders en dat sprake is van een omissie van geringe omvang. Hoewel het handelen in dit geval betrekking heeft op een elementair grondrecht, acht de rechtbank de geconstateerde tekortkoming, gelet op de geringe ernst van het verzuim en het ontbreken van mogelijk nadeel voor de verdachte, niet van zodanige aard dat dit moet leiden tot toepassing van de sancties genoemd in lid 1 van artikel 359a van het Wetboek van strafvordering.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat volstaan kan worden met de constatering van de beschreven omissie.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om strafreductie toe te passen.
Door de verdediging is gesteld dat het Openbaar Ministerie bewust in strijd met de wet heeft gehandeld door niet eerder in te grijpen, maar er voor te kiezen om de chemicaliënlijn te volgen tot aan eventuele productie- of opslagplaatsen. Hiermee zou het Openbaar Ministerie in strijd hebben gehandeld met artikel 126ff van het Wetboek van strafvordering dat de opsporingsambtenaar verplicht tot inbeslagname wanneer hij weet krijgt van voorwerpen die vanwege hun schadelijkheid voor de volksgezondheid of hun gevaar de veiligheid ingevolge de wet verboden zijn.
De raadsman spreekt van een flagrante schending, aangezien er bewust in strijd zou zijn gehandeld met artikel 126ff en bovendien de maatschappij in gevaar is gebracht. De verdediging vindt dat er slechts één denkbare sanctie is, namelijk niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie. Subsidiair zou op grond van artikel 359a van het Wetboek van strafvordering bewijsuitsluiting moeten volgen, en meer subsidiair zou het verzuim moeten leiden tot strafvermindering.
De officier van justitie stelt dat er niet in strijd is gehandeld met artikel 126ff van het Wetboek van strafvordering. De chemicaliën zijn op zichzelf niet verboden, zodat er geen plicht tot ingrijpen bestond. Verder benadrukt de officier van justitie dat er geen sprake is geweest van gevaarlijke situaties. Er zijn chemicaliëndeskundigen benaderd, waarmee is besproken wat de gevaarzetting in bepaalde situaties was. Wanneer er geen aanwijzingen waren dat er geproduceerd werd of dat bijvoorbeeld uit de vaten werd overgegoten in kleine jerrycans, is niet direct ingegrepen als dit vanuit opsporingsoogpunt niet opportuun werd geacht. Wel is vrijwel onmiddellijk ingegrepen wanneer er aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van een productieproces. Ten slotte wijst de officier van justitie erop dat het de verdachten zijn die verantwoordelijk zijn voor het ontstaan van eventuele gevaarlijke situaties.
De rechtbank overweegt het volgende.
Artikel 126ff van het Wetboek van strafvordering beoogt de volksgezondheid en de veiligheid van de maatschappij te beschermen. Het zijn juist personen als verdachte die deze belangen direct in gevaar brengen. Zelfs als het doorlatingsverbod geschonden zou zijn, is er geen rechtens te beschermen belang van verdachte in het geding (Hoge Raad 02-07-2002, NJ 2002/602).
Het verweer kan dan ook slechts worden verworpen. Dit zou wellicht anders kunnen zijn wanneer sprake is van een zeer flagrante schending van het doorlaatverbod, waarbij het openbaar ministerie zeer onverantwoord te werk is gegaan. Gedacht kan worden aan de door de commissie van Traa bekritiseerde Deltamethode die mede heeft geleid tot het ontstaan van artikel 126ff.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat het met de officier van justitie van oordeel is dat in dit geval het doorlaatverbod niet aan de orde is ten aanzien van de chemicaliën, omdat het geen verboden stoffen betreft. Daar waar een productieplaats is ontdekt, is vrijwel onmiddellijk ingegrepen.
Uiteraard is belangrijk dat het Openbaar Ministerie, behalve het (tevens zwaawegende) belang van het bestrijden van (de georganiseerde drugs-) criminaliteit, ook de belangen van de volksgezondheid en de veiligheid van de maatschappij goed in het oog houdt. Dit geldt ook als artikel 126ff niet direct van toepassing is. In het onderzoek Kimstergat is de rechtbank in dit opzicht niet gebleken van een kennelijk onredelijke belangenafweging.
3.4 Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld, zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.2 De bewijsoverwegingen
De raadsman heeft aangevoerd dat de afgelegde verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] van het bewijs dienen te worden uitgesloten, nu verdachte het tenlastegelegde ontkent en de verdediging deze medeverdachten niet als getuigen heeft kunnen ondervragen. De processen-verbaal van de observanten moeten eveneens om soortgelijke redenen van het bewijs worden uitgesloten. Volgens de verdediging ontbreekt enig steunbewijs en zijn er derhalve onvoldoende bewijsmiddelen met zelfstandige betekenis voorhanden.
De rechtbank stelt vast dat [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] als getuigen bij de rechter-commissaris in het bijzijn van de raadsman voor verhoor zijn verschenen, maar dat zij beiden een beroep hebben gedaan op hun verschoningsrecht. De raadsman heeft daarom deze getuigen geen vragen kunnen stellen.
Daarnaast is de raadsman niet in de gelegenheid gesteld vragen aan de observanten voor te leggen, nu hij het verzoek tot het horen van deze getuigen bij een eerdere pro forma behandeling van deze zaak niet voldoende had onderbouwd en het verzoek op grond daarvan door de rechtbank is afgewezen. De verdediging is derhalve niet in zijn belangen geschaad door het niet horen van de observanten.
Weliswaar heeft de verdediging de getuigen [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet kunnen ondervragen, doch hun verklaringen vinden in voldoende mate steun in andere aanwezige bewijsmiddelen, ook op de met name genoemde twistpunten.
De rechtbank heeft het volgende steunbewijs dan ook in aanmerking genomen.
Tijdens de observatie op 22 mei 2007 werd onder meer waargenomen dat medeverdachte [medeverdachte 1] om 17.48 uur met een op dat moment nog onbekende bijrijder naar het terrein van de Korvelseweg te Tilburg reed in een Citroën Berlingo. Vervolgens werden bij de garageboxen op dit terrein geluiden gehoord van het in- of uitladen van spullen uit of in een voertuig en het sluiten van een rolluik. Gezien werd dat de Citroën met dezelfde inzittenden het terrein aan de Korvelseweg verliet. Na een tussenstop bij een bouwmarkt, alwaar bij het wegrijden nog steeds dezelfde inzittenden in de Citroën werden waargenomen, werd gezien dat de Citroën het terrein van een bedrijf aan de [adres] te Berkel Enschot opreed. Dit voertuig werd om 18.35 uur met de achterzijde geparkeerd tegen een soort schuur tussen de percelen [adres] 5 en 7. Na laatstgenoemd tijdstip heeft de Citroën Berlingo het terrein aan de [adres] volgens de observanten niet meer verlaten. Vervolgens werd omstreeks 23.50 uur door de politie binnengetreden in een afgescheiden ruimte in een loods aan de [adres] 5, alwaar een in werking zijnd drugslaboratorium werd aangetroffen. In dit laboratorium waren op dat moment [medeverdachte 1] en verdachte aanwezig. De eerder nog onbekende bijrijder is dus blijkbaar verdachte geweest.
Een dag later, op 23 mei 2007, werden niet alleen op grond van de observatie van 22 mei 2007 maar ook van eerdere observaties in mei 2007, garageboxen aan de Korvelseweg te Tilburg doorzocht. Met behulp van een sleutel die zich in de Citroën Berlingo bevond, kon de tot dan toe niet gelokaliseerde garagebox nummer 8 worden geopend, waarin een grote hoeveelheid chemicaliën lag opgeslagen, evenals een aantal sporttassen gevuld met in totaal 144 kilo amfetamine.
Naast de processen-verbaal van observaties zijn van de doorzoekingen diverse processen-verbaal opgemaakt door andere opsporingsambtenaren dan de observanten.
[medeverdachte 1] heeft een bekennende verklaring afgelegd, waarbij hij heeft aangegeven dat verdachte hem altijd hielp met het productieproces in het drugslaboratorium aan de [adres] te Berkel Enschot. Zo heeft [medeverdachte 1] verklaard dat verdachte dezelfde rol vervulde als hij, dat ze samen een team vormden en beiden hetzelfde deden. Van de opdrachtgever ontvingen [medeverdachte 1] en verdachte ook dezelfde vergoeding voor hun werkzaamheden. [medeverdachte 1] verklaart dat hij in ieder geval 163 kilo eindproduct amfetamine had gemaakt, die hij samen met verdachte had ingepakt en in sporttassen had gestopt. [medeverdachte 1] had deze tassen in de garagebox aan de Korvelseweg te Tilburg gezet. Volgens hem is de aangetroffen 144 kilo amfetamine in de garagebox te herleiden naar de door hem geproduceerde 163 kilo, zij het dat de afnemers mogelijk al een deel hadden meegenomen.
[medeverdachte 1] heeft overigens verklaard dat hij de ruimte waarin het laboratorium was ingericht, alsmede garagebox 8 had gehuurd.
De verhuurder van de ruimte aan de [adres] 5 te Berkel Enschot, medeverdachte [medeverdachte 2], heeft verklaard dat hij verdachte tezamen met [medeverdachte 1] regelmatig had gezien bij de loods. Hij spreekt ook over het sjouwen met vaten door beiden.
De rechtbank ziet [verdachte] allerminst als een geheel ontkennende verdachte, zoals de raadsman stelt. Hij heeft immers op de vragen van de politie of het voor hem duidelijk was waarom hij vast zit en of hij samen met [medeverdachte 1] iets bijverdiende als volgt geantwoord:
“Ja, dat zal toch wel duidelijk zijn als ze je daar uit trekken. Dat is toch gewoon duidelijk. Het lijkt me duidelijk dat ik met [voornaam] ([medeverdachte 1]) werk als ik samen met hem daar uitgetrokken wordt.” De rechtbank beschouwt deze verklaring als een deels bekennende verklaring.
Bovendien heeft de rechtbank in ogenschouw genomen dat verdachte in mei 2007 een Ford Transit en een Citroën Jumper had gehuurd, welke bestelbussen door de politie bij observaties op 11 en 14 mei 2007 aan de [adres] waren waargenomen. Op 11 mei 2007 werden bij één van deze bussen geluiden gehoord gelijkend op het laden of lossen van goederen in of uit voertuigen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de printgegevens van de telefoon van [medeverdachte 2], waaruit is af te leiden dat [medeverdachte 2] en verdachte in de periode van 9 december 2006 tot 18 mei 2007 herhaaldelijk telefonisch contact met elkaar hebben gehad. Het was telkens verdachte die [medeverdachte 2] opbelde.
De bovengenoemde omstandigheden en verklaringen, in onderlinge samenhang bezien, brengen de rechtbank tot het oordeel dat de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] voor het bewijs zijn te bezigen. De rechtbank acht de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2], voor zover zij voor het bewijs worden gebruikt, betrouwbaar. Met name de verklaringen van [medeverdachte 1] zijn uitgebreid, gedetailleerd en authentiek te noemen.
De rechtbank gaat er van uit dat het verdachte was die als onbekende bijrijder bij de garageboxen aan de Korvelseweg te Tilburg op 22 mei 2007 was gezien, alwaar hij samen met [medeverdachte 1] chemicaliën ophaalde die benodigd waren voor de vervaardiging van amfetamine in de loods aan de [adres] te Berkel Enschot. Gezien deze omstandigheid en het feit dat er in mei 2007 door [medeverdachte 1] en verdachte twee geproduceerde partijen amfetamine in de garagebox aan de Korvelseweg waren opgeslagen, houdt de rechtbank verdachte mede verantwoordelijk voor de aangetroffen 144 kilo amfetamine aan de Korvelseweg te Tilburg.
De rechtbank heeft bij de waardering van het bewijsmateriaal betrokken dat verdachte geen redelijke redengevende verklaring heeft gegeven over de voor hem belastende omstandigheden, die juist om opheldering vragen en waarbij hij zich beroept op zijn zwijgrecht, zoals de omstandigheid dat hij werd gezien op de Korvelseweg. Nu een dergelijke verklaring ontbreekt, staat het de rechtbank vrij om dit hiaat in te vullen door op grond van de gebezigde bewijsmiddelen aan te nemen dat verdachte een rol speelde bij de productie van amfetamine.
De raadsman heeft ook aangevoerd dat volgens [medeverdachte 1] altijd een olieachtige stof als eindproduct werd vervaardigd. [medeverdachte 1] heeft aangegeven dat slechts tweemaal daadwerkelijk amfetamine werd gemaakt, welke amfetamine later werd gevonden in de garagebox aan de Korvelseweg te Tilburg. Volgens de verdediging kan niet bewezen worden dat verdachte hier mede verantwoordelijk voor was.
Zoals reeds bij het verweer met betrekking tot het steunbewijs door de rechtbank is gemotiveerd, is de rechtbank van oordeel dat verdachte mede verantwoordelijk is voor de aangetroffen 144 kilo amfetamine in garagebox 8 aan de Korvelseweg te Tilburg.
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij met verdachte doorgaans een vloeibaar eindproduct produceerde. De laatste twee partijen werden volgens [medeverdachte 1] met andere chemicaliën opgeklopt tot amfetamine. Deze partijen werden door [medeverdachte 1] en verdachte ingepakt in sporttassen, welke tassen later naar de Korvelseweg werden gebracht. De rechtbank gaat er op basis van de aangehaalde verklaring van [medeverdachte 1] en het NFI-rapport d.d. 10 oktober 2007 van uit dat dit dezelfde tassen zijn als welke op 22 mei 2007 door de politie in de Korvelseweg werden aangetroffen met daarin de 144 kilo amfetamine. [medeverdachte 1] heeft expliciet verklaard dat hij en verdachte alles aangaande het productieproces samen deden, zodat verdachte ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor de aangetroffen amfetamine in de Korvelseweg. Te meer nu verdachte voorafgaand aan de doorzoeking op 22 mei 2007 al gezien was aan de Korvelseweg en twee door hem gehuurde bestelbussen bij eerdere observaties in mei 2007 bij de Korvelseweg zijn gezien.
Voorts heeft de raadsman gepleit om verdachte voor beide tenlastegelegde feiten, zowel het produceren van hoeveelheden amfetamine aan de [adres] te Berkel Enschot als het aanwezig hebben van 144 kilo amfetamine in de Korvelseweg te Tilburg, integraal vrij te spreken.
De rechtbank acht beide feiten echter wettig en overtuigend bewezen, gezien de omstandigheden en verklaringen die reeds aan de orde zijn gekomen.
De verweren van de raadsman treffen geen doel en worden door de rechtbank verworpen.
4.3 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1:
op tijdstip(pen) gelegen in de periode van 01september 2006 tot
en met 22 mei 2007 te Berkel-Enschot, gemeente Tilburg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk
heeft vervaardigd en bereid en bewerkt en verwerkt
hoeveelhed(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2:
op 22 mei 2007 te Tilburg tezamen en in vereniging met een
ander of anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
144 kilogram, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde
amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 5 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij een bewezenverklaring rekening te houden met de korte pleegperiode, de geringere rol van verdachte ten opzichte van medeverdachte [medeverdachte 1] en met de omstandigheid dat hij geen relevant strafblad heeft. Daarnaast is aangevoerd dat verdachte zijn baan kan terugkrijgen en dat hij zijn zieke vader moet verzorgen. De eis van de officier van justitie wordt buitensporig hoog geacht, gezien de lichtere straffen die doorgaans in soortgelijke zaken worden opgelegd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft samen met medeverdachte [medeverdachte 1] amfetamine geproduceerd in een laboratorium dat was ingericht in een deel van een bedrijfsruimte aan de [adres] te Berkel-Enschot. De benodigde chemicaliën en soms ook de eindproducten werden hierbij tijdelijk opgeslagen in een garagebox aan de Korvelseweg te Tilburg. Zo werd uiteindelijk een hoeveelheid van 144 kilo amfetamine in deze garagebox aangetroffen.
De rechtbank rekent verdachte het bewezenverklaarde zwaar aan.
Verdachte heeft zich kennelijk ingelaten met deze criminele activiteiten om extra inkomsten te verwerven, zonder rekening te houden met mogelijke nadelige effecten voor anderen. Van de inname van amfetamine is bekend dat het de weerstand van het lichaam negatief beïnvloedt en dat lichaamsfuncties kunnen worden aangetast. Niet alleen voor de gebruikers van synthetische drugs, maar ook voor anderen brengt de productie hiervan risico’s met zich mee. De rechtbank wijst daarbij op de reële kans van ontploffingsgevaar, dat kan optreden bij de ondeskundige verwerking van diverse chemicaliën in een illegaal drugslaboratorium. Dit levert met name een aanzienlijk gevaar op voor de direct omwonenden van een dergelijk laboratorium. Veelvuldig wordt ook schade aan het milieu veroorzaakt doordat de bij de productie vrijkomende chemische afvalstoffen in het riool of in open wateren worden geloosd.
De rechtbank acht, anders dan de verdediging, de rol van verdachte als de daadwerkelijke producent van synthetische drugs gelijkwaardig aan de rol van [medeverdachte 1]. Bij de bepaling van de strafmaat zijn met name deze rol en de aanzienlijke hoeveelheid amfetamine die aan de Korvelseweg is aangetroffen van belang.
De rechtbank heeft ten nadele van verdachte in aanmerking genomen dat hij in 2006 al in aanraking is gekomen met politie en justitie terzake van een Opiumdelict.
De door en namens verdachte aangevoerde persoonlijke omstandigheden acht de rechtbank in het licht van de ernst van de gepleegde strafbare feiten niet van een zodanig gewicht dat daarin aanleiding kan worden gevonden voor een matiging van de hierna op te leggen straf.
Alles overwegende kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden volstaan met een andere of lichtere straf dan een gevangenisstraf. Zij zal, gelet op de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd, een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Zij ziet aanleiding om een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk op te leggen om verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27, 47, 57 en 91 van het Wetboek van strafrecht en de artikelen 2, 10, 13 en 14 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 2: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 48 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Dit vonnis is gewezen door mr. Van Gameren, voorzitter, mr. Alferink en mr. Veldhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van Van Beijsterveldt en mr. Roebroeks, griffiers, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 april 2008.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
feit 1:
hij op een of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 01
september 2006 tot en met 22 mei 2007 te Berkel-Enschot, gemeente Tilburg,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk
heeft vervaardigd en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt (een)
hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine
een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
(ZAAKSDOSSIER 4)
art 2 ahf/ond B Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
feit 2:
hij op of omstreeks 22 mei 2007 te Tilburg tezamen en in vereniging met een
ander of anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer
144 kilogram, in elk geval een hoeveelheid, van een materiaal bevattende
amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I;
(ZAAKSDOSSIER 4)
art 2 ahf/ond C Opiumwet
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht