RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 07 / 2548 WW44 VV en 07 / 2148 WW44
uitspraak van de voorzieningenrechter
[naam verzoeker]
wonende te Oisterwijk,
verzoeker,
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oisterwijk,
verweerder.
Verzoeker heeft op 30 april 2007 beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 27 maart 2007 (bestreden besluit), verzonden op 2 april 2007, inzake de verlening van een bouwvergunning voor het vergroten van de woning aan de [adres] te Oisterwijk. Tevens heeft hij op 13 juni 2007 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Nadat mediation tussen partijen niet was geslaagd, is het verzoek om voorlopige voorziening behandeld ter zitting van 4 april 2008. Daarbij was verzoeker persoonlijk aanwezig, voor wie zijn zoon [naam persoon] het woord heeft gevoerd. Namens verweerder is [naam persoon] verschenen. Voor vergunninghouder was zijn echtgenote aanwezig, bijgestaan door gemachtigde mr. D. Wintraecken.
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 25 oktober 2006 heeft vergunninghouder verweerder gevraagd om verlening van een reguliere bouwvergunning voor het gedeeltelijk vergroten van zijn woning op het perceel [adres] te Oisterwijk (perceel A). Het bouwplan voorziet in een uitbreiding van de bestaande woning met een slaapkamer op de tweede bouwlaag, een berging op de derde bouwlaag, en op de begane grond een zogenoemde ‘onderdoorgang’ om met een voertuig het achter de woning gelegen terrein te kunnen bereiken. Verder voorziet het bouwplan in de legalisering van een zonder vergunning gebouwde vrijstaande berging.
Bij primair besluit van 19 december 2006 met kenmerk B.5261 heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend. Daartegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening. Bij uitspraak van 18 januari 2007 heeft de voorzieningenrechter het betreffende verzoek toegewezen en het primaire besluit geschorst tot zes weken na de verzending van verweerders beslissing op de bezwaren van verzoeker. Daarbij heeft de voorzieningenrechter overwogen dat haar niet was gebleken dat het maximaal toegestane bebouwingspercentage van 40% van het perceelsoppervlak niet zou worden overschreden.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van verzoeker ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
2.2 Verzoeker heeft in beroep aangevoerd dat alleen een hermeting van perceel A door het kadaster de twijfel over de juistheid van de maten daarvan kan wegnemen, dat hieraan voorbij is gegaan door de bezwaaradviescommissie en door verweerder, en dat verweerder het kadaster de maten heeft laten berekenen in plaats van te laten meten, zodat er weer geen oplossing is. Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat er groter wordt gebouwd dan aan vergunninghouder is vergund.
Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het verzoek strekt ertoe dat hangende het beroep geen gebruik mag worden gemaakt van de verleende bouwvergunning.
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Daarom zal, op grond van artikel 8:86 van de Awb, tevens onmiddellijk uitspraak worden gedaan in de hoofdzaak.
2.4 Op grond van artikel 44, eerste lid, aanhef en onder c, van de Woningwet moet een bouwvergunning onder meer worden geweigerd indien het bouwplan in strijd is met het geldende bestemmingsplan of de daarbij gestelde voorschriften.
Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan ‘Centrum Oisterwijk’ rust op perceel A de bestemming ‘Woondoeleinden W3(g)(4)’. Nadere regels met betrekking tot bebouwing van gronden met deze bestemming staan in artikel 8 van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften (planvoorschriften).
Volgens artikel 8.2.4, onder f, van de planvoorschriften mag de gezamenlijke oppervlakte van hoofdgebouwen, uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen per perceel ten hoogste 40% van de oppervlakte van het perceel bedragen.
2.5 Inzet van het geding is thans alleen de vraag of realisering van het bouwplan leidt tot strijdigheid met het bestemmingsplan, in die zin dat na realisering van het bouwplan de bebouwde oppervlakte van perceel A meer dan 40% zal bedragen. Niet is in geschil dat na realisering van het huidige bouwplan conform de verleende bouwvergunning in totaal een oppervlak van 111,49 m2 zal zijn bebouwd. De voorzieningenrechter heeft dit vastgesteld in haar uitspraak van 18 januari 2007. Dat vergunninghouder misschien feitelijk groter bouwt dan hem op basis van de verleende bouwvergunning is toegestaan, is een kwestie die valt buiten de grenzen van het geschil dat thans ter beoordeling voorligt, te weten de vraag of onderhavige bouwvergunning verleend had mogen worden.
Blijkens de uitspraak van 18 januari 2007 resteert uitsluitend nog de vraag hoe groot perceel A is. De voorzieningenrechter constateert dat het kadaster het oppervlak van perceel A heeft berekend op 284 m2. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat het kadaster niet met een berekening had mogen volstaan maar dat het perceel opnieuw gemeten had moeten worden. De voorzieningenrechter kan verzoeker hierin niet volgen. Het kadaster heeft de wettelijke taak de rechtszekerheid ten aanzien van onroerende zaken te bevorderen (artikel 2a van de Kadasterwet) en houdt daartoe openbare registers bij. Alle relevante gegevens en wijzigingen betreffende onroerende zaken dienen in deze registers te worden vastgelegd. Ingevolge artikel 7f van de Kadasterwet zijn de ingeschreven gegevens aan te merken als authentieke gegevens, hetgeen betekent dat op de juistheid van deze gegevens mag worden vertrouwd. Op grond van artikel 7k van de Kadasterwet is verweerder verplicht de authentieke gegevens te gebruiken bij de uitoefening van zijn publiekrechtelijke taken zoals het verlenen van een bouwvergunning. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in zijn bestreden besluit het oppervlak van perceel A, onder overneming van de berekening van het kadaster, dus terecht gesteld op 284 m2. Uitgaande van dit oppervlak zal realisering van het bouwplan overeenkomstig de bouwvergunning ertoe leiden dat 39,26% van het perceel zal zijn bebouwd, zodat realisering van het bouwplan geen strijd zal opleveren met artikel 8.2.4. onder f van de bestemmingsplanvoorschriften. Indien vergunninghouder in afwijking van de verleende bouwvergunning het bouwplan groter uitvoert, kan verzoeker verweerder vragen om daartegen op te treden, maar dit is geen reden om de bouwvergunning onrechtmatig te achten.
2.6 Uit voorgaande overwegingen volgt dat het beroep van verzoeker ongegrond moet worden verklaard. Diens verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
2.7 Gelet op dit oordeel is er geen grond voor een proceskostenveroordeling.
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, en in aanwezigheid van mr. M.A.M. de Baar, griffier, in het openbaar uitgesproken op dinsdag 8 april 2008.
Tegen deze uitspraak, voorzover daarbij op het beroep is beslist, kunnen partijen en andere belanghebbenden hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's Gravenhage. De termijn daarvoor bedraagt zes weken en vangt aan op de dag na verzending van deze uitspraak.
Tegen de uitspraak inzake de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.