RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
insolventienummer: 188021 FT-RK 08/474
nummer verklaring: TIL0120800439
uitspraakdatum: 15 mei 2008
[ver[verzoekster],
wonende te Tilburg,
verzoekster,
de naamloze vennootschap Postbank NV,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster.
Partijen worden hierna [verzoekster] en De Postbank genoemd.
1. Het verloop van de procedure.
Dit blijkt uit de navolgende processtukken:
- het op 9 april 2008 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift op 25 april 2008.
Dit strekt primair tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in art. 287a Fw en subsidiair tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.
3.1 Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek gaat de rechtbank uit van de navolgende vaststaande feiten.
- [verzoekster] heeft 5 concurrente schuldeisers, die in totaal een bedrag van euro 14.139,62 van haar te vorderen hebben. Tot deze schuldeisers behoort De Postbank, met twee vorderingen van in totaal euro 11.631,40.
- [verzoekster] heeft op of omstreeks 28 november 2007 een schuldregeling aangeboden aan haar schuldeisers, inhoudende een betaling van 9,5% tegen finale kwijting na drie jaar. Dit voorstel is een prognosevoorstel, gebaseerd op het toenmalige inkomen van [verzoekster].
- De Postbank is de enige schuldeiser die geweigerd heeft in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, met als reden dat de girorekening van [verzoekster] is opgenomen in de ‘De Overstapservice’ en het schuldsaneringsvoorstel om administratieve redenen niet in behandeling kan worden genomen.
3.2 [verzoekster] heeft ter onderbouwing van het primaire verzoek aangevoerd dat zij van 24 oktober 2006 tot 1 februari 2008 in de Ziektewet heeft gezeten. Het aanbod van 9,5% is gebaseerd op het inkomen dat zij in die periode ontving. Sinds 1 februari 2008 is zij weer aan het werk en krijgt zij haar inkomen volledig uitbetaald, zodat zij op dit moment haar schuldeisers een betaling van 46% kan aanbieden.
3.3 De Postbank heeft ter zitting zowel verweer gevoerd tegen het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord als tegen het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling. Volgens De Postbank is [verzoekster] niet te goeder trouw ten aanzien van het ontstaan van haar schuld aan De Postbank van euro 1.131,40, aangezien deze schuld is ontstaan nadat zij zich in mei 2007 tot de gemeente had gewend voor schuldhulpverlening. Met betrekking tot het onbetaald laten van haar schulden verwijt De Postbank [verzoekster] dat zij geen beroep heeft gedaan op haar kredietverzekeringspolis. De Postbank heeft voorts aangevoerd geen reden te zien in te stemmen met een akkoord, daar zij van mening is dat [verzoekster] in staat is om maandelijks af te lossen op haar schuld. Zij baseert dit op het feit dat [verzoekster] tot en met december 2007 maandelijks een bedrag van ongeveer euro 150,= à euro 160,= op haar schuld aan De Postbank heeft afbetaald. Gezien deze aflossingen, betwist De Postbank dan ook dat er sprake is van een problematische schuldensituatie.
3.4Ter zitting is komen vast te staan dat [verzoekster] De Postbank in juni 2007 heeft verzocht haar betalingsverkeer om te zetten naar een betaalrekening bij een andere bank. Voor deze overstap heeft zij gebruik gemaakt van de zogenaamde ‘Overstapservice’, een initiatief van de gezamenlijke banken in Nederland. Deze overstapservice, die eindigt na verloop van dertien maanden, houdt onder meer in dat bijschrijvingen op de oude betaalrekening automatisch worden geboekt op de nieuwe betaalrekening en betalingen op grond van een afgegeven machtiging (incasso) rechtstreeks van de nieuwe betaalrekening worden afgeschreven. Deze overstapservice heeft tevens tot gevolg dat bepaalde afspraken die met De Postbank zijn gemaakt, nog gedurende een periode van dertien maanden doorlopen. Volgens De Postbank heeft [verzoekster] destijds aan De Postbank een machtiging verleend om maandelijks een bedrag van euro 160,= te incasseren ter aflossing van haar schuld aan De Postbank. Op grond van deze machtiging heeft De Postbank, ook na de overstap van [verzoekster] naar een andere bank, maandelijks een bedrag geïncasseerd.
3.5De rechtbank is, anders dan De Postbank, van oordeel dat het enkele feit dat [verzoekster] op deze wijze maandelijks een bedrag op haar schuld aan De Postbank heeft afgelost, niet de conclusie rechtvaardigt dat zij niet verkeert in een problematische schuldensituatie. Vast staat immers dat [verzoekster] meerdere schuldeisers heeft en dat zij ten aanzien van deze schuldeisers verkeert in de toestand van te hebben opgehouden te betalen. Het is vanwege deze problematische schuldensituatie, dat zij zich in mei 2007 tot de gemeente heeft gewend met een verzoek om schuldhulpverlening. De gemeente heeft op grond van het inkomen dat [verzoekster] destijds had, berekend dat zij maandelijks een bedrag van euro 65,= zou kunnen sparen voor haar schuldeisers en op grond daarvan haar schuldeisers een aanbod van 9,5% gedaan. [verzoekster] heeft ter zitting verklaard dat door de automatische incasso door De Postbank de overige crediteuren zijn benadeeld, aangezien zij daardoor niet heeft kunnen sparen voor haar overige crediteuren. Zij is van mening dat het in het belang van al haar schuldeisers is, wanneer het akkoord, dat inmiddels 46% bedraagt, kan worden aangenomen. Om die reden heeft zij zich tot de rechtbank gewend met het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord. De Postbank heeft hier ter zitting tegen ingebracht dat zij als schuldeiser recht heeft haar instemming met een schuldregeling te weigeren.
3.6 Gelet op artikel 287a Fw, kan [verzoekster] De Postbank alleen dwingen akkoord te gaan met de aangeboden schuldregeling, indien De Postbank als schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat De Postbank heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
3.7 De wetgever heeft met de invoering van artikel 287a Fw beoogd het minnelijk traject te versterken met een belangrijk rechtsmiddel. De wetgever acht het van belang dat alleen die personen tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten, die te goeder trouw zijn, oprecht en actief (maar tevergeefs) hebben geprobeerd om met hun schuldeisers tot een schikking te komen en voor wie aldus in een benarde schuldenpositie geen andere keuze overblijft dan een beroep op de rechter te doen. Door de gedwongen schuldregeling wordt voorkomen dat personen in de schuldsaneringsregeling terecht komen die in het minnelijk traject op eigen kracht in samenspraak met hun schuldeisers een regeling hadden kunnen treffen waarmee alle partijen hadden kunnen leven, ware het niet dat een schuldeiser wellicht zonder valide redenen zijn medewerking had geweigerd.
3.8 Vooropgesteld wordt dat een schuldeiser het recht heeft om te verlangen dat al het mogelijke wordt gedaan om zijn vordering voldaan te krijgen. Als hij van mening is dat de kans op (een gedeeltelijke) voldoening groter is wanneer de schuldenaar onder intensief, streng en onafhankelijk toezicht komt te staan van een bewindvoerder en een rechter-commissaris, dan is daarin een belang gelegen voor de schuldeiser om zijn instemming met een schuldregeling te weigeren. Een schuldeiser zal echter bij de (geringe) kans op een hoger uitkeringspercentage in het wettelijk traject dan in het minnelijk traject, ook in beschouwing moeten nemen het feit dat de kosten van wettelijke publicaties en van het jaarlijks te verhogen maandelijkse bewindvoerdersalaris in mindering worden gebracht op hetgeen uiteindelijk na drie jaar zal kunnen worden uitgekeerd.
3.9 In het onderhavige geval ziet de rechtbank, indien de rechtbank daaraan zou toekomen, in de door De Postbank aangevoerde verweren geen reden om [verzoekster] niet toe te laten tot de schuldsaneringsregeling. [verzoekster] heeft ter zitting immers voldoende aannemelijk gemaakt ten aanzien van het ontstaan en onbetaald laten haar schulden te goeder trouw te zijn geweest. Dat zij door een beroep te doen op haar kredietverzekeringspolis niet in deze problematische schuldenpositie zou zijn terecht gekomen, is, nog daargelaten of een en ander onder de dekking van de polis valt, geenszins aannemelijk geworden. [verzoekster] heeft voorts aannemelijk gemaakt ook ten aanzien van de schuld van € 1.131,40 te goeder trouw te zijn geweest. Zou [verzoekster] worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling, dan zouden haar schuldeisers aan het einde van de schuldsaneringsregeling geen hogere uitkering tegemoet kunnen zien dan in het kader van de aangeboden schuldregeling. Deze schuldregeling is immers gebaseerd op een berekening van het vrij te laten bedrag, die ook in de schuldsaneringsregeling wordt gehanteerd.
3.10 Nu de aangeboden schuldregeling goed en betrouwbaar is gedocumenteerd, voldoende is onderbouwd en het uiterste is waartoe [verzoekster] financieel in staat moet worden geacht, terwijl het alternatief van een schuldsaneringsregeling De Postbank als schuldeiser geen gunstiger vooruitzicht biedt dan de aangeboden schuldregeling, is de rechtbank van oordeel dat De Postbank in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De Postbank heeft immers geen belang bij de weigering van de aangeboden schuldregeling, terwijl [verzoekster] en de overige schuldeisers wel belang hebben bij aanvaarding van de schuldregeling. Het belang van de overige schuldeisers is, evenals het belang van De Postbank, gelegen in de betere vooruitzichten bij de aanvaarding van de aangeboden schuldregeling dan bij verwerping daarvan en het belang van [verzoekster] is gelegen in het feit dat zij buiten het wettelijk traject haar schulden kan regelen, hetgeen in overeenstemming is met hetgeen de wetgever met de gedwongen schuldregeling heeft beoogd.
3.11 Aangezien het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord wordt toegewezen, behoeft het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling geen bespreking meer.
3.12 De Postbank zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en [verzoekster] niet is bijgestaan door een procureur, worden de kosten begroot op nihil.
beveelt de Postbank N.V. in te stemmen met de door [X] [verzoekster] aan de gezamenlijke crediteuren aangeboden schuldregeling;
veroordeelt De Postbank N.V. in de kosten van dit geding, tot op heden begroot op nihil;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 mei 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.