ECLI:NL:RBBRE:2008:BD4743

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
18 februari 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
185044 FT RK 08/142
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. Hermans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van een dwangakkoord in het kader van een schuldregeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 18 februari 2008 uitspraak gedaan in een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord, ingediend door [verzoeker] tegen VGZ Zorgverzekeraar N.V. [verzoeker] had een schuld van in totaal € 21.244,79 aan acht concurrente schuldeisers, waaronder VGZ met een vordering van € 1.664,25. Hij had een schuldregeling aangeboden, waarbij hij 78,64% van zijn schuld zou betalen na drie jaar, maar VGZ weigerde in te stemmen met deze regeling. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak beoordeeld, waaronder de financiële situatie van [verzoeker] en het beleid van VGZ met betrekking tot saneringsvoorstellen.

De rechtbank overwoog dat VGZ in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling had kunnen komen. De aangeboden regeling was goed gedocumenteerd en bood een vergelijkbare uitkering als de schuldsaneringsregeling, zonder dat VGZ een beter alternatief kon bieden. De rechtbank benadrukte het belang van het minnelijk traject en de noodzaak voor schuldenaren om een kans te krijgen om hun schulden buiten de rechter om te regelen. Aangezien de aangeboden regeling in het belang was van zowel [verzoeker] als de overige schuldeisers, werd het verzoek tot vaststelling van het dwangakkoord toegewezen.

De rechtbank heeft VGZ Zorgverzekeraar N.V. veroordeeld in de kosten van de procedure, die op nihil zijn begroot, en het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Dit vonnis is uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, waarbij de rechtbank de belangen van alle betrokken partijen in overweging heeft genomen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector civiel recht
Team handelsrecht
verzoek ex art. 287a Fw
insolventienummer: 185044 FT-RK 08/142
nummer verklaring: BOZ0110800095
uitspraakdatum: 18 februari 2008
in de zaak van:
[X]rzoeker],
wonende te Bergen op Zoom,
verzoeker,
tegen
VGZ Zorgverzekeraar N.V.,
gevestigd te Tilburg,
verweerster.
Partijen worden hierna [verzoeker] en VGZ genoemd.
1. Het verloop van de procedure.
Dit blijkt uit de navolgende processtukken:
- het op 21 januari 2008 ter griffie ingekomen verzoekschrift met bijlagen;
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling van het verzoekschrift op 8 februari 2008.
2. Het verzoek.
Dit strekt primair tot vaststelling van een dwangakkoord als bedoeld in art. 287a Fw en subsidiair tot toelating tot de schuldsaneringsregeling.
3. De beoordeling.
3.1 Bij de beoordeling van het onderhavige verzoek gaat de rechtbank uit van de navolgende vaststaande feiten.
- [verzoeker] heeft acht concurrente schuldeisers, die in totaal een bedrag van euro 21.244,79 van hem te vorderen hebben. Tot deze schuldeisers behoort VGZ, met een vordering van euro 1.664,25.
- [verzoeker] heeft op of omstreeks oktober 2007 een schuldregeling aangeboden aan zijn schuldeisers, inhoudende een betaling van 78,64% tegen finale kwijting na drie jaar. Dit voorstel is een prognosevoorstel, gebaseerd op het huidige inkomen van [verzoeker] van euro 1.485,06 en een vrij te laten bedrag van euro 979,82. Het prognosevoorstel is opgesteld door de heer [G], consulent bij de Kredietbank Breda, met wie [verzoeker] een schuldregelingsovereenkomst heeft gesloten voor de duur van 36 maanden.
- De schuldregeling is in de brief aan VGZ van 25 oktober 2007 als volgt toegelicht:
'Uit bijgevoegde berekening blijkt het vrij te laten bedrag (VLTB). Jaarlijks zal er een inkomenstoets plaatsvinden, waarbij het VTLB wordt herberekend. Alle inkomsten van schuldenaar boven het VTLB worden maandelijks gereserveerd en na de jaarlijkse hercontrole aan u uitbetaald. Van de opgebouwde reserve zal, conform artikel 8.1 van de Gedragscode, 9,0% worden ingehouden voor bemiddelingskosten. Gebaseerd op de huidige reserveringen zou dit voor uw vordering inhouden dat er voor euro 1.308,73, zijnde 78,64% van uw vordering wordt gereserveerd.
LET OP: pas na afloop van de schuldbemiddeling kan de definitieve afkoopsom worden vastgesteld. Bovengenoemd bedrag is slechts een prognose.'
- VGZ is de enige schuldeiser die geweigerd heeft in te stemmen met de aangeboden schuldregeling, met als reden dat zij geen saneringsvoorstellen meer in behandeling nemen.
3.2 [verzoeker] heeft ter onderbouwing van het verzoek aangevoerd dat hij sinds mei 2007 via een uitzendbureau werkt voor een vaste werkgever. Zijn inkomsten zijn wisselend. Indien hij kan overwerken, kan hij meer dan 40 uur per week werken. Maandelijks kan er euro 400,= à euro 500,= gereserveerd worden voor zijn crediteuren. Op dit moment is er reeds een bedrag gereserveerd van euor 1.520,=. Volgens [verzoeker] zijn de vooruitzichten bij zijn huidige werkgever goed.
3.3 VGZ heeft als verweer aangevoerd dat het beleid om geen saneringsvoorstellen meer in behandeling te nemen, was gebaseerd op de ervaring dat een groot aantal buitengerechtelijke akkoorden uiteindelijk niet werd nagekomen, zodat de kosten van medewerking aan een buitengerechtelijk akkoord niet opwogen tegen de baten. Per 1 januari 2008 is het beleid van VGZ gewijzigd. Deze wijziging houdt in dat VGZ haar medewerking aan een schuldregeling verleent, indien de schuldenaar zijn lopende verplichtingen nakomt en op korte termijn een bedrag ineens betaalt, ter voldoening van de nog openstaande schuld. De door [verzoeker] aangeboden schuldregeling voldoet volgens VGZ niet aan de door haar gestelde voorwaarden, aangezien slechts na verloop van drie jaar een uitkering plaatsvindt en bovendien onzeker is hoe groot dat bedrag zal zijn. De hoogte van dat bedrag is immers afhankelijk van een groot aantal onzeker factoren, waaronder de vraag of schuldenaar zijn baan wel zal behouden, aldus VGZ.
3.4 Ingevolge art. 287a Fw kan een verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord worden toegewezen, indien de schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat hij heeft bij de uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van de schuldenaar of van de overige schuldeisers die door die weigering worden geschaad.
3.5 De wetgever heeft met de invoering van deze bepaling beoogd het minnelijk traject te versterken met een belangrijk rechtsmiddel. De wetgever acht het van belang dat alleen die personen tot de schuldsaneringsregeling worden toegelaten, die te goeder trouw zijn, oprecht en actief (maar tevergeefs) hebben geprobeerd om met hun schuldeisers tot een schikking te komen en voor wie aldus in een benarde schuldenpositie geen andere keuze overblijft dan een beroep op de rechter te doen. Door de gedwongen schuldregeling wordt voorkomen dat personen in de schuldsaneringsregeling terecht komen die in het minnelijk traject op eigen kracht in samenspraak met hun schuldeisers een regeling hadden kunnen treffen waarmee alle partijen hadden kunnen leven, ware het niet dat een schuldeiser wellicht zonder valide redenen zijn medewerking had geweigerd.
3.6 Vooropgesteld wordt dat een schuldeiser het recht heeft om te verlangen dat al het mogelijke wordt gedaan om zijn vordering voldaan te krijgen. Als hij van mening is dat de kans op (een gedeeltelijke) voldoening groter is wanneer de schuldenaar onder intensief, streng en onafhankelijk toezicht komt te staan van een bewindvoerder en een rechter-commissaris, dan is daarin een belang gelegen voor de schuldeiser om zijn instemming met een schuldregeling te weigeren. Een schuldeiser zal echter bij de (geringe) kans op een hoger uitkeringspercentage in het wettelijk traject dan in het minnelijk traject, ook in beschouwing moeten nemen het feit dat de kosten van wettelijke publicaties en van het jaarlijks te verhogen maandelijkse bewindvoerdersalaris in mindering worden gebracht op hetgeen uiteindelijk na drie jaar zal kunnen worden uitgekeerd.
3.7 In het onderhavige geval heeft aanvaarding van de schuldregeling tot gevolg dat VGZ, naar verwachting, een betaling van euro 1.308,73, zijnde 78,64% van haar vordering, tegemoet kan zien. Dit is vergelijkbaar met de uitkering die VGZ kan verwachten indien de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard, zoals subsidiair gevorderd. Het vrij te laten bedrag, waarop de aangeboden schuldregeling is gebaseerd, is immers berekend overeenkomstig de wijze waarop het vrij te laten bedrag wordt berekend in het kader van de schuldsaneringsregeling. In het wettelijk traject moeten weliswaar de kosten van de wettelijke publicaties en het bewindvoerdersalaris op het afgedragen bedrag in mindering worden gebracht, maar daar staat tegenover dat in het minnelijk traject, naar VGZ terecht heeft opgemerkt, van de opgebouwde reserves 9,0% aan bemiddelingskosten zal worden ingehouden.
3.8 VGZ heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan de verwachting gerechtvaardigd is dat VGZ een hoger bedrag tegemoet kan zien, indien [verzoeker] zou worden toegelaten tot de schuldsaneringsregeling. Het bezwaar van VGZ tegen de aangeboden schuldregeling heeft met name betrekking op de onzekerheid over het uit te keren bedrag. De rechtbank acht dit bezwaar in het onderhavige geval geen gegronde reden om medewerking aan de aangeboden schuldregeling te weigeren. De hoogte van de uitkering in het wettelijk traject is immers even onzeker als in het kader van het minnelijk traject, aangezien in beide trajecten een wijziging in de inkomenssituatie zal leiden tot een wijziging van het vrij te laten bedrag. Weliswaar heeft de schuldenaar in het wettelijke traject een inspanningsverplichting, op grond waarvan hij gehouden is zich in te spannen om zijn baan te behouden dan wel – indien hij deze kwijtraakt – gehouden is een baan te verkrijgen, maar daar staat tegenover dat op grond van de door de Kredietbank Breda gehanteerde Gedragscode Schuldregeling van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (hierna: de gedragscode), ook in het minnelijk traject deze inspanningsverplichting voldoende is gewaarborgd. Bovendien leidt deze gedragscode, indien [verzoeker] zijn verplichtingen uit de schuldregelingsovereenkomst niet nakomt, tot uitkering aan de schuldeisers van het op dat moment voor hen gereserveerde bedrag en tot behoud van hun rechtsvordering voor het onbetaald gebleven gedeelte van hun vordering, terwijl de niet nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de schuldsaneringsregeling tot gevolg heeft dat de schuldenaar bij voldoende baten van rechtswege failliet wordt verklaard. Gezien de boedelkosten, waaronder het salaris van de curator, zal in dat geval een uitkering aan de crediteuren beduidend lager zijn dan in geval van niet nakoming van de onderhavige schuldregeling.
3.9 De rechtbank is op grond van het vorenoverwogene van oordeel dat VGZ in redelijkheid niet tot weigering van instemming met de schuldregeling heeft kunnen komen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de aangeboden schuldregeling goed en betrouwbaar gedocumenteerd en voldoende onderbouwd is en het uiterste is waartoe [verzoeker] financieel in staat moet worden geacht, terwijl het alternatief van een schuldsaneringsregeling VGZ als schuldeiser geen gunstiger vooruitzicht biedt dan de aangeboden schuldregeling. VGZ heeft dan ook geen belang bij de weigering van de aangeboden schuldregeling, terwijl [verzoeker] en de overige schuldeisers – die een bedrag van € 19.580,54 vertegenwoordigen op een totale schuldenlast van euro 21.244,79 – wel belang hebben bij aanvaarding van de schuldregeling. Het belang van de overige schuldeisers is, evenals het belang van VGZ, gelegen in de betere vooruitzichten bij de aanvaarding van de aangeboden schuldregeling dan bij verwerping daarvan en het belang van [verzoeker] is gelegen in het feit dat hij buiten het wettelijk traject zijn schulden kan regelen, hetgeen in overeenstemming is met hetgeen de wetgever met de gedwongen schuldregeling heeft beoogd.
3.10 Aangezien het verzoek tot vaststelling van een dwangakkoord wordt toegewezen, behoeft het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling geen bespreking meer.
3.11 VGZ zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Nu voor het onderhavige verzoekschrift geen griffierecht verschuldigd is en [verzoeker] niet is bijgestaan door een procureur, worden de kosten begroot op nihil.
4. De beslissing.
De rechtbank:
beveelt VGZ Zorgverzekeraar N.V. in te stemmen met de door [X] [verzoeker] aan de gezamenlijke crediteuren aangeboden schuldregeling;
veroordeelt VGZ Zorgverzekeraar N.V. in de kosten van dit geding, tot op heden begroot op nihil;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Hermans en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 februari 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.