Sector civiel recht
Team handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: 189920 / KG ZA 08-287
Vonnis in kort geding van 20 juni 2008
de vennootschap naar buitenlands recht
FORCE INDIA FORMULA ONE LTD,
gevestigd te Northamptonshire, Verenigd Koninkrijk,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur mr. drs. H.J. Rouw,
advocaat mr. J. van de Riet te Utrecht,
1. [eiser],
wonende te Doorwerth,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X] BV,
gevestigd en kantoorhoudende te Doorwerth, gemeente Renkum,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
procureur mr. M.F.IJ.J. Kramer,
advocaat mr. R.A.W.J. van Eijck te Rotterdam.
Partijen zullen hierna [V1]n [V] en afzonderlijk [V1] en [V1] BV genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met drie producties van 3 juni 2008;
- de bij brief van 9 juni 2008 ingediende producties va[V1]n [V];
- de bij brief van 9 juni 2008 ingestelde eis in reconventie van de zijde van [V1] BV;
- de mondelinge behandeling gehouden op 10 juni 2008;
- de pleitnota zijdens Force India;
- de ple[V1]s [V].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Het geschil
in conventie
2.1. Force India vordert -kort weergegeven- voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. met onmiddellijke ingang, althans binnen 24 uur na betekening van dit vonnis, de beslagen gelegd op 14 februari 2008, op te heffen en de beslagen zaken ter vrije beschikking aan Force India te geven;
II. zulks op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 voo[V1]t [V] hiermee geheel of gedeeltelijk in gebreke blijven;
III. de ve[V1]n [V] in de kosten van he[V1]2.[V] voeren gemotiveerd verweer.
2.3. [V1] BV vordert -kort weergegeven- voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. Force India te veroordelen om aan [V1] BV te betalen het bedrag van $ 1.000.000,00, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedrag;
II. veroordeling van Force India in de kosten van de procedure.
2.4. Force India voert gemotiveerd verweer.
3. De beoordeling
3.1. Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de volgende feiten:
- Force India bezit een formule 1 race team. Tot oktober 2007 was de naam van Force India: “Spyker F1 Team Limited”.
- Partijen zijn op 28 februari 2007 een Service Agreement overeengekomen. In deze overeenkomst is onder meer bepaald dat [V1] testrijder zou worden in een auto van het race team en tenminste 6.000 kilometer met de auto mocht rijden.
- Op 28 februari 2007 is een separate overeenkomst ten aanzien van ‘Fees and expenses’ gesloten, op grond waarvan [V1] BV een bedrag van $ 3.000.000,00 heeft betaald.
- [V1] heeft ongeveer 2.000 kilometer in de auto gereden. [V1] c.s hebben Force India in Engeland in rechte betrokken en vorderen ruim 2 miljoen dollar van Force India uit hoofde van toerekenbare tekortkomingen van Force India bij de uitvoering van de Servic[V1]- [V] hebben tot zekerheid van verhaal van hun vordering op Force India uit hoofde van de niet-nakoming van de overeenkomst, welke vordering inclusief rente en kosten is begroot op $ 2.600.000,00, ten laste van Force India op 14 februari 2008 conservatoir derdenbelag gelegd onder diverse debiteuren van Force India.
3.2. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering.
3.3. Volgens art. 705 lid 2 Rv dient een beslag te worden opgeheven indien summierlijk van de ondeugdelijkheid van het door de beslaglegger ingeroepen recht of van het onnodige van het beslag, blijkt. Dit brengt mee dat het op de weg ligt van degene die de opheffing vordert, voldoende aannemelijk te maken dat de door de beslaglegger gepretendeerde vordering ondeugdelijk is.
3.4. Force India stelt dat de vordering die ten grondslag lig[V1]r [V] gelegde conservatoir derdenbeslag ondeugdelijk is dan wel dat het beslag onnodig is gelegd. Primair voert Force India ten aanzien van de stelling dat de vordering ondeugdelijk zou zijn aan dat zij de Service Agreement op 13 november 2007 aan een derde partij heeft gecedeerd. Voor Force India is van belang dat op grond van deze overeenkomst geen aansprakelijkheid meer geldt uit welke hoofde dan ook. In de Service Agreement is vastgelegd dat Spyker gerechtigd was de vordering aan een derde partij te cederen. De cessie-overeenkomst is door [V1] ondertekend. Subsidiair voert Force India aan dat de Service Agreement door middel van de aanvullende overeenkomst inzake ‘Fees and expenses’ restitutie expliciet uitsluit. Verder voert Force India aan dat het een onnodig beslag betreft aangezien niet gevreesd hoeft te worden dat na het verkrijgen van een executoriale titel geen verhaal meer mogelijk zou zijn. Force India stelt gezien het vorenstaande dat de beslagen dienen te worden op[V1]. [V] betwisten dat [V1] de cessieovereenkomst zelf heeft ondertekend en daarmee betwisten zij de echtheid van de cessi[V1]. [V] stellen dat nu zij gemotiveerd hebben betwist dat de handtekening van [V1] onder de cessieovereenkomst staat, deze onderhandse akte geen dwingend bewijs oplevert zolang niet is bewezen van wie de ondertekening afkomstig is. De bewijslast hierto[V1]s [V] op Force India. Bovendien kan de cessieovereenkomst [V1] BV niet binden aangezien [V1] slechts gezamenlijk met de heer M.M.J.J. Boekhoorn bevoegd is de BV te binden. Force India had dit kunnen weten door het handelsregister te raadplegen en bovendien hebben beide bestuurders de Service Agreement en de overeenkomst ten aanzien van de Fees and Expenses getekend. Dat Force India zich er niet van heeft vergewist of [V1] alleen bevoegd was de BV te binden, komt dan ook voor haar rekening en risico.
3.6. De voorzieningenrechter overweegt dat is gebleken dat primair een beroep wordt gedaan op de overeenkomst van cessie van 13 novemb[V1]n [V] toestemming geven aan Force India om per 30 december 2007 de overeenkomsten van 28 februari 2007 over te dragen aan een in Panama gevestigde rechtspersoon. In artikel 1.2 van deze overeenkomst is overeengekomen dat Force India niet meer aansprakelijk is voor enige schade te[V1]n [V].
3.7. Met betrekking tot deze onderhandse akte is onduidelijkheid gerezen ten aanzien van de ondertekening. [V1] betwist stellig dat hij deze akte heeft ondertekend. De voorzieningenrechter overweegt dat artikel 159 lid 2 Rv met zich mee brengt dat deze akte geen bewijs met zich meebrengt zolang niet bewezen is van wie de ondertekening afkomstig is. Weliswaar brengt een kort geding procedure met zich mee dat er minder mogelijkheden tot bewijsvoering zijn, echter Force India zal op zijn minst genomen summierlijk moeten aantonen dat [V1] de akte wel heeft ondertekend. Force India heeft op dat punt echter onvoldoende bijzonderheden naar voren gebracht nu de procureur niet van enige bijzonderheden ten aanzien van de ondertekening op de hoogte was.
3.8. Daarnaast overweegt de voorzieningenrechter dat [V1] BV de akte waarin toestemming tot cessie wordt verleend niet rechtsgeldig heeft ondertekend. Immers uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [V1] slechts samen met Boekhoorn de BV bindt. In dit verband wijst de voorzieningenrechter erop dat de Service Agreement eveneens door beiden is ondertekend zodat dit naast het uittreksel van de Kamer van Koophandel ook op grond van die ondertekening aan Force India bekend had kunnen zijn. Het voorgaande brengt met zich mede dat Force India niet voorshands aannemelijk hee[V1]t [V] rechtsgeldig afstand hebben gedaan van hun rechten op Force India. Voor zover Force India heeft willen betogen dat deze rechten door cessie verloren zijn gegaan waarvoor geen toestemming is vereist, overweegt de voorzieningenrechter dat van daadwerkelijke cessie niet is gebleken.
3.9. Voorts beroept Force India zich op hetgeen in 1.4 van de separate overeenkomst ten aanzien van de ‘Fees and expenses’ is bepaald ten aanzien van restitutie. In 1.4 is bepaald dat:
‘Any payment owed to SPYKER under the Service Agreement or this agreement shall be effected without any deduction, right to set-off or retention. The Company and the Driver are jointly and severally responsible for any payment under the Service Agreement or this agreement. Payments effected shall not be[V1]
[V] hebben gesteld dat deze zinsnede slechts met zich meebrengt dat bij voortijdige beëindiging van de ove[V1]r [V] geen recht op teruggave bestaat.
De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat niet is gebleken van de juistheid van de stelling van Force India dat met deze zinsnede in de overeenkomst is beoogd overeen te komen dat geen recht meer bestaat om schadevergoeding te vorderen dan wel op (gedeeltelijk) ongedaanmaking bij niet nakoming door Force India.
3.10. Ten aanzien van de stelling van Force India dat er geen sprake is van het niet nakomen van de overeenkomst overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Force India erkent dat er te weinig kilometers door [V1] zijn gemaakt, maar dit zou volgens Force India toegeschreven kunnen worden aan de handelswijze van [V1] zelf. Nu vaststaat dat [V1] te weinig kilometers heeft kunnen maken, lag het op de weg van Force India om aan te tonen dat die ontstane situatie te wijten is aan [V1]. Force India voert enkel aan dat [V1] op Paul Ricard 1500 kilometer had kunnen rijden en dat dat niet is gebeurd aan [V1] zelf lag. Wat daar ook van zij, Force India heeft onvoldoende aangevoerd om tot de conclusie te kunnen komen dat de overige ontbrekende kilometers te wijten zijn aan het nalaten van [V1].
3.11. Het standpunt van Force India inhoudende dat het beslag onnodig is gelegd, heeft zij onderbouwd door te stellen dat er geen restitutierisico voor [V1] c.s bestaat. Force India heeft hiertoe echter enkel gesteld dat de Formule 1 race licentie van de FIA alleen al ongeveer € 50.000.00[V1]. [V] stellen daar tegenover dat op die rechten geen beslag is gelegd en bovendien dat de licentie geen verhaal biedt voor de vorderingen aangezien deze licentie niet gezien kan worden als een voor verhaal vatbaar goed. Uit hetgeen door partijen aldus is aangedragen, concludeert de voorzieningenrechter af dat Force India niet aannemelijk heeft gemaakt dat er geen restitutierisico bestaat. Hierdoor heeft [V1] c.s het beslag niet onnodig gelegd.
3.12. Nu de voorzieningenrechter, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel is dat Force India niet summierlijk heeft aangetoond dat de vordering die aan het onderhavige beslag ten grondslag is gelegd ondeugdelijk is en evenmin heeft aangetoond dat het beslag onnodig is gelegd, is er naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende grond voor opheffing van het beslag. De vordering van Force India zal derhalve worden afgewezen.
3.13. Force India zal als de in het ongelijk gestelde partij in conventie in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aa[V1]n [V] worden begroot op:
- vast recht EUR 254,00
- salaris procureur 816,00
Totaal EUR 1.070,00
3.14. Allereerst stelt de voorzieningenre[V1]t [V] op de zitting hebben meegedeeld dat de reconventionele vordering enkel door [V1] BV is ingesteld.
3.15. Force India heeft een beroep gedaan op de onbevoegdheid van de Nederl[V1]. [V] beroept zich op artikel 31 EEX. De voorzieningenrechter overweegt dat de strekking van artikel 31 EEX is bevoegdheden te scheppen aan een rechter in kort geding conform de gewone regels van de wetgeving van de lidstaat ook indien de bodemrechter in een ander land, in dit geval Engeland, bevoegd is. Dat maakt dat de voorzieningenrechter op grond van artikel 705 Rv dient te beslissen over de opheffing van het beslag. De vraag of in reconventie de voorzieningenrechter te Breda bevoegd is kennis te nemen van de vordering is in de eerste plaats afhankelijk van de aard van de vordering. [V1] BV baseert haar vordering op de met Force India gesloten overeenkomst. In de overeenkomst is een forumkeuze gemaakt voor de Engelse rechter. Gesteld noch gebleken is dat deze forumkeuze niet rechtsgeldig is. Evenmin kan op grond van de procedure in conventie worden aangenomen dat Force India afstand heeft gedaan van het beding inzake de bevoegde rechter. De procedure in conventie betreft immers slechts een procedure tot opheffing van de gelegde derdenbeslagen op grond waarvan de voorzieningenrechter te Breda bevoegd is.
3.16. Ingevolge artikel 13 Rv brengt zulks echter nog niet met zich mede dat de Nederlandse rechter onbevoegd is. Wel zal deze bevoegdheid afgeleid moeten worden uit andere feiten en o[V1]. [V] hebben dergelijke feiten of omstandigheden niet gesteld en menen kennelijk dat de conventie bevoegdheid schept. Er is geen sprake van een tegenvordering ex artikel 6 lid 3 EEX. De oorspronkelijke vordering is immers een vordering tot opheffing beslag. Evenmin is sprake van voldoende samenhang als bedoeld in artikel 7 lid 2 Rv tussen de vorderingen zodat evenmin bevoegdheid bestaat op grond van dit artikel. Van voldoende relevante aanknopingspunten met Nederland is niet gebleken.
3.17. Op grond van het vorenstaande overweegt de voorzieningenrechter dat hij ten aanzien van de reconventionele vordering onbevoegd is om hiervan kennis te [V1]. [V] zullen als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Force India worden begroot op:
- salaris procureur EUR 816,00
- overige kosten 0,00
Totaal EUR 816,00
in conventie
4.1. wijst de vorderingen af,
4.2. veroordeelt Force India in de proceskosten, aa[V1]n [V] tot op heden begroot op EUR 1.070,00,
4.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in reconventie
4.4. verklaart zich onbevoegd om van de vordering kennis te nemen,
4.5. veroordeelt [V1] BV in de proceskosten, aan de zijde van Force India tot op heden begroot op EUR 816,00,
4.6. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. Van den Heuvel en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. Puister op 20 juni 2008.?