ECLI:NL:RBBRE:2008:BD5017

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
11 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
480075 cv 08-1710
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.J. Minnaar
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding van overeenkomst bij eenmalige niet-tijdige betaling van factuur

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Breda op 11 juni 2008, stond de vraag centraal of een eenmalige niet-tijdige betaling van een factuur voldoende was om de ontbinding van een overeenkomst te rechtvaardigen. De eiser, Intrum Justitia Nederland B.V., had een vordering gekocht van Orange Nederland N.V. op de gedaagde, die in persoon procedeerde. De gedaagde had een overeenkomst met Orange voor telecommunicatiediensten, waarbij hij maandelijks een vast bedrag betaalde. De overeenkomst was voor het laatst vernieuwd op 26 april 2006 en zou eindigen op 26 juni 2008. De eiser vorderde betaling van een bedrag van € 445,03, vermeerderd met wettelijke rente en kosten, omdat de gedaagde een factuur van € 32,50 niet tijdig had betaald.

De kantonrechter oordeelde dat de enkele niet-betaling van de factuur van 21 april 2007 niet voldoende was om de overeenkomst te ontbinden. De rechter stelde vast dat de gedaagde in een periode van zes jaar slechts één keer niet had betaald, en dat de gedaagde op 30 augustus 2007 alsnog een betaling had gedaan van € 104,00, waarmee hij de openstaande facturen grotendeels had voldaan. De rechter concludeerde dat de tekortkoming van de gedaagde, die enkel bestond uit de niet-betaling van één factuur, van te geringe betekenis was om ontbinding van de overeenkomst te rechtvaardigen.

De vordering van Intrum Justitia werd afgewezen, en de rechter oordeelde dat de overeenkomst tussen de gedaagde en Orange nog steeds van kracht was. Dit betekende dat de gedaagde recht had op zijn beltegoed van ruim € 380,--, dat niet was vervallen. De eiser werd veroordeeld in de proceskosten, die op nihil werden begroot. De uitspraak benadrukt het belang van herhaaldelijke betalingsverplichtingen in het kader van ontbinding van overeenkomsten in het civiele recht.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector kanton
Locatie Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 480075 CV 08-1710
vonnis d.d. 11 juni 2008
inzake
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Intrum Justitia Nederland B.V.,
eiseres,
gevestigd en kantoorhoudende te ‘s-Gravenhage,
gemachtigde: PVU Gerechtsdeurwaarders te Etten-Leur,
tegen:
[gedaagde],
gedaagde,
wonende te [adres],
procederend in persoon.
Partijen worden hierna aangeduid als ‘Intrum Justitia’ en ‘[gedaagde]’.
1. Het verloop van het geding
1.1 De procesgang blijkt uit de volgende stukken:
a. de dagvaarding d.d. 26 februari 2008;
b. de conclusie van antwoord, met producties;
c. de conclusie van repliek, met producties;
d. de conclusie van dupliek.
1.2 De inhoud van deze stukken geldt als hier ingelast.
2. Het geschil
2.1 Intrum Justitia heeft gevorderd om [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 445,03, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag € 358,49 vanaf 18 februari 2008, kosten rechtens.
2.2 [gedaagde] heeft zich gemotiveerd tegen de vordering verweerd.
3. De beoordeling
3.1 Tussen partijen staan de volgende feiten in rechte vast:
a. tussen [gedaagde] en Orange Nederland N.V. (hierna te noemen: ‘Orange’) is een overeenkomst gesloten, krachtens welke [gedaagde] -tegen betaling van een vast maandelijks bedrag en de kosten van de gevoerde telefoongesprekken- gebruik kon maken van de (tele)communicatiediensten van Orange (mobiele telefoon);
b. voornoemde overeenkomst is voor de laatste keer vernieuwd op 26 april 2006 voor een termijn van 24 maanden, ingaande op 26 juni 2006;
c. op de overeenkomst zijn de algemene voorwaarden van Orange van toepassing verklaard;
d. de abonnementskosten worden, althans werden door [gedaagde] maandelijks via automatische incasso van zijn bankrekening voldaan;
e. de automatische incasso betreffende de factuur van 21 april 2007 ad € 32,50, is op 16 mei 2007 gestorneerd;
f. bij factuur van 25 juli 2007 heeft Orange aan [gedaagde] een bedrag van € 72,49 in rekening gebracht, bestaande uit
€ 32,50 aan abonnementskosten (voor de periode van 25 juli 2007 tot en met 24 augustus 2007) en voor het overige bestaande uit administratiekosten eerste en tweede blokkade;
g. bij factuur van 3 augustus 2007 is aan [gedaagde] een bedrag van € 357,50 in rekening gebracht, betreffende abonnementskosten tot einde contract;
h. op 30 augustus 2007 is door Orange een betaling van [gedaagde] ontvangen ad € 104,00;
i. Intrum Justitia heeft de onderhavige vordering van Orange op [gedaagde] gekocht, van welke overname [gedaagde] schriftelijk door Intrum Justitia op de hoogte is gebracht.
3.2 Intrum Justitia legt aan haar vordering bovengenoemde overeenkomst ten grondslag. Zij stelt dat [gedaagde] tekort is geschoten in zijn betalingsverplichting met als gevolg dat Orange de dienstverlening aan [gedaagde] heeft beëindigd en de overeenkomst, met toepassing van haar algemene voorwaarden, heeft ontbonden. Berekend tot het einde van het contract stelt Intrum Justitia aan hoofdsom een bedrag van € 358,49 van [gedaagde] te vorderen te hebben. Nu betaling -ondanks sommaties- is uitgebleven, maakt Intrum Justitia tevens aanspraak op vergoeding van door haar gemaakte buitengerechtelijke kosten ten bedrage van € 75,00 en op wettelijke rente, welke tot 18 februari 2008 is berekend op een bedrag van € 11,54.
3.3 [gedaagde] voert verweer. Zijn verweer strekt, naar de kantonrechter begrijpt, primair tot het behoud, althans herstel van zijn mobiele telefoonaansluiting bij Orange onder nummer 06[xxxxxx], inclusief het door hem opgebouwde beltegoed van ruim € 380,--. In de visie van [gedaagde] is zijn abonnement door Orange ten onrechte beëindigd, nu er in een periode van circa 6 jaar slechts 1 maal geen abonnementsgeld van zijn rekening is afgeschreven. Mocht de aansluiting niet worden hersteld, dan wenst [gedaagde] zijn beltegoed in mindering te laten strekken op de vordering.
3.4 Intrum Justitia beroept zich op ontbinding van de overeenkomst. Ingevolge de door Orange gehanteerde en toepasselijke algemene voorwaarden bestaat een recht op (onmiddellijke) ontbinding van de overeenkomst indien -voor zover hier relevant- de klant herhaaldelijk niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen. Niet is gebleken dat aan die voorwaarde is voldaan. Enkel van de factuur van 21 april 2007 ad € 32,50 is gebleken dat deze niet geïncasseerd is (kunnen worden). Van eerdere of latere mislukte incassopogingen blijkt niet. Het door Intrum Justitia bij repliek verstrekte betalingsoverzicht, dat loopt vanaf 5 juni 2004, vertoont in lijn hiermee eerst vanaf 16 mei 2007 een debetsaldo van € 32,50, exact de grootte van het bedrag van de factuur van 21 april 2007. De twee daaropvolgende facturen van 24 mei 2007 en 18 juni 2007 zijn volgens dit overzicht, zoals gebruikelijk, automatisch geïncasseerd (kunnen worden). Ten aanzien van de factuur van 20 juli 2007 ad
€ 72,49 is, aan de hand van het verstrekte overzicht, niet duidelijk of getracht is deze automatisch te incasseren. Wat daar ook van zij, vaststaat dat de vervaldatum van die factuur 9 augustus 2007 was, terwijl Orange de overeenkomst, naar wordt aangenomen, reeds voor die datum heeft ontbonden. Hoewel de exacte datum van ontbinding door Orange niet is genoemd, staat immers vast dat zij reeds bij factuur van 3 augustus 2007, in verband met die ontbinding, aan [gedaagde] de periodieke kosten van de resterende contractsperiode in rekening heeft gebracht. Orange had op grond van haar algemene voorwaarden na de enkele niet betaling van de factuur van 20 juli 2007 echter (nog) niet het recht de overeenkomst te ontbinden. Daarvoor was immers een herhaaldelijk niet voldoen aan de betalingsverplichtingen vereist. Voor zover er twijfel over mocht bestaan of hieronder (tevens) moet worden begrepen het geval dat ondanks herhaaldelijke schriftelijke aanmaningen één enkele factuur niet is voldaan, leidt die twijfel niet tot een ander oordeel, nu bij twijfel over de betekenis van een beding de voor [gedaagde] als consument meest gunstige uitleg prevaleert.
3.5 Ook de wet rechtvaardigt in dit geval niet de ontbinding van de overeenkomst, nu de tekortkoming van [gedaagde], die louter bestaat in de niet betaling van de factuur van 21 april 2007 ad € 32,50, mede gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden, van te geringe betekenis moet worden geacht. Daarbij komt dat [gedaagde] op 30 augustus 2007 alsnog een bedrag heeft voldaan van € 104,--, ter voldoening van die factuur, alsmede ter voldoening van de factuur van 20 juli 2007, waarmee beide facturen toen alsnog volledig zijn voldaan, op € 0,99 na. Dit bedrag, dat door Intrum Justitia in het kader van deze procedure als gedeelte van de hoofdsom is gevorderd, zal worden afgewezen, nu niet -gemotiveerd- is gesteld, waarom [gedaagde] de administratiekosten 1e en 2e blokkade verschuldigd zou zijn die hem bij factuur van 20 juli 2007 in rekening zijn gebracht. De abonnementskosten resterende contractsperiode ad € 357,50 waaruit de vordering in hoofdsom overigens bestaat, zullen, nu deze enkel zijn gebaseerd op de ontbinding van de overeenkomst, waartoe -zoals hiervoor overwogen- geen recht bestond, eveneens worden afgewezen. Dit leidt tot de slotsom dat de vordering in hoofdsom integraal zal worden afgewezen, evenals de daarmee samenhangende nevenvorderingen.
3.6 Het vorenstaande brengt overigens met zich, dat de overeenkomst, die in beginsel van rechtswege voortduurt tot 26 juni 2008, ook na augustus 2007 is blijven bestaan, evenals de daaruit voor partijen voortvloeiende rechten en verplichtingen. Dit betekent onder meer dat [gedaagde] (nog) aanspraak kan maken op het beltegoed, waarvan hij onweersproken heeft gesteld dat dit een bedrag van ruim € 380,-- betrof, maar waarvoor hij in het kader van deze procedure geen zelfstandige vordering heeft ingesteld. De stelling van Intrum Justitia dat dit beltegoed wegens wanbetaling van [gedaagde] is komen te vervallen snijdt geen hout, nu het resterende beltegoed volgens de voorwaarden vervalt bij beëindiging van de overeenkomst, maar daarvan in dit geval (nog) geen sprake is.
3.7 Het feit dat de overeenkomst is blijven bestaan betekent tevens, dat [gedaagde] de daadwerkelijk door hem gemaakte telefoonkosten en de abonnementskosten is verschuldigd totdat de overeenkomst rechtsgeldig eindigt. Redelijkerwijs is hij die kosten eerst verschuldigd vanaf de datum van heraansluiting.
3.8 Intrum Justitia zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] gevallen, welke tot op heden worden begroot op nihil.
4. De beslissing
De kantonrechter:
- wijst de vordering van Intrum Justitia af;
- veroordeelt Intrum Justitia in de kosten van de procedure aan de zijde van [gedaagde] gevallen en tot op heden begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. J.J. Minnaar, kantonrechter, en uitge¬sproken ter openbare terechtzitting van woensdag 11 juni 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.