RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, team bestuursrecht
procedurenummers: 08 / 1844 WWB VV en 08 / 1845 WWB VV
uitspraak van de voorzieningenrechter
[verzoeker],
wonende te Bergen op Zoom, verzoeker,
gemachtigde mr. S.C.M. Asselbergs,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom,
verweerder.
Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen de besluiten van verweerder van 31 januari 2008 (bestreden besluit I) en 20 februari 2008 (bestreden besluit II) ter zake van de hem opgelegde arbeidsverplichtingen. Tevens heeft hij op 16 april 2008 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De verzoeken zijn gevoegd behandeld ter zitting van 29 mei 2008, waarbij aanwezig waren verzoeker en zijn gemachtigde en namens verweerder [medewerker verweerder].
2.1 Op grond van de gedingstukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verzoeker heeft op 24 januari 2008 een bijstandsuitkering aangevraagd.
Verweerder heeft bij besluit van 31 januari 2008 (primair besluit) verzoeker een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 1 januari 2008 naar de norm van een alleenstaande. Tevens zijn verzoeker de arbeidsverplichtingen opgelegd.
Verzoeker is per 12 februari 2008 geplaatst bij het project Springplank van de Stichting Samen Werken (de Stichting). Hij heeft zich op die dag ziekgemeld. Een arts van stichting SAP heeft na verzekeringsgeneeskundig onderzoek geconcludeerd dat geen sprake is van arbeidsongeschiktheid door ziekte en/of gebrek.
Verweerder heeft bij besluit van 20 februari 2008 medegedeeld dat de bijstandsuitkering wordt voortgezet en verzoeker nogmaals gewezen op de arbeidsverplichtingen.
Verzoeker heeft op 28 februari 2008 bezwaar gemaakt tegen de besluiten van 31 januari 2008 en 20 februari 2008.
2.2 Verzoeker vraagt de voorzieningenrechter bij wege van voorlopige voorziening de arbeidsinschakeling bij de Stichting per direct te beëindigen, dan wel anderszins een voorlopige voorziening te treffen. De gronden van de verzoeken zijn in grote lijnen dezelfde als de door verzoeker genoemde gronden in bezwaar.
Verzoeker heeft, samengevat, aangevoerd dat zijn arbeidsinschakeling bij de Stichting onrechtmatig en onjuist is, geen maatwerk voor de vereiste reïntegratie vormt en als ‘dwangarbeid’ in strijd is met geldende wetten en internationale regelgeving.
Er is geen besluit krachtens de Reïntegratieverordening 2006 van de gemeente Bergen op Zoom (de Reïntegratieverordening) tot inschakeling van verzoeker bij de Stichting genomen. De plaatsing van verzoeker is daarom onrechtmatig. Er heeft ook geen overleg plaatsgevonden over de plaatsing bij de Stichting. Op grond van de Reïntegratieverordening had dat wel gemoeten.
Naar de mening van verzoeker is sociale activering voor hem niet noodzakelijk en niet aangewezen. Voor zover verzoeker bekend is het beleid van verweerder erop gericht personen gecategoriseerd in spoor 3 of spoor 4 bij de Stichting te plaatsen. Verzoeker valt niet in voornoemde categorieën zodat zijn plaatsing bij de Stichting onterecht is. Verzoeker ervaart de arbeid als zinloos en beneden zijn niveau. Gezien het arbeidsverleden van verzoeker hoeft hij niet meer te wennen aan een arbeidsritme. Verzoekers tewerkstelling bij het voornoemde traject en het gebrek aan afstemming op de individuele behoeften van verzoeker is in strijd met het doel en de systematiek van de Wet werk en bijstand (WWB).
2.3 Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoeker een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voorzover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
2.4 Artikel 9 van de WWB luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Artikel 3 van de Reïntegratieverordening luidt,voor zover van belang, als volgt:
1. Het college bevordert dat met betrekking tot het aanbieden van ondersteuning, er sprake is van een gelijke aandacht voor de verschillende personen alsmede een evenwichtige verdeling binnen de te onderscheiden doelgroepen.
2. Het college kan ten behoeve van de reïntegratie van specifieke doelgroepen in deze verordening nadere regels stellen.
Artikel 4 van de Reïntegratieverordening luidt, voor zover van belang, als volgt:
1. Het reïntegratietraject is afgestemd op de mogelijkheden van de aanvrager genoemd in artikel 1 onderdeel d en kan bestaan uit verschillende vormen van ondersteuning die tot inschakeling in de arbeid moeten leiden zodra algemeen geaccepteerde arbeid niet voorhanden is en sollicitaties tot onvoldoende resultaat hebben geleid.
2. De vorm van de ondersteuning dient bij te dragen aan een spoedige terugkeer naar de reguliere arbeidsmarkt en kan bestaan uit de volgende losse activiteiten:
(…)
b. het zorgdragen voor scholing en/of opleiding;
c. de mogelijkheid tot werken met behoud van uitkering door middel van stageplaatsen of leerwerkplaatsen voor een periode van maximaal 6 maanden welke nog eenmalig met 6 maanden verlengd kan worden;
d. het tijdelijk geheel dan wel tijdelijk gedeeltelijk verlenen van ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling;
e. het aanbieden van een gesubsidieerde arbeidsplaats waarbij de te verstrekken loonkostensubsidie voor de duur van maximaal 1 jaar wordt toegekend; met inachtneming van hetgeen is gesteld in ‘Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van reïntegratie van werkzoekenden: beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke reïntegratieverordeningen in het kader van de Wet werk en bijstand’, zoals gepubliceerd in Verzamelbrief apri 2004 van 7 april 2004 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;
f. het aanbieden van sociale activering
(…)
Artikel 6 van de Reïntegratieverordening luidt als volgt:
Indien het recht op ondersteuning naar mening van het college bestaat, verbindt het college hier op de aanvrager nader afgestemde verplichtingen aan. Deze verplichtingen worden in de reïntegratiebeschikking opgenomen.
In de zaak met procedurenummer 08 / 1844 WWB VV
2.5 Bij bestreden besluit I is verzoeker een bijstandsuitkering toegekend. Verzoeker heeft geen grieven gericht tegen de ingangsdatum en de hoogte van de uitkering. Bij bestreden besluit I zijn in algemene zin de arbeidsverplichtingen van artikel 9 van de WWB opgenomen. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep vloeien deze verplichtingen rechtstreeks uit de wet voort en is de mededeling van verweerder in zoverre niet gericht op enig rechtsgevolg. Bij bestreden besluit I is verzoeker niet concreet de verplichting opgelegd deel te nemen aan een traject bij de Stichting. Het verzoek richt zich dus tegen een besluit dat de door verzoeker gestelde inhoud niet heeft. Dit betekent dat er geen materiële connexiteit is tussen bestreden besluit I en het verzoek. Het gevolg hiervan is dat het verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
In de zaak met procedurenummer 08 / 1845 WWB VV
2.6 Bij gelegenheid van de zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd beaamd dat met het bestreden besluit II van 20 februari 2008 is beoogd verzoeker de concrete verplichting op te leggen om deel te nemen aan het traject bij de Stichting, nu na onderzoek door de stichting SAP niet was gebleken van medische bezwaren. Zo heeft ook verzoeker het begrepen. Gelet hierop is voldaan aan het vereiste van materiële connexiteit tussen het verzoek en bestreden besluit II. Dit verzoek is dan ook ontvankelijk.
2.7 Tussen partijen is niet in geschil dat aan eiser onder meer de in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB, genoemde verplichting is opgelegd om gebruik te maken van een door verweerder aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling en sociale activering. Verweerder heeft verzoeker daartoe aangemeld bij de Stichting, een werkervaringsproject voor mensen met grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Verzoeker stelt dat zijn inschakeling bij de Stichting onrechtmatig is, omdat er geen sprake is van maatwerk. Het werk is niet afgestemd op zijn mogelijkheden, verzoeker werkt onder zijn niveau.
Verweerder heeft verzoeker in ‘spoor’ (of ‘fase’) 3 is ingedeeld, hetgeen betekent dat verzoeker eerst na een lang traject bemiddelbaar zal zijn. Deze indeling is aanleiding geweest om verzoeker te plaatsen bij de Stichting. Verweerder heeft niet voldoende inzichtelijk gemaakt waarom verzoeker in spoor 3 is ingedeeld. Uit het door verzoeker overgelegde curriculum vitae blijkt onvoldoende dat verzoeker een grote afstand heeft tot de arbeidsmarkt. Dit blijkt evenmin uit het verloop van het traject. Al snel werd duidelijk dat verzoeker beschikt over basisvaardigheden, zoals op tijd komen en het verrichten van werkzaamheden. Verzoeker is in korte tijd doorgestroomd naar het Opstap Diensten Centrum waar hem is gevraagd een bouwtekening te maken van het gebouw. Ter zitting is medegedeeld dat verzoeker inmiddels is aangemeld bij het werkpunt samenwerking CWI voor verdere bemiddeling en binnen enkele dagen een competentietest zal ondergaan. Ter zitting is ook erkend dat verzoeker met kop en schouders uitsteekt boven de gemiddelde deelnemer aan het traject.
De voorzieningenrechter veronderstelt dat verzoeker mogelijk op grond van zijn leeftijd (verzoeker is 57 jaar) na een lang traject bemiddelbaar is geacht. Dat is echter geen reden om verzoeker te plaatsen in een traject dat bestemd is voor personen waarvoor geldt dat de afstand tot de arbeidsmarkt is gelegen in onvoldoende werkervaring.
Gelet op het voorgaande is het bestreden besluit II onrechtmatig en kan van verzoeker niet worden gevergd de arbeidsinschakeling bij de Stichting voort te laten duren. Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening wordt toegewezen als omschreven in de hierna te noemen beslissing.
2.8 Nu het verzoek wordt toegewezen dient het griffierecht aan verzoeker te worden vergoed. Tevens zal de voorzieningenrechter verweerder veroordelen in de proceskosten van verzoeker, die op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op het hieronder opgenomen bedrag.
In de zaak met procedurenummer 08 / 1844 WWB VV
verklaart het verzoek niet-ontvankelijk;
In de zaak met procedurenummer 08 / 1845 WWB VV
schorst het besluit van 20 februari 2008, voor zover verzoeker hierbij de verplichting is opgelegd deel te nemen aan een reïntegratietraject bij de Stichting Samen Werken;
ontheft verzoeker van voornoemde verplichting;
treft deze voorzieningen tot zes weken na de verzending van de beslissing op bezwaar;
gelast dat de gemeente Bergen op Zoom aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht van € 39,- vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 644,-, te betalen door de gemeente Bergen op Zoom.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H.J.G. Römers, rechter, en in aanwezigheid van mr. M.Ch. Grazell, griffier, in het openbaar uitgesproken op 3 juni 2008.
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Afschrift verzonden op: 6 juni 2008.