Sector civiel recht
Team handelsrecht
zaaknummer / rolnummer: 186356 / KG ZA 08-112
Vonnis in kort geding van 18 april 2008
[de vrouw],
wonende te Werkendam,
eiseres,
procureur mr. M.A. de Rade,
[de man],
wonende te Kruisland,
gedaagde,
verschenen in persoon,
advocaat mr. D.H. Sloof te Almere.
Partijen zullen hierna de vrouw en de man genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de brief van 7 maart 2008 van de zijde van de vrouw met als bijlagen de brief van 20 februari 2008 en de dagvaarding van 4 maart 2008, met producties 1 t/m 3,
- de brief van 13 maart 2008 van de zijde van de vrouw, met zes bijlagen,
- de mondelinge behandeling op 14 maart 2008,
- het ter zitting overgelegde stuk van de zijde van de man,
- de brief van 28 maart 2008 van de zijde van de man, met negen bijlagen,
- de brief van 1 april 2008 van de zijde van de vrouw, met één bijlage.
1.2. Na de mondelinge behandeling is op verzoek van de man de zaak veertien dagen pro forma aangehouden, teneinde de man in de gelegenheid te stellen inzicht te verschaffen in zijn financiële situatie middels het overleggen van financiële gegevens. Aan de man is voorts verzocht een voorstel tot afbetaling van de achterstallige alimentatie te doen. Aan de vrouw is verzocht om binnen voornoemde termijn aan de voorzieningenrechter aan te geven of zij naar aanleiding van de door de man overgelegde financiële gegevens en zijn voorstel tot afbetaling de onderhavige kort geding procedure al dan niet wenst voort te zetten. Bij brief van 1 april 2008 heeft de vrouw, onder meer, verklaard dat zij persisteert bij haar vordering, waarna vonnis is bepaald.
2.Het geschil
2.1. De vrouw vordert als voorlopige voorziening om bij vonnis verlof te verlenen tot tenuitvoerlegging van de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 20 november 2000 bij lijfsdwang, met veroordeling van de man in de kosten vallende op deze procedure.
2.2. De voorzieningenrechter zal in het petitum van de dagvaarding de kennelijke verschrijving:
“de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 20 november 2000”
lezen als
“de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch d.d. 22 november 2000”.
2.3. De man voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
Op grond van de niet of onvoldoende weersproken stellingen en de overgelegde producties wordt uitgegaan van de navolgende feiten:
- Partijen zijn met elkaar gehuwd geweest. Uit het huwelijk van partijen zijn drie kinderen geboren, waarvan er thans één (Lesley) nog minderjarig is.
- Bij echtscheidingsbeschikking van deze rechtbank van 14 februari 1997 is aan de man een maandelijkse bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de (toen nog minderjarige) kinderen opgelegd van ƒ 300,-- per kind. De maandelijkse onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw is toen vastgesteld op ƒ 1.500,--.
- De man is bij het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch in hoger beroep gegaan van de beschikking van de rechtbank voor zover het de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw betrof.
- Bij beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 22 november 2000 is de maandelijkse onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw toen als volgt vastgesteld:
- met ingang van 1 juni 1999 tot 1 januari 2000: ƒ 1.950,--
- met ingang van 1 januari 2000 tot 1 juli 2000: ƒ 1.900,--
- met ingang van 1 juli 2000: ƒ 1.875,--
Voor zover de beschikking van de rechtbank betrekking had op de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen, heeft het gerechtshof deze bekrachtigd.
- De man heeft tegen de beschikking van het gerechtshof geen cassatie ingesteld.
- Bij deurwaardersexploit van 25 september 2001 is de beschikking van het gerechtshof aan de man betekend.
-De man is in gebreke gebleven aan zijn onderhoudsverplichtingen jegens de vrouw te voldoen.
4. De beoordeling
4.1. De vrouw legt aan haar vordering ten grondslag dat de man zijn onderhoudsverplichting zoals vastgelegd door aanvankelijk de rechtbank bij beschikking van 14 februari 1997 en later door het gerechtshof bij beschikking van 22 november 2000 thans ruim zeven jaar niet nakomt, dat de alimentatieachterstand inmiddels is opgelopen tot een bedrag van in totaal € 130.741,03 (inclusief wettelijke indexering), dat zij haar vordering, mede op aandringen van de Sociale Dienst, waarvan zij een uitkering ontvangt, ter executie uit handen heeft gegeven aan een deurwaarder, maar dat deze haar vordering niet heeft kunnen innen, omdat de verhaalsobjecten van de man haar niet bekend zijn. Volgens de vrouw weigert de man stelselmatig inzicht te verschaffen in zijn financiële situatie middels het overleggen van financiële gegevens. De vrouw gaat er daarom van uit dat sprake is van betalingsonwil aan de zijde van de man. Voorts stelt de vrouw dat zij recht en spoedeisend belang bij toewijzing van haar vordering heeft.
4.2. Ter zitting heeft de man erkend dat hij in 1999 slechts een gedeelte van de onderhoudsbijdrage ten behoeve van de vrouw aan de vrouw heeft betaald en dat hij vanaf 2000 helemaal niets meer aan haar heeft betaald. De man stelt dat hij voornamelijk uitsluitend aan de kinderen heeft betaald tot hun 18e levensjaar. De man stelt dat hij niet onwillig is om te betalen, maar dat hij tot nakoming van zijn onderhoudsverplichting niet in staat is. Daartoe voert hij aan dat hij uit het huwelijk met de vrouw is gestapt met een grote schuld, die hij nog aan het afbetalen is. Verder stelt de man dat hij een eenmanszaak drijft en dat de winst geheel nodig is om de onderneming draaiende te houden.
4.3. Vast staat dat de man – volgens zijn eigen ter zitting overgelegde berekening – thans tot een bedrag van tenminste euro 95.000,-- achterstallig is in het betalen van de bij rechterlijke beslissingen opgelegde onderhoudverplichting. Voorop gesteld wordt dat rechterlijke uitspraken dienen te worden nagekomen. Niet kan worden geduld dat personen die verplicht zijn tot het doen van een uitkering tot levensonderhoud zich aan die verplichting zouden kunnen onttrekken zonder zich te bekommeren om het lot van de tot onderhoud gerechtigde. Het executiemiddel lijfsdwang strekt ertoe druk uit te oefenen op de alimentatieplichtige, zodat hij de aan hem bij vonnis of beschikking opgelegde onderhoudsverplichting nakomt. Het is echter een zeer ingrijpende maatregel, omdat de alimentatieplichtige daarmee zijn persoonlijke vrijheid ontnomen wordt. Toepassing daarvan komt daarom slechts aan de orde als aannemelijk is dat toepassing van een ander dwangmiddel onvoldoende uitkomst zal bieden. Lijfsdwang behoort niet te worden toegepast, indien de alimentatieplichtige niet in staat is om aan de hem opgelegde onderhoudsverplichting te voldoen.
4.4. Het verweer van de man ter zitting dient te worden aangemerkt als een zelfstandig ofwel bevrijdend verweer. Dit brengt met zich dat, nu de man zich op het rechtsgevolg van betalingsonmacht beroept, de man de daaraan ten gronde liggende feiten en gronden moet stellen en zonodig bewijzen dan wel die in het kader van dit kort geding op zijn minst aannemelijk moet maken. Op de mondelinge behandeling van 14 maart 2008 is de man daartoe op zijn verzoek in de gelegenheid gesteld. De zaak is veertien dagen pro forma aangehouden, teneinde de man in de gelegenheid te stellen inzicht in zijn financiële situatie te verschaffen middels het overleggen van financiële gegevens. Aan de man is voorts verzocht een voorstel tot afbetaling van de achterstallige alimentatie te doen.
4.5. Bij brief van 28 maart 2008 heeft de man aangevoerd dat zijn inkomen uit de onderneming thans aanzienlijk minder is, omdat hij slechts maximaal 30 uur per week kan werken als gevolg van rugklachten (hernia) en dat zijn minderuren niet financieel worden gecompenseerd, omdat hij een ZZP-er (zelfstandige zonder personeel) is. De man stelt een betaling van euro 100,-- per maand voor. Ter onderbouwing van zijn betalingsonmacht heeft de man de balansen van zijn onderneming over de jaren 1999 tot en met 2006 overgelegd en met betrekking tot het jaar 2007 een concept balans.
4.6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de man zijn verweer dat sprake is van betalingsonmacht op geen enkele wijze gestaafd. Hij is blijven steken in nagenoeg blote beweringen dat hij niet aan zijn onderhoudsverplichting kan voldoen. De door de man overgelegde balansen zijn in dat opzicht volstrekt ontoereikend. Een bevestiging van het mogelijk bestaan van betalingsonmacht valt daaruit geenszins af te leiden. Dit klemt temeer, nu uit de concept balans over 2007 blijkt van een netto-winst van euro 54.212,28. Het had veeleer op de weg van de man gelegen om de gehele jaarrekeningen (balans, winst- en verliesrekening en toelichting) over de jaren 1999 tot en met 2007 te overleggen, zodat daadwerkelijk inzicht in de financiële positie en het resultaat van de onderneming, daarmee in het inkomen van de man, zou worden verschaft. Ook is geen enkel inzicht gegeven in zijn huidige inkomenspositie, zodat ook het aanbod tot betaling van euro 100,-- per maand niet getoetst kan worden in het kader van de gestelde betalingsonmacht.
4.7. Uitgangspunt dient te zijn dat de man krachtens de onherroepelijke beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch van 22 november 2000 geacht moet worden voldoende draagkracht te hebben om de in die beschikking bepaalde onderhoudsbijdrage te voldoen, zolang niet op een wijzigingsverzoek van de man anders is beslist. Desgevraagd heeft de man ter zitting verklaard geen wijzigingsverzoek te hebben ingediend. Onweersproken is dat de man reeds herhaalde malen tevergeefs is verzocht inzicht in zijn financiële situatie te verschaffen. In deze kort geding procedure heeft de man wederom nagelaten een deugdelijk inzicht te verschaffen. Onder deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de man de aan hem opgelegde onderhoudsbijdrage – zelfs niet een deel daarvan – wel kan, maar niet wil betalen, een situatie die al jaren gaande is.
4.8. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen alsmede gelet op hetgeen de vrouw reeds heeft ondernomen om tot inning van de achterstallige alimentatiegelden te komen, terwijl aannemelijk is dat er geen vermogensbestanddelen door de vrouw kunnen worden getraceerd waarop zij zich kan verhalen, moet voorshands aangenomen worden dat lijfsdwang nog het enige executiemiddel is dat de vrouw ten dienste staat.
4.9. In overeenstemming met de wettelijke bepalingen omtrent lijfsdwang in zaken betreffende levensonderhoud, zal de vrouw daarom verlof worden verleend tot tenuitvoerlegging van de in het dictum te noemen beschikking van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch door middel van lijfsdwang.
4.10. De voorzieningenrechter ziet in de omstandigheden van het geval aanleiding om, hoewel partijen voormalige echtgenoten zijn, te bepalen dat de man als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van deze procedure zal dienen te dragen.
4.11. De man zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de vrouw worden begroot op:
- dagvaarding euro 85,44
- vast recht euro 254,--
- salaris procureur euro 816,--
Totaal euro 1.155,44
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1.verleent de vrouw verlof om de uitspraak van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 22 november 2000 ten uitvoer te leggen door middel van lijfsdwang voor de duur van ten hoogste 30 dagen;
5.2.veroordeelt de man in de proceskosten, aan de zijde van de vrouw tot op heden begroot op € 1.155,44;
5.3. bepaalt, nu de vrouw met een toevoeging procedeert, dat die kostenbetaling dient te geschieden door voldoening
A aan de griffier van deze rechtbank, door middel van overschrijving op bankrekeningnummer 19.23.25.779 ten name van Arrondissement Breda onder vermelding van "proceskostenveroordeling" en het zaak- en rolnummer, wegens:
- het in debet gestelde deel vastrecht euro 190,50
- de exploitkosten euro 85,44
- het procureurssalaris euro 816,--
met welke bedragen de griffier zal dienen te handelen overeenkomstig het bepaalde bij artikel 243 Rv;
B aan de vrouw het voor haar rekening gekomen deel van het vastrecht euro 63,50
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door de voorzieningenrechter mr. Van Andel en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. Evers op 18 april 2008.?