ECLI:NL:RBBRE:2008:BG2034

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
3 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/996043-04 [P]
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Kooijman
  • A. Schoenmakers
  • J. de Werd
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervalsing van facturen en onjuiste aangiften omzetbelasting door juweliersbedrijf

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 3 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een juweliersbedrijf dat betrokken was bij het vervalsen van facturen en het indienen van onjuiste aangiften voor de omzetbelasting. De verdachte, die als directeur van het juweliersbedrijf fungeerde, verkocht grote aantallen horloges aan buitenlandse afnemers, maar de leveringen bleken in werkelijkheid aan binnenlandse klanten te zijn gericht. De rechtbank oordeelde dat de douanestempels op de facturen vals waren en dat de verdachte niet had kunnen bewijzen dat hij niet op de hoogte was van deze valsheid. De rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk onjuiste aangiften had gedaan, met als doel te weinig belasting te heffen. De verdachte werd schuldig bevonden aan valsheid in geschrift en het opzettelijk indienen van onjuiste belastingaangiften. De rechtbank legde een werkstraf van 240 uur en een geldboete van €75.000 op, waarbij rekening werd gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure. De rechtbank oordeelde dat de verdachte welbewust de belangen van de gemeenschap had geschaad door belastingontduiking.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/996043-04 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 3 november 2008
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum en plaats]
wonende te [adres]
raadsman mr. G.J.M.E. Bont, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 8 en 20 oktober 2008, waarbij de officier van justitie, mr. Loos, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: opdracht/feitelijk leiding heeft gegeven aan het onjuist en/of onvolledig doen van aangiften voor de omzetbelasting met de bedoeling dat er te weinig belasting wordt geheven;
feit 2: opdracht/feitelijk leiding heeft gegeven aan het valselijk opmaken/vervalsen van verkoopfacturen, met de bedoeling die facturen als echt te gebruiken.
3 De voorvragen
De geldigheid van de dagvaarding.
Voor zover in de ten laste gelegde feiten na de opsomming van facturen die vals zijn en/of de aangiftes omzetbelasting die onjuist zijn, nog wordt verwezen naar een of meer (andere) (kopie) (verkoop-)facturen of aangiftes over een of meer (andere) maand(en)/ tijdvakken, is dat onderdeel van de tenlastelegging, voor zover niet wordt verwezen naar met name in de dagvaarding genoemde facturen of aangiftes, onvoldoende feitelijk en daarmee nietig.
De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voor het overig voldoende feitelijk omschreven is en ook overigens aan de eisen van artikel 261 van het wetboek van strafvordering voldoet.
De dagvaarding is daarom voor het overige geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De ontvankelijkheid van de officier van justitie.
Het verweer van de raadsman, die zich hieromtrent heeft aangesloten bij mr. Thomas, raadsman van medeverdachte [mededader 1], dat de officier van justitie niet ontvankelijk is, wordt verworpen omdat, in tegenstelling tot wat de raadsman heeft betoogd, de uitspraak van de HR van 17 juni 2008 ook in deze zaak gelding heeft. De officier van justitie is mitsdien ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan en heeft daartoe het volgende aangevoerd.
feit 1
Volgens de officier van justitie betroffen de transacties tussen [naam BV] (hierna de vennootschap) en de onder feit 2 in de tenlastelegging genoemde buitenlandse afnemers in werkelijkheid leveringen, overeenkomstig artikel 3-1-a van de Wet op de omzetbelasting, door de vennootschap aan [mededader 2] en [mededader 3]. Dit betreft binnenlandse leveringen tegen 19% BTW. De reizigersbagageregeling is op deze leveringen niet van toepassing, aangezien er sprake is van leveringen aan een ondernemer en niet aan particuliere reizigers die de goederen uitvoeren uit de Europese Unie. [mededader 2] en [mededader 3] zijn volgens de officier van justitie geen bemiddelaar, want zij brengen geen koper en verkoper met elkaar in contact met de bedoeling dat zij een koopovereenkomst met elkaar sluiten.
De leveringen aan, op papier, buitenlandse afnemers, werden in eerste instantie geboekt als gewone binnenlandse leveringen. Na terugontvangst van de facturen met daarop een douanestempel werden deze naar mening van de officier van justitie ten onrechte geboekt als leveringen buiten de Europese Unie. Volgens de officier van justitie zijn daarom zowel die bedragen als de bedragen met betrekking tot binnenlandse leveringen op diezelfde aangiftes onjuist.
[mededader 1] verstrekte, met wetenschap van [verdachte], de administratie, inclusief de valse exportbonnen, aan de externe boekhouder. Die verzorgde op basis daarvan de aangiftes omzetbelasting, die vervolgens onjuist werden ingediend.
Gelet op de bij [verdachte] en [mededader 1] bestaande wetenschap en opzet en op hun positie binnen [naam BV], is de officier van justitie van mening dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan het indienen van onjuiste aangiftes omzetbelasting.
feit 2
In de administratie van de [adres] is een groot aantal exportbonnen aangetroffen waarop, zo bleek na technisch onderzoek, een vals douanestempel was geplaatst.
De officier van justitie acht de passages die betrekking hebben op het zetten van een (afwijkende) stempelafdruk van de douane niet wettig en overtuigend bewezen nu die valsheid voor verdachte niet kenbaar is geweest.
De officier van justitie is van mening dat, los van een eventueel vals douanestempel, 130 exportbonnen betreffende horloges aangekocht bij [adres] die gericht zijn aan de in de tenlastelegging genoemde Russische personen en 84 exportbonnen betreffende horloges aangekocht bij [adres] die gericht zijn aan de in de tenlastelegging genoemde Chinese personen om een andere reden vals zijn. Volgens de officier van justitie is er in werkelijkheid geen sprake van leveringen aan buitenlandse afnemers maar van binnenlandse leveringen aan [mededader 2] (Chinese afnemers) en [mededader 3] (Russische afnemers).
De officier van justitie geeft aan dat de exportbonnen zijn opgemaakt door [verdachte] of in zijn opdracht door met name [mededader 1]. Daarnaast hebben [verdachte] en [mededader 1] verklaard dat zij al sinds 2001 zaken doen met [mededader 3] en dat ze weten dat [mededader 3] een ondernemer is die in horloges handelt. Ze hebben verklaard dat het met [mededader 2] op dezelfde manier ging als bij [mededader 3].
De ‘buitenlandse’ afnemers, waarvan sprake zou zijn volgens de exportbonnen, zouden reizigers of toeristen zijn die kort in Nederland zijn en allen via Schiphol Nederland hebben verlaten. De frequentie van de verkooptransacties aan deze buitenlandse reizigers is volgens de officier van justitie op zijn minst opmerkelijk te noemen. [verdachte] en [mededader 1] moesten hierdoor, naar mening van de officier van justitie, onraad hebben kunnen ruiken.
De officier van justitie is van mening dat voor alle betrokkenen duidelijk was dat de horloges niet in de bagage van Chinese of Russische toeristen via Barcelona of Schiphol terechtkwamen in China of Rusland en baseert zich daarbij op het volgende:
- In geen enkele geval heeft een buitenlandse afnemer een gekocht horloge afgehaald bij een van de winkels;
- Uit geen enkel document blijkt dat [mededader 2] of [mededader 3] handelde in opdracht van, dan wel in commissie van, de juwelier. De juwelier heeft niet geverifieerd of [mededader 2] en [mededader 3] gemachtigd waren op te treden namens bepaalde afnemers;
- Uit niets blijkt van rechtstreeks contact tussen de juwelier en een van de opdrachtgevers;
- Uit niets blijkt van rechtstreeks contact tussen de juwelier en de buitenlandse klanten van [mededader 2] of [mededader 3];
- Niets duidt erop dat de buitenlandse klanten bestaan. Van de meesten is alleen een kopie paspoort aanwezig gebleken;
- Tapgesprekken met buitenlandse klanten zijn er niet;
- Over het bestaan van ‘de Baard’, die volgens [mededader 3] een groot aantal van deze bestellingen deed, heeft de FIOD na onderzoek geen duidelijkheid kunnen verkrijgen.
Naar mening van de officier van justitie wisten [verdachte] en [mededader 1] dat zij handelden met en verkooptransacties afsloten met [mededader 2] en [mededader 3] zelf. Zij bestelden en betaalden de horloges en kregen deze ook feitelijk aangeleverd.
Op de verkoopbonnen had steeds [mededader 2] of [mededader 3] moeten staan als afnemer. Exportstempels horen op die verkoopbonnen niet thuis.
Naar mening van de officier van justitie wisten [verdachte] en [mededader 1] ook dat er geen sprake was van buitenlandse afnemers van [mededader 2] of [mededader 3], dat het fake-afnemers betrof.
Het voorwenden dat sprake was van exportbonnen vond zijn oorzaak in de mogelijkheid om tegen 0%, dus met een flinke korting, te verkopen.
Gelet op de bij [verdachte] en [mededader 1] bestaande wetenschap en opzet en op hun positie binnen [naam BV], is de officier van justitie van mening dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan het feitelijk leidinggeven aan het opmaken van valse exportbonnen door de BV.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen nu er aanleiding is tot bewijsuitsluiting gelet op de gang van zaken in de opstartfase. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd.
In het aanvangsproces-verbaal wordt reeds gesproken over het doormelden van een aantal verdachte transacties door het Meldpunt Ongebruikelijke Transacties (MOT). Dat de heer [medewerker MOT] meent dat er niet alleen sprake is van verdachte transacties volgens de Wet MOT, staat volgens de raadsman vast op basis van de memo van [medewerker MOT]. De heer [medewerker MOT] heeft op dat moment blijkbaar al onderzoek gedaan in het bevolkingsregister van de Belastingdienst. De verdediging had graag geweten hoe hij toegang had tot dit register. Volgens de verdediging heeft er vervolgens, voorafgaand aan de doormelding aan de Belastingdienst, een intern onderzoek plaatsgevonden. Het betrof dus géén intern onderzoek bij de belastingdienst, aldus de raadsman. De verdediging handhaaft daarom haar eerdere verzoeken tot het horen van getuigen om hierover helderheid te verkrijgen.
De vraag op welk moment en door wie het interne onderzoek heeft plaatsgevonden is volgens de raadsman relevant voor de rechtmatigheid van het verkregen bewijs. Nu de heer [medewerker MOT], die werkzaam was bij het MOT en dus niet bij de belastingdienst, het onderzoek heeft gedaan, kreeg de belastingdienst op een presenteerblaadje een belastingplichtige die voor grote bedragen contante transacties heeft gedaan met personen waarvan het vermoeden bestond dat deze de aankopen niet hadden gedaan, aldus de raadsman. De raadsman heeft in zijn pleitnota opgemerkt dat, nu de fiscus daarna een controle ging uitvoeren, daarbij de waarborgen die aan een verdachte toekomen in acht moesten worden genomen. De cautie is echter niet aan verdachte gegeven. Als gevolg daarvan dienen volgens de raadsman de verklaringen van het bewijs te worden uitgezonderd. De verdediging verzoekt de rechtbank, in het licht van de overwegingen van de [mededader 6]ge Raad van 3 juli 2001, NJ 2002/8, de gegevens die door de Belastingdienst zijn verkregen tijdens het boekenonderzoek en de resultaten van het naar aanleiding daarvan verrichte opsporingsonderzoek niet tot het bewijs te bezigen.
Subsidiair heeft de verdediging het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot feit 2 staat volgens de raadsman vast dat de transacties naar China wel over de landsgrenzen zijn geëxporteerd en is ten aanzien van de transacties waarbij [mededader 3] betrokken was niet door de officier van justitie bewezen dat deze in Nederland zijn gebleven. Zonder dit bewijs kan volgens de raadsman ook feit 1 niet bewezen worden.
De raadsman is daarnaast van mening dat niet kan worden bewezen dat de aangiften omzetbelasting onjuist zijn en dat verdachte op die veronderstelde onjuistheid opzet heeft gehad. Bovendien kunnen kopie-aangiften niet dienen als bewijsmiddel.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Verweren.
Het verweer dat er aanleiding is tot bewijsuitsluiting gelet op de gang van zaken in de opstartfase wordt verworpen. Zoals reeds door de rechtbank is beslist naar aanleiding van eerder door de verdediging gevoerde verweren, geldt als uitgangspunt dat het aanvangen van een strafrechtelijk onderzoek op basis van anonieme informatie, en dus ook op basis van informatie vanuit het MOT, is toegestaan. Dat in dat kader het woord “verdacht” is gebruikt, leidt niet tot het oordeel [verdachte] op dat moment reeds als verdachte werd aangemerkt. Dat woord heeft betrekking op een verdenking in de zin van de Wet MOT en heeft dus betrekking op witwassen en dergelijke. Het ziet daarmee op verdachte transacties en niet op verdachte personen. Uit hetgeen de heer [medewerker MOT] in zijn memo van 13 januari 2004 heeft neergelegd, kan evenmin een dergelijke verdenking worden afgeleid. [verdachte] wellicht niet als verdachte inzake witwassen kon worden aangemerkt, staat er niet aan in de weg dat er ter zake nog onderzoek, tegen andere verdachten, plaatsvindt, in welk kader onder andere onderzoek bij verdachte noodzakelijk kan zijn. Daarbij wordt door de verdediging ten onrechte gesuggereerd dat de heer [medewerker MOT] wel een onderzoek tegen verdachte zou hebben ingesteld. Dat valt in zijn memo niet te lezen. Daarin valt niet meer te lezen dan dat de heer [medewerker MOT] beschikt over informatie betreffende verdachte. Het memo laat de mogelijkheid open dat de informatie is verstrekt door de belastingdienst en vervolgens door de heer [medewerker MOT] is verwerkt. De impliciete beschuldiging aan het adres van de heer [medewerker MOT] dat hij zijn bevoegdheden heeft misbruikt door zelf onderzoek bij de belastingdienst te doen, wordt, nu geen andere onderbouwing wordt gegeven dan de tekst van het memo, verworpen. Zeker nu de belastingdienst bevoegd is op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen om informatie te verstrekken aan de officier van justitie of een onder zijn verantwoordelijkheid vallende opsporingsambtenaar en de verdachte aan de in dat kader geldende instructienormen geen aanspraak kan ontlenen. Het in dat kader gedane (herhaalde) verzoek van de raadsman om de heer [medewerker MOT] en andere getuigen te horen, wordt, nu de noodzaak om hen te horen niet is aangetoond, afgewezen.
Met betrekking tot het boekenonderzoek dat bij verdachte heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank in dat verband nog ten overvloede dat, als al zou zijn komen vast te staan dat op het moment van het instellen van dat onderzoek er een verdenking jegens verdachte bestond, er blijkens de weergave van het boekenonderzoek geen vragen zijn gesteld die niet gesteld hadden mogen worden wanneer er wel verdenking zou zijn geweest.
Bewijs.
De rechtbank zal, waar voor de vraag of feit 1 kan worden bewezen, beslissend is of bij de onder feit 2 genoemde facturen sprake was van leveringen waarvoor geen omzetbelasting behoefde te worden aangegeven, de feiten 1 en 2 gezamenlijk behandelen.
Verdachte verkocht via de in de dagvaarding genoemde vennootschap (hierna de vennootschap), van welke vennootschap hij directeur was , horloges en sieraden aan afnemers buiten de gemeenschap . De betreffende personen waren bij hem aangebracht via andere handelaren, namelijk [mededader 3] dan wel [mededader 2]. De identiteit van de koper werd daarbij aangetoond doordat [mededader 3] en [mededader 2] een kopie van het paspoort van de koper aan verdachte overhandigden. Het ging om Russische kopers in geval van [mededader 3] en Aziatische dan wel Chinese kopers in geval van [mededader 2]. De factuur inzake de levering diende op naam van een afnemer te worden gesteld van wie verdachte een kopie in zijn bezit had. Nadat verdachte een factuur had opgemaakt op naam van de betreffende buitenlandse afnemer, inclusief omzetbelasting, werd die factuur meegegeven aan [mededader 3] of [mededader 2]. Verdachte kreeg die factuur vervolgens afgestempeld door de douane terug en ging vervolgens over tot verrekening van de omzetbelasting na opmaak van een creditnota.
Uit de verkoopfacturen die zich in het dossier bevinden blijkt dat in de in de dagvaarding bij feit 2 genoemde periode op naam van Russische kopers en Chinese/Aziatische kopers, met de namen zoals in de dagvaarding bij feit 2 staan vermeld, transacties zijn gedaan door de vennootschap betrekking hebbend op de verkoop van horloges, juwelen en colliers.
Deze facturen en de op de facturen voorkomende namen4 zijn blijkens de verklaring van verdachte opgemaakt door verdachte dan wel, in zijn opdracht, door personeel in dienst van de vennootschap.
Inzake [mededader 3].
[mededader 3] heeft verklaard dat hij de kopieën van de paspoorten die hij aan verdachte overhandigde, geleverd kreeg door een persoon die hij aanduidt als “de Baard”of “Baardaap. Van die persoon kan hij geen zodanige informatie verschaffen dat te achterhalen is wie die persoon is. Verder verklaart hij dat hij met behulp van deze kopieën ook voor zichzelf horloges bij verdachte bestelde en dat hij dan wist dat die horloges niet werden geëxpor¬teerd. Hij kan echter niet aangeven welk deel van de transacties daarop betrekking heeft. Uit de facturen4 blijkt bovendien dat er soms op één dag meerdere transacties plaatsvonden op naam van dezelfde persoon. Daarnaast verklaart [mededader 3] nog dat hij de facturen die hij van verdachte kreeg als zijn inkoopfacturen beschouwde.
Al deze omstandigheden, tezamen met het feit dat uit onderzoek door de Douane Heerlen is gebleken dat inzake de transacties waarbij [mededader 3] betrokken is geweest, het stempel waarmee de export tegenover verdachte werd aangetoond, vals was, leiden de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is geweest van leveringen naar het buitenland, maar dat alle aankopen die [mededader 3] bij verdachte deed, aankopen ten behoeve van hemzelf waren.
Inzake [mededader 2].
Inzake de transacties die met [mededader 2] zijn gedaan, kan op grond van de verklaring van [mededader 2] worden geoordeeld dat hij hoge korting wilde op de aankopen en dat om die korting te kunnen krijgen er iets moest gebeuren met de BTW. Hij heeft daarover met verdachte gesproken en daaruit is de oplossing naar voren gekomen van export naar het buitenland. De kopieën van de paspoorten die hij gebruikte, had hij gekregen van iemand uit [mededader 6]ng Kong, genaamd [mededader 4]. Hij leverde de horloges aan hem af en [mededader 4] nam ze me naar [mededader 6]ngkong. De kopieën van de paspoorten heeft hij aan verdachte overhandigd. Verdachte bepaalde volgens [mededader 2] welke naam op de factuur kwam. Volgens [mededader 2] waren deze namen fake-namen. Daarmee staat vast dat [mededader 2] moet hebben geweten dat de namen van de personen die op de facturen werden vermeld, niet de werkelijke afnemers waren en daarmee dat die namen vals waren.
De vraag is vervolgens of er sprake is geweest van leveringen naar het buitenland. Ter zake heeft [mededader 2]12 verklaard dat de eerste bestellingen via een koeriersbedrijf liepen, maar dat op een later tijdstip rechtstreeks aan hem werd geleverd. Waarom dat zo is gegaan, kan hij niet verklaren. Hij overhandigde de goederen aan [mededader 4]. Dat deed hij op Schiphol. Wanneer hij de facturen later terugkreeg, waren die echter afgestempeld door de Spaanse douane. Bovendien blijken een aantal facturen afgestempeld te zijn met een stempel dat op de afstempeldatum niet meer in roulatie was. [mededader 2] kan over [mededader 4] geen zodanige informatie verschaffen dat te achterhalen is wie die persoon is. Verder verklaart hij dat niet alle horloges naar Hong Kong gingen, maar dat hij ook een gedeelte in Nederland verhandelde. Hoe de verhouding lag tussen de horloges die naar het buitenland gingen en de horloges die in Nederland bleven, kan hij niet zeggen. Dat er horloges in Nederland bleven, wordt bevestigd door een door verdachte gevoerd telefoongesprek , waarin verdachte aangeeft te weten dat er een hele hoop horloges van hem in de PC Hooftstraat in Amsterdam liggen.
Al deze omstandigheden leiden de rechtbank tot het oordeel dat geen sprake is geweest van leveringen naar het buitenland, maar dat alle aankopen die [mededader 2] bij verdachte deed, aankopen ten behoeve van hemzelf waren.
De wetenschap [verdachte].
De vraag die voorligt is of verdachte er op af mocht gaan dat er sprake was van leveringen aan de personen zoals genoemd op de facturen dan wel dat hij heeft geweten of de kans op de koop toe heeft genomen en die kans ook heeft aanvaard dat die namen niet juist en dus vals waren en tevens of er gewoon sprake was van aankopen ten behoeve van [mededader 3] of [mededader 2] zelf en dus niet van leveringen buiten de Gemeenschap.
Ter zake van leveringen aan landen buiten de EU, kent de Wet op de omzetbelasting een verschil in wijze van behandeling van leveringen aan particulieren en ondernemers.
Artikel 24 lid 2 geeft een regeling ten aanzien van particulieren. Dat artikel geeft de mogelijkheid voor ontheffing voor de omzetbelasting bij leveringen aan particulieren, anders dan als ondernemer, die goederen uitvoeren uit de Gemeenschap. Op grond van artikel 23a Uitvoeringsbeschikking, geldt daarbij de voorwaarde dat die particulieren de goederen binnen een maand na aankoop in hun persoonlijke bagage meevoeren naar een derde-land. De normale verblijfplaats dient aan de hand van een legitimatiebewijs te worden aangetoond. Artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting 1968, is van overeenkomstige toepassing, zodat het bestaan van de aanspraak uit boeken en bescheiden moet blijken, terwijl daarbij blijkens lid 3 van voornoemd artikel 13a, voor het aantonen van de aanspraak tenminste vereist is dat de aankoopfactuur voor uitvoer is afgetekend door een bevoegde ambtenaar.
Voor afnemers die ondernemer zijn, geldt op grond van artikel 9 van de Wet op de omzetbelasting in samenhang met tabel II onderdeel 2 behorend bij die wet, een andere regeling. In plaats van een ontheffing, geldt dan dat de belasting nihil bedraagt. Op grond van artikel 12 van het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting, geldt toepassing van dat tarief ook hier alleen wanneer de toepasselijkheid uit boeken en bescheiden blijkt.
Gelet op voornoemd verschil in behandeling van particulieren en ondernemers, dient een leverancier steeds een onderzoek in te stellen naar de vraag of zijn afnemer een particulier is of een ondernemer en dient hij bescheiden te bezitten die aantonen van welke situatie sprake is. De rechtbank laat in het midden of de hiervoor weergegeven regelingen een leverancier de ruimte geven om in een situatie zoals door verdachte beschreven, te volstaan met een kopie van een identiteitsbewijs dat hem wordt aangeleverd door een derde die stelt op te treden ten behoeve van de persoon voorkomend op dat identiteitsbewijs en dat daarna verdachte bij voornoemde transacties de aanspraak op ontheffing kon aantonen door de van die derde ontvangen kopie van het identiteitsbewijs en de retour ontvangen afgestempelde factuur.
In het onderhavige geval zijn er namelijk zodanig veel feiten en omstandigheden die verdachte hadden moeten doen twijfelen aan de juistheid van hetgeen hem door [mededader 3] en [mededader 2] werd verteld, dat verdachte niet langer mocht afgaan op hetgeen hem door hen werd voorgehouden.
Voor wat betreft de transacties met [mededader 3] geldt het volgende.
Verdachte kreeg volgens zijn verklaring van [mededader 3] meerdere personalia aangereikt, waaruit hij een keuze maakte.2 Hij had bij de eerste leveringen aan [mededader 3] de beschikking over 2 identiteitsbewijzen van Russen en hij heeft zelf de keuze gemaakt op wie hij factureerde.5 Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij niet heeft geïnformeerd of [mededader 3] bemiddelde voor particulieren of ondernemers. Hij ging er zelfs blijkens die verklaring vanuit dat het ondernemers waren, gezien de hoeveelheid die werd gekocht. Dat betekent dat verdachte de regeling voor particulieren niet had mogen toepassen, maar had moeten controleren of er sprake was van ondernemers door bescheiden te laten overleggen. Dat laatste heeft verdachte nagelaten.
Verder waren de navolgende feiten en omstandigheden zodanig dat die bij verdachte vragen hadden moeten doen oproepen omtrent de geoorloofdheid van zijn handelingen:
- Ondanks dat de kopers blijkens de aantallen opgemaakte facturen zeer vaak in Nederland kwamen, heeft verdachte hen nooit gezien of aan de telefoon gehad.2
- Er werd regelmatig gedurende een langere periode slechts aan 1 afnemer gefactureerd:
Van 22 maart 2002 tot en met 4 juli 2002 alleen aan Anguelov.4
Van 4 september 2002 tot en met 19 oktober 2002 alleen aan Illiachevitch.4
Van 3 oktober 2003 tot en met 26 mei 2004 alleen aan Nadtochiy.4
- Er werd op de facturen een algemene omschrijving gegeven van de verkochte zaken4, waardoor controle door de douane werd bemoeilijkt, zo niet onmogelijk was.
- Soms vonden er blijkens de facturen op één dag meer transacties plaats op naam van dezelfde persoon.4
Verdachte heeft blijkens zijn verklaring ook twijfels gehad. Hij verklaart5 dat hij altijd een dubbel gevoel heeft gehad ten aanzien van [mededader 3] en dat hij heel vaak gevraagd heeft of de horloges wel naar het buitenland gingen.
Voor wat betreft de transacties met [mededader 2] geldt het volgende.
De leveringen via [mededader 2] zijn begonnen nadat de zaken met [mededader 3] een aanvang hadden genomen. Gelet op hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard12 ten aanzien van [mededader 3], namelijk dat het bij de afnemers om ondernemers ging, had hij, gelet op de aantallen ook ten aanzien van de afnemers bij [mededader 2] moeten beseffen dat het om ondernemers ging. Dat betekent dat verdachte de regeling voor particulieren niet had mogen toepassen, maar had moeten controleren of er sprake was van ondernemers, door bescheiden te laten overleggen. Dat laatste heeft verdachte nagelaten. Bovendien heeft [mededader 2] verklaard dat verdachte over verscheidene kopieën van paspoorten beschikte die hij hem had overhandigd, waaruit verdachte volgens [mededader 2] een keuze maakte12. Ten aanzien van een van de afnemers, [mededader 5] genaamd, is bij verdachte echter zelfs geen kopie van het paspoort aangetroffen. Ten aanzien van die specifieke afnemer was derhalve in het geheel niet voldaan aan de eisen die de Wet op de omzetbelasting stelt.
Ook hier gelden de feiten en omstandigheden zoals die hiervoor bij de transacties met [mededader 3] ter sprake zijn gekomen, die zodanig waren dat die bij verdachte vragen hadden moeten doen oproepen omtrent de geoorloofdheid van zijn handelingen. Voor wat betreft de duur van de afleveringen aan een persoon geldt hier specifiek dat van 24 december 2002 tot en met 15 mei 2003 alleen aan [mededader 6] werd geleverd. Daarna tot en met 1 mei 2004 aan zowel [mededader 6] als [mededader 5], maar van die laatste persoon had verdachte echter geen kopie paspoort.
Ook hier geldt dat verdachte blijkens zijn verklaring ook ter zake van deze transacties twijfels heeft gehad. Hij verklaart5 dat hij altijd een dubbel gevoel heeft gehad ten aanzien van [mededader 2] en dat hij heel vaak gevraagd heeft of de horloges wel naar het buitenland gingen.
Op grond van dit alles in onderlinge samenhang bezien is de rechtbank van oordeel dat verdachte tenminste het voorwaardelijke opzet heeft gehad ten aanzien van het feit dat er geen sprake was van leveringen aan Russische of Aziatische afnemers, maar gewoon van leveringen aan [mededader 3] en [mededader 2].
De rechtbank acht op grond van vorenstaande bewezen dat verdachte zowel ten aanzien van de leveringen aan [mededader 3] als die aan [mededader 2], facturen heeft opgemaakt die vals waren. De rechtbank acht bewezen dat de transacties op de facturen betrekking hadden op leveringen aan [mededader 3] en [mededader 2] zelf, over welke leveringen mitsdien BTW had moeten worden aangegeven. Door dat niet te doen is over de maanden waarin facturen op naam van Russische of Aziatische afnemers zijn opgemaakt, onjuiste aangiften omzetbelasting gedaan. De in de bewezenverklaring genoemde aangiftes zijn mitsdien onjuist. Aan al die feiten heeft verdachte als enig bestuurder van de vennootschap feitelijk leiding gegeven.
De rechtbank verwerpt de stelling dat kopie-aangiften niet als bewijsmiddel zouden kunnen dienen. Er is geen reden om te twijfelen aan de getrouwheid van de kopieën en deze kopieën kunnen als geschrift als bewijsmiddel dienen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat
feit 1: Juweliersbedrijf [naam BV]. in de periode van 01 januari 2001 tot en met 27 januari 2005, te Breda, opzettelijk bij de Belastingwet voorziene aangiften, als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te wetenaangiften voor de omzetbelasting over de maanden augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2001 en maart en april en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2002 en
januari en februari en maart en april en mei en juni en juli en augustus en september en oktober en november en december van het jaar 2003 en januari en februari en maart en april en mei enjuni enjuli enaugustus enseptember en oktober en november en december van het jaar 2004 onjuist en onvolledig heeft gedaan, immers heeft dat Juweliersbed[verdachte] BV]. opzettelijk op bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Breda, ingeleverde aangiftebiljetten voor de omzetbelasting over genoemde maande van de jaren 2001 en 2002 en 2003 en 2004 een te laag bedrag aan 'Leveringen/diensten belast met 19%' en 'Bedrag waarover omzetbelasting wordt berekend' en 'Omzetbelasting' (rubriek 1a) en een onjuist bedrag aan 'Leveringen naar landen buiten de EU(uitvoer)' (rubriek 3a) en een te laag bedrag aan 'Verschuldigde omzetbelasting' (rubriek 5a) en een onjuist bedrag aan 'Totaal te betalen en/of terug te vragen' (rubriek 5g),
omzetbelasting doen opgeven/aangeven, terwijl de feiten er toe strekken dat te weinig belasting wordt geheven,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven;
feit 2: Juweliersbedrijf [naam BV]. op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2001 tot en met 23 februari 2005, te Breda en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk 130 stuks (kopie) (verkoop )facturen, blijkens de opdruk afkomstig van [naam BV]. gericht aan mr. [mededader 10] te Severodvinst of de heer [mededader 11] te St. Petersburg en/of de heer [mededader 12] te St. Petersburg of de heer [mededader 13] te Volgogradskaya of de heer [mededader 14] te Goriatsi-Kluts betrekking hebbende op een verkooptransactie van juwelen en/of horloges en/of
colliers, en 82 stuks (kopie) (verkoop-)facturen, blijkens de opdruk afkomstig van [naam BV]. gericht aan mevrouw [mededader 6] te Hong Kong of mevrouw [mededader 5] te St. Hung Hom Harbour Centre of de heer [mededader 7] te Bejing Chongwen District of de heer [mededader 8] te Shanghai China of mevrouw [mededader 9] te Shanghai, betrekking hebbende op een verkooptransactie van juwelen en/of horloges en/of colliers,
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen - valselijk heeft opgemaakt , immers heeft Juweliersbedrijf [naam BV]. toen daar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
* op dat/die (kopie) (verkoop-)factu(u)r(en) en/of (kopie) geschrift(en) vermeld en/of doen of laten vermelden dat er een of meer transactie(s) en/of levering(en) van goederen had(den) plaatsgevonden door Juweliersbedrijf [naam BV]. aan/voor
- mr. [mededader 10] te Severodvinst en/of de heer [mededader 11] te St. Petersburg en/of de heer [mededader 12] te St. Petersburg en/of de heer [mededader 13] te Volgogradskaya en/of de heer [mededader 14] te Goriatsi-Kluts en/of
- mevrouw [mededader 6] te Hong Kong en/of mevrouw [mededader 5] te St. Hung Hom Harbour Centre en/of de heer [mededader 7] te Bejing Chongwen District en/of de heer [mededader 8] te Shanghai China en/of mevrouw [mededader 9] te Shanghai,
zulks terwijl in werkelijkheid die transactie(s) en/of levering(en) van goederen, zoals op die (kopie) (verkoop-)facturen vermeld, was/waren gericht aan een afnemer, die in werkelijkheid niet de afnemer was van de betreffende juwelen en/of horloges en/of colliers , en niet (of niet volledig) had/hadden plaatsgevonden en/niet voor/aan de geadresseerde perso(o)n(en) was/waren verricht en geen buitenlandse, maar (een) binnenlandse transactie(s) en/of levering(en) betrof(fen) aan een of meer Nederlandse afnemers in Nederland zulks met het oogmerk die facturen als echt en onvervalst te gebruiken aan welke bovenomschreven verboden gedragingen verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De rechtbank heeft, gelet op de context van het ten laste gelegde onder feit 1 in de eerste regel van de tweede alinea het woord “dat” toegevoegd. Naar haar oordeel is hier sprake van een kennelijke verschrijving.
Daarnaast heeft de rechtbank bij het onder feit 2 ten laste gelegde, gelet op hetgeen zij hierboven bewezen heeft verklaard en de hogere aantallen die ten laste zijn gelegd, ‘130’ en ‘82’ toegevoegd als aantal valselijk opgemaakte verkoopfacturen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden op te leggen, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en een geldboete van €.20.000,00.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat toen de stempelafdruk niet vals bleek, dan wel van een kwaliteit bleek te zijn dat niet kon worden aangenomen dat een ondernemer de onjuistheid daarvan zou kunnen ontdekken, het verwijt jegens verdachte verschoof naar de valsheid ten aanzien van de afname. Volgens de verdediging past in situaties als onderhavige, waarin naar het strafrechtelijk verwijt dient te worden gezocht, een beperkte strafrechtelijke sanctie.
Voorts is de verdediging van mening dat de door de officier van justitie opgestelde nadeelberekening ter zijde dient te worden geschoven en niet als uitgangspunt dient te gelden voor een eventueel op te leggen straf. Subsidiair dient deze te worden opgehelderd. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat het veronderstelde bedrag aan nadeel geen bedrag aan voordeel was voor verdachte. De verdediging verzoekt de rechtbank ook rekening te houden met het feit dat de schatkist per saldo niet is benadeeld.
De verdediging is van mening dat de totale vervolgingsduur, de perioden van inactiviteit gelegen tussen de datum van het eindproces-verbaal en de datum van de zitting, meebrengen dat de redelijke termijn in artikel 6 EVRM is geschonden. Met deze schending van de redelijke termijn dient rekening te worden gehouden, alsook met de omstandigheid dat de autoriteiten lange tijd stil hebben gezeten en dat verdachte altijd correct aan het onderzoek heeft meegewerkt. De verdediging verzoekt de rechtbank een eventuele straf in verband met deze aspecten substantieel te verlagen.
Tenslotte vraagt de verdediging de rechtbank om rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte heeft geen strafblad, het strafrechtelijk onderzoek en de inverzekeringstelling hebben diepe indruk op hem gemaakt, verdachte noch de vennootschap hebben enig voordeel genoten en verdachte stuurt inmiddels 25 mensen aan die van zijn aanwezigheid afhankelijk zijn.
De verdediging verzoekt de rechtbank, indien zij het bewijs aanwezig acht, ingevolge artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht af te zien van het opleggen van een straf of maatregel.
Zowel een eventuele gevangenisstraf als een taakstraf is zeer ingrijpend gezien de onmisbaarheid van verdachte in de onderneming en in zijn privé leven. Door relatieproblemen is verdachte genoodzaakt een deel van de week voor de opvoeding van zijn tweejarig zoontje zorg te dragen. Qua aard ligt volgens de verdediging in het uiterste geval daarom een geldboete meer in de rede.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft in zijn onderneming jarenlang grote aantallen horloges etc. verkocht waarbij [mededader 2] en [mededader 3] betrokken waren. De door verdachte ter zake van die transacties opgemaakte facturen werden voorzien van buitenlandse namen, terwijl hij wist of had moeten weten dat de leveringen in feite plaatsvonden aan de ondernemingen van [mededader 2] en [mededader 3] zelf en dat het geen leveringen naar het buitenland betrof. Hij heeft dus valse facturen opgemaakt.
Nu de leveringen plaatsvonden aan de ondernemingen van [mededader 2] en [mededader 3] en niet aan buiten de EU wonende personen heeft verdachte ter zake van die transacties ten onrechte geen omzetbelasting in rekening gebracht en afgedragen.
Hierdoor is in ieder geval een aanzienlijk nadeel voor de fiscus ontstaan. Het standpunt van de verdediging dat de schatkist per saldo geen nadeel geleden heeft, kan de rechtbank niet volgen nu zij heeft vastgesteld dat de horloges etc. het land niet daadwerkelijk verlaten hebben, hetgeen inhoudt dat uiteindelijk, bij verkoop aan particulieren in Nederland, ten onrechte geen omzetbelasting in de prijs begrepen zit.
In hoeverre verdachte daar zelf beter van geworden is, is niet vastgesteld maar feit is wel dat verdachte althans zijn vennootschap vele horloges en sieraden met behulp van deze constructie heeft kunnen verkopen. Het precieze nadeel terzake is echter onduidelijk.
Door vermelde handelwijze heeft verdachte, nu met belastingheffing wordt beoogd de Nederlandse Staat de geldmiddelen te verstrekken die voor de vervulling van haar taak ten behoeve van de gemeenschap nodig zijn, welbewust gewichtige gemeenschapsbelangen geschonden.
De rechtbank deelt niet het standpunt van de verdediging dat de omstandigheid dat de officier van justitie de tenlastegelegde feiten inzake de valsheid van de stempelafdruk, niet bewezen acht, een strafbeperkende invloed dient te hebben. Van een “verschuiving” van de tenlastelegging, zoals de verdediging veronderstelt, is daarbij overigens geen sprake. De overgebleven ten laste gelegde feiten zullen op hun eigen merites dienen te worden beoordeeld, zowel waar het gaat om de strafbaarheid ervan als wat betreft de strafmaat.
Door verdachte is een beroep gedaan op overschrijding van de redelijke termijn, hetgeen er in de visie van verdachte toe moet leiden dat compensatie plaats vindt in de eventueel op te leggen straf.
De rechtbank stelt vast dat het onderzoek naar de door verdachte gepleegde strafbare feiten onderdeel uitmaakt van een omvangrijker onderzoek, waarbij meer verdachten betrokken waren. Nadat op 26 mei 2004 in het Tri Partite overleg was beslist tot strafrechtelijke vervolging, zijn eerst bijzondere opsporingsmiddelen ingezet, waarna de verhoren van de verdachten begin 2005 zijn begonnen[verdachte] is toen in voorlopige hechtenis genomen. Ofschoon de verhoren niet behoeven te worden beschouwd als handeling waaruit verdachte de verwachting kan ontlenen dat een vervolging tegen hem zal worden ingesteld, zal de rechtbank ten aanzien van alle verdachten in dit onderzoek dat tijdstip wel hanteren, nu twee verdachten (waaronder verdachte) toen in voorlopige hechtenis zijn genomen. Daarvan uitgaande staat vast dat tot aan de behandeling ter zitting, een termijn van ongeveer 3,5 jaar is versteken. De ingewikkeldheid en de omvang van de zaak, onder andere door het onderzoek naar de valsheid van de stempels, de samenhang met andere tegen afzonderlijke verdachten lopende onderzoeken, de gedane rechtshulpverzoeken en de door de advocaat [verdachte] gevraagde mini-instructie, hebben die duur mede bepaald. Echter ook wanneer met die omstandigheden rekening wordt gehouden, moet geoordeeld worden dat het recht van de verdachte op een openbare behandeling van zijn strafzaak binnen een redelijke termijn inderdaad geschonden. De rechtbank vindt in de termijnoverschrijding aanleiding in enige mate een lagere straf op te leggen dan de rechtbank zonder deze verdragsschending zou hebben opgelegd.
Hoewel de rechtbank oog heeft voor de argumenten van de verdediging om geen werkstaf op te leggen acht zij te feiten te ernstig om een dergelijke straf achterwege te laten.
Gelet op de aard van de feiten, de lange periode waarin ze zich afspeelden, het grote aantal valse facturen en het feit dat aanzienlijke bedragen aan omzetbelasting zijn verzwegen legt de rechtbank een werkstraf op van 240 uur en een geldboete van €.75.000. Daarbij heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de redelijke termijn van artikel 6 EVRM is overschreden en ook met de onzekerheid in hoeverre verdachte zich zelf verrijkt heeft.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan de eis van de officier van justitie nu zij aanneemt dat verdachte weliswaar had kunnen en moeten weten dat sprake was van valse namen en van onjuiste omzetbelasting-aangiften, maar overigens niet de spil vormde in het geheel.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 23, 24, 24c, 27, 51, 57, 91, 225 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen de artikelen 69, 72 en 96 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding nietig voor zover deze betrekking heeft op hetgeen hierboven onder 3 is omschreven;
- verklaart de dagvaarding voor het overige geldig;
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: opzettelijk een bij de belastingwet voorziene aangifte onjuist of onvolledig doen, terwijl het feit ertoe strekt dat te weinig belasting wordt geheven, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
feit 2: valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 240 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 75.000,00;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 360 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. Kooijman, voorzitter, mr. Schoenmakers en mr. De Werd, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Van de Vrede, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 3 november 2008.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
Juweliersbedrijf [naam BV]. in of omstreeks de periode van 01 januari 2001 tot en met 27 januari 2005, te Breda, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n) voor de omzetbelasting over de maand(en)
- augustus en/of september en/of oktober en/of november en/of december van het jaar 2001 (D/091 t/m D/095) en/of
- maart en/of april en/of juli en/of augustus en/of september en/of oktober en/of november en/of december van het jaar 2002 (D/098, D/012, D/036, D/100, D/101, D/102, D/103, D/037) en/of
- januari en/of februari en/of maart en/of april en/of mei en/of juni en/of juli en/of augustus en/of september en/of oktober en/of november en/of december van het jaar 2003 (D/104, D/105, D/013, D/106, D/107, D/108, D/038, D/109, D/110, D/111, D/112, D039, D/113) en/of
- januari en/of februari en/of maart en/of april en/of mei en/of juni en/of juli en/of augustus en/of september en/of oktober en/of november en/of december van het jaar 2004 (D/040, D/114, D/115, D/116, D/041, D/117, D/118, D/119, D/120, D/121, D/122, D/014, D/042)
- en/of over (een of meer) (andere) maand(en)/tijdvak(ken) binnen de genoemde periode (o.a. D/096, D/097, D/099),
(telkens) onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft/hebben die Juweliersbedrijf [naam BV]. en/of (een of meer van) haar mededader(s) (telkens) opzettelijk op (een) bij de Inspecteur der belastingen of de Belastingdienst te Breda, althans bij de Belastingdienst, ingeleverd(e) aangiftebiljet(ten) voor de omzetbelasting over genoemd(e) maand(en) van de/het jaar/jaren 2001 en/of 2002 en/of 2003 en/of 2004 en/of over genoemd(e) (andere) maand(en)/tijdvak(ken) gedaan binnen de genoemde periode, (telkens)
- een te laag en/of verkeerd en/of onjuist bedrag aan 'Leveringen/diensten belast met 19%' en/of 'Bedrag waarover omzetbelasting wordt berekend' en/of 'Omzetbelasting' (rubriek 1a) en/of
- een verkeerd en/of onjuist bedrag aan 'Leveringen naar landen buiten de EU(uitvoer)' (rubriek 3a) en/of
- een te laag en/of verkeerd en/of onjuist bedrag aan 'Verschuldigde omzetbelasting' (rubriek 5a) en/of
- een te laag en/of verkeerd en/of onjuist bedrag aan 'Totaal te betalen en/of terug te vragen' (rubriek 5g),
omzetbelasting opgegeven/aangegeven, althans doen of laten opgeven/aangeven,
terwijl het/de feit/feiten er (telkens) toe strekt/strekken dat te weinig belasting wordt geheven,
tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
(OPV/1 blz. 44 en OPV/02 blz. 110-111 en AH/72 blz. 7-8 van het dossier 31142)
(Bijlage(n) o.a. D/091 t/m D/095, D/098, D/012, D/036, D/100, D/101, D/102,
D/103, D/037, D/104, D/105, D/013, D/106, D/107, D/108, D/038, D/109, D/110,
D/111, D/112, D039, D/113, D/040, D/114, D/115, D/116, D/041, D/117, D/118,
D/119, D/120, D/121, D/122, D/014, D/042, D/096, D/097, D/099)
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 47 Wetboek van Strafrecht
art 51 Wetboek van Strafrecht
art 68 lid 2 ahf/ond a Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 69 lid 2 Algemene wet inzake rijksbelastingen
art 51 lid 2 ahf/ond 2° Wetboek van Strafrecht
2.
Juweliersbedrijf [naam BV]. op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 januari 2001 tot en met 23 februari 2005, te Breda en/of Amsterdam en/of Rotterdam en/of Schiedam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk
- 142 stuks (OPV/1) en/of 13 stuks (AH/72), althans een of meer, (kopie) (verkoop )factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [naam BV]. gericht aan mr. [mededader 10] te Severodvinst (o.a D/124 t/m D/140, D/323 t/m D/335) en/of de heer [mededader 11] te St. Petersburg (o.a. D/141 t/m D/148) en/of de heer [mededader 12] te St. Petersburg (o.a D/149 t/m 151) en/of de heer [mededader 13] te Volgogradskaya (o.a D/152, D/153) en/of de heer [mededader 14] te Goriatsi-Kluts (o.a D/207 t/m D/227) en/of een of meer (andere) (kopie) (verkoop-)factu(u)r(en) gericht aan een of meer Russische perso(o)n(en) gedateerd binnen de genoemde periode (zie OPV/1, AH/72), betrekking hebbende op een verkooptransactie van juwelen en/of horloges en/of
colliers, althans goederen, en/of
- 84 stuks (OPV/02), althans een of meer, (kopie) (verkoop-)factu(u)r(en), blijkens de opdruk afkomstig van [naam BV]. gericht aan mevrouw [mededader 6] te Hong Kong (o.a D/228) en/of mevrouw [mededader 5] te St. Hung Hom Harbour Centre (o.a D/241) en/of de heer [mededader 7] te Bejing Chongwen District (o.a D/293) en/of de heer [mededader 8] te Shanghai China (o.a D/294) en/of mevrouw [mededader 9] te Shanghai (o.a D/296) en/of een of meer (andere) (kopie) (verkoop-)factu(u)r(en) gericht aan een of meer Aziatische en/of Chinese perso(o)n(en) gedateerd binnen de genoemde periode (zie OPV/02, AH/72, AH/73), betrekking hebbende op een verkooptransactie van juwelen en/of horloges en/of colliers, althans goederen,
- elk zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, immers heeft/hebben Juweliersbedrijf [naam BV]. en/of (een of meer van) haar mededader(s), toen daar (telkens) valselijk en/of in strijd met de waarheid -zakelijk weergegeven-
* op dat/die (kopie) (verkoop-)factu(u)r(en) en/of (kopie) geschrift(en) vermeld en/of doen of laten vermelden dat er een of meer transactie(s) en/of levering(en) van goederen had(den) plaatsgevonden door Juweliersbedrijf [naam BV]. aan/voor
- mr. [mededader 10] te Severodvinst en/of de heer [mededader 11] te St. Petersburg en/of de heer [mededader 12] te St. Petersburg en/of de heer [mededader 13] te Volgogradskaya en/of de heer [mededader 14] te Goriatsi-Kluts en/of
- mevrouw [mededader 6] te Hong Kong en/of mevrouw [mededader 5] te St. Hung Hom Harbour Centre en/of de heer [mededader 7] te Bejing Chongwen District en/of de heer [mededader 8] te Shanghai China en/of mevrouw [mededader 9] te Shanghai,
zulks terwijl in werkelijkheid die transactie(s) en/of levering(en) van goederen, zoals op die (kopie) (verkoop-) factu(u)r(en) vermeld,
- was/waren gericht aan een afnemer, die in werkelijkheid niet bestond danwel in werkelijkheid niet de afnemer was van de betreffende juwelen en/of horloges en/of colliers, althans goederen, en/of
- niet (of niet volledig) had/hadden plaatsgevonden en/of was/waren verricht voor/aan de eerder genoemde perso(o)nen en/of geadresseerde(n) en/of
- niet voor/aan de geadresseerde perso(o)n(en) was/waren verricht en/of geleverd door Juweliersbedrijf [naam BV]. en/of
- geen buitenlandse, maar (een) binnenlandse transactie(s) en/of levering(en) betrof(fen) aan een of meer Nederlandse afnemers in Nederland en/of
* op (een of meer van) die (kopie) (verkoop-)factu(u)r(en) en/of (kopie) geschrift(en) een of meer (afwijkende) stempelafdruk(ken) van de (Nederlanse) douane gezet en/of doen of laten zetten en/of middels een printtechniek en/of reproductietechniek aangebracht en/of doen of laten aanbrengen,
terwijl deze stempelafdruk(ken) in werkelijkheid niet afkomstig is/zijn, althans in werkelijkheid niet geplaatst is/zijn, van/door de (Nederlandse) douane en/of terwijl deze (douane-)stempel niet meer werd gebruikt en/of uit de roulatie was genomen (per 28-01-2003, althans in januari 2003, althans in 2003) door de (Nederlandse) douane en/of terwijl de uitvoer van de op de factuur genoemde goederen niet buiten de Europese Unie heeft plaatsgevonden en/of
* op (een of meer van) die (kopie) (verkoop-)factu(u)r(en) en/of (kopie) geschrift(en) een of meer BTW-bedrag(en) vermeld en/of doen of laten vermelden terwijl het niet de boedeling was, dat dit/deze BTW-bedrag(en) werd(en) betaald door de afnemer(s) en/of geadresseerde(n),
zulks (telkens) met het oogmerk dat/die factu(u)r(en) en/of geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafbare feit(en) verdachte (telkens) opdracht heeft gegeven en/of aan welke bovenomschreven verboden gedraging(en) verdachte (telkens) feitelijke leiding heeft gegeven;
(OPV/1 blz. 34-36 en OPV/02 blz. 104-106 en AH/72 blz. 8-9 van het dossier 31142)
(Bijlage(n) o.a D/124 t/m D/140, D/323 t/m D/335, D/141 t/m D/148, D/149 t/m 151, D/152, D/153, D/207 t/m D/227, D/228, D/241, D/293, D/294, D/296)
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 Wetboek van Strafrecht
art 51 Wetboek van Strafrecht
art 225 lid 1 Wetboek van Strafrecht