ECLI:NL:RBBRE:2008:BG5020

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
2 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/72
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vrijstelling van BPM voor in België gehuurde auto

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 2 oktober 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een verzoek om vrijstelling van de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM). De belanghebbende, woonachtig in Nederland, had een auto gehuurd van een Belgische maatschappij voor een periode van twaalf maanden en verzocht om vrijstelling van BPM. De inspecteur van de Belastingdienst heeft dit verzoek afgewezen, waarop de belanghebbende in beroep ging.

De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de inspecteur terecht was. De belanghebbende voldeed niet aan de voorwaarden zoals gesteld in de artikelen 2 tot en met 4 van het Uitvoeringsbesluit BPM. De rechtbank stelde vast dat de auto niet in Nederland geregistreerd was en dat er geen BPM was betaald of vrijstelling verleend. De rechtbank verwierp ook de stelling van de belanghebbende dat de heffing van BPM in strijd zou zijn met het EG-Verdrag, omdat deze kwestie pas aan de orde kan komen als er daadwerkelijk BPM wordt geheven.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees erop dat de belanghebbende geen recht had op de gevraagde vrijstelling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de proceskosten werden niet toegewezen. De belanghebbende werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/72
Uitspraakdatum: 2 oktober 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 5 december 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking afwijzing BPM-vrijstelling.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 september 2008. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is woonachtig in Nederland en heeft op 1 juli 2007 een huurovereenkomst gesloten met de in België gevestigde maatschappij [BVBA]. Op grond van deze overeenkomst heeft belanghebbende voor de duur van twaalf maanden een auto van het merk [merk], [type], gehuurd (hierna: de auto). De auto is voorzien van het Belgische kenteken [00-00] en is niet in Nederland geregistreerd als personenauto in het krachtens de Wegenverkeerswet aangehouden register van opgegeven kentekens. Ter zake van de auto is geen BPM betaald noch is daarvoor een vrijstelling verleend.
2.2. Op 18 september 2007 heeft belanghebbende met de auto in Nederland gebruik gemaakt van de weg in de zin van de Wegenverkeerswet. Bij deze constatering is aan belanghebbende een informatie- en waarschuwingsformulier uitgereikt. Belanghebbende heeft daarop met dagtekening 9 oktober 2007 een verzoek om vrijstelling van BPM ingediend bij de inspecteur. De inspecteur heeft dit verzoek afgewezen.
2.3. In geschil is of aan belanghebbende een vrijstelling van BPM moet worden verleend.
2.4. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wet op de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna Wet BPM) kan bij algemene maatregel van bestuur, onder daarbij te stellen voorwaarden en beperkingen, vrijstelling van BPM worden verleend voor uit een ander land afkomstige personenauto’s en motorrijwielen. Aan deze bepaling is uitvoering gegeven in de artikelen 2, 3,3a en 4 van het Uitvoeringsbesluit belasting van personenauto’s en motorrijwielen 1992 (hierna het Uitvoeringsbesluit). Niet in geschil is dat belanghebbende niet voldoet aan de in de artikelen 2, 3, 3a en 4 van het Uitvoeringsbesluit gestelde voorwaarden. Dit brengt naar het oordeel van de rechtbank met zich mee dat belanghebbende op grond van de Wet BPM niet in aanmerking komt voor een vrijstelling van BPM.
2.5. Belanghebbende heeft gesteld dat hij op grond van de artikelen 37, 38 en 39 van de AWR in aanmerking komt voor een vrijstelling van BPM. In deze artikelen zijn bevoegdheden opgenomen om in bepaalde gevallen regels te stellen in het kader van de voorkoming van dubbele belasting of vrijstelling van belasting. Deze bevoegdheden komen echter toe aan de wetgever en niet aan de inspecteur of rechter. De rechtbank verwerpt de stelling van belanghebbende dan ook.
2.6. Belanghebbende heeft voorts gesteld dat de heffing van BPM in het onderhavige geval in strijd is met de artikelen 49 tot en met 55 van het EG-Verdrag. Deze stelling kan belanghebbende voor het onderhavige geschil echter niet baten, daar naar het oordeel van de rechtbank een onderzoek naar de juistheid van die stelling pas aan de orde kan komen op het moment dat er daadwerkelijk BPM wordt geheven.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
3. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 2 oktober 2008 door mr.drs. G.H.C. Blommers, voorzitter, mr. D. Hund, en mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
In verband met afwezigheid van de voorzitter, is de uitspraak ondertekend door mr. D. Hund.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.