ECLI:NL:RBBRE:2008:BG5136
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de toerekening van een woning als ondernemingsvermogen in het belastingrecht
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 14 oktober 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de toerekening van een woning als ondernemingsvermogen. De belanghebbende had in zijn woning een werkruimte ingericht en was van mening dat hij de gehele woning tot zijn ondernemingsvermogen mocht rekenen. De rechtbank oordeelde echter dat dit niet mogelijk was, omdat de oppervlakte van de werkruimte slechts 9% van de totale woonoppervlakte en de inhoud 7% van de totale woninginhoud bedroeg. De rechtbank stelde vast dat het privé-gedeelte van de woning zodanig overheersend was dat de keuze van de belanghebbende om de gehele woning als ondernemingsvermogen aan te merken de grenzen der redelijkheid overschreed.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de belanghebbende op 1 januari 2004 als ondernemer was gestart en deel uitmaakte van een samenwerkingsverband dat een administratiekantoor exploiteerde. De belanghebbende gebruikte de werkkamer in zijn woning als uitvalsbasis voor zijn werkzaamheden, maar de meeste werkzaamheden werden op locatie bij cliënten verricht. De rechtbank concludeerde dat het gebruik van de werkkamer slechts een aanvullende functie had ten behoeve van de beroepsuitoefening.
De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en oordeelde dat de waarde van de werkruimte in de woning niet relevant was voor de vraag of de woning als ondernemingsvermogen kon worden aangemerkt. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J.M.J.F. Jansen.