ECLI:NL:RBBRE:2008:BG5136

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
14 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1542
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de toerekening van een woning als ondernemingsvermogen in het belastingrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 14 oktober 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de toerekening van een woning als ondernemingsvermogen. De belanghebbende had in zijn woning een werkruimte ingericht en was van mening dat hij de gehele woning tot zijn ondernemingsvermogen mocht rekenen. De rechtbank oordeelde echter dat dit niet mogelijk was, omdat de oppervlakte van de werkruimte slechts 9% van de totale woonoppervlakte en de inhoud 7% van de totale woninginhoud bedroeg. De rechtbank stelde vast dat het privé-gedeelte van de woning zodanig overheersend was dat de keuze van de belanghebbende om de gehele woning als ondernemingsvermogen aan te merken de grenzen der redelijkheid overschreed.

De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de belanghebbende op 1 januari 2004 als ondernemer was gestart en deel uitmaakte van een samenwerkingsverband dat een administratiekantoor exploiteerde. De belanghebbende gebruikte de werkkamer in zijn woning als uitvalsbasis voor zijn werkzaamheden, maar de meeste werkzaamheden werden op locatie bij cliënten verricht. De rechtbank concludeerde dat het gebruik van de werkkamer slechts een aanvullende functie had ten behoeve van de beroepsuitoefening.

De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en oordeelde dat de waarde van de werkruimte in de woning niet relevant was voor de vraag of de woning als ondernemingsvermogen kon worden aangemerkt. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. J.M.J.F. Jansen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/1542
Uitspraakdatum: 14 oktober 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 28 februari 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 september 2008. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld door zijn collega, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is op 1 januari 2004 gestart als ondernemer en maakt deel uit van een samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband oefent een administratiekantoor uit en huurt kantoorruimte in Veldhoven.
2.2. Belanghebbende woonde op 1 januari 2004 en voordien in het pand aan de Margrietstraat 57 te [woonplaats]. Per genoemde datum heeft belanghebbende op de begane grond van dit pand een werkkamer ingericht en in gebruik genomen. Belanghebbende gebruikt deze werkkamer ten behoeve van zijn onderneming.
2.3. De administratieve ondersteuning van belanghebbende is ondergebracht in de door het samenwerkingsverband gehuurde kantoorruimte. Belanghebbende gebruikt de werkkamer als uitvalsbasis voor zijn werkzaamheden. Een groot deel van de werkzaamheden wordt mede op locatie bij cliënten verricht. Via de PC kan belanghebbende vanuit zijn werkkamer inbellen op het netwerk van het samenwerkingsverband. Ter zitting heeft de inspecteur nog onweersproken gesteld dat belanghebbende naast de bedoelde werkruimte ook in de door het samenwerkingsverband gehuurde over werkruimte beschikte.
2.4. Het pand Margrietstraat 57 te [woonplaats] heeft een woonoppervlakte van 165 m2 en een inhoud van 560 m3. De oppervlakte van de werkkamer bedraagt 15 m2 en de inhoud bedraagt 40 m3. Op 1 januari 2004 bedraagt de waarde in het economische verkeer van het pand € 350.000.
2.5. In geschil is de vraag of belanghebbende zijn woning met ingang van 1 januari 2004 geheel als ondernemingsvermogen mag etiketteren. Indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord is ook in geschil tegen welke waarde het pand op de balans per 1 januari 2004 dient te worden opgenomen.
2.6. Het onderhavige pand is niet splitsbaar en wordt zowel voor privé- als voor ondernemingsdoeleinden gebruikt. Het staat belanghebbende dan bij de start van zijn onderneming in beginsel vrij om dit pand als privévermogen of als ondernemingsvermogen te bestempelen. Belanghebbende dient met zijn keuze echter wel binnen de grenzen der redelijkheid te blijven. De oppervlakte van de werkkamer beslaat ongeveer 9% van de totale woonoppervlakte en de inhoud van de werkkamer bedraagt ongeveer 7% van de totale woninginhoud. De rechtbank is van oordeel dat het privé-gedeelte van de woning zodanig overheersend is ten opzichte van het gedeelte dat ten behoeve van de onderneming wordt gebruikt, dat belanghebbende de grenzen der redelijkheid heeft overschreden door het gehele pand als ondernemingsvermogen aan te merken. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat het gebruik van de werkkamer blijkens hetgeen onder 2.3 werd overwogen slechts een aanvullende functie ten behoeve van de beroepsuitoefening heeft.
2.7. Belanghebbende heeft nog gesteld dat aan de woonruimte op de begane grond meer waarde moet worden toegekend dan aan de woonruimte op de eerste verdieping, zodat de waarde van de werkruimte meer dan 10% van de waarde in het economische verkeer van het totale pand bedraagt. Belanghebbende heeft zijn stelling echter niet aannemelijk gemaakt. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de waarde die aan de werkruimte kan worden toegekend in de onderhavige situatie niet relevant is, maar dat voor de beantwoording van de in geschil zijnde vraag aangesloten dient te worden bij het feitelijk gebruik van de ruimtes.
2.8. Op grond van het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
3. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 14 oktober 2008 door mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.