ECLI:NL:RBBRE:2008:BG5834

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1659
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aftrekbaarheid van advocaatkosten in het kader van alimentatie bij echtscheiding

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 12 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005, waarbij hij advocaatkosten van € 1.371 had opgevoerd als negatief loon in zijn aangifte. Deze kosten waren gemaakt in het kader van zijn echtscheiding, die op 23 augustus 2005 was uitgesproken.

De rechtbank diende te beoordelen of deze advocaatkosten aftrekbaar waren van het belastbaar inkomen. De rechtbank oordeelde dat de Wet inkomstenbelasting 2001 niet voorziet in de mogelijkheid om kosten die zijn gemaakt ter voorkoming of vermindering van alimentatie in aftrek te brengen. Dit betekent dat de kosten voor juridische bijstand in het kader van de echtscheiding niet aftrekbaar zijn van het inkomen.

Daarnaast werd er een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, omdat de kosten voor rechtsbijstand voor alimentatiegerechtigden wel aftrekbaar zijn. De rechtbank oordeelde echter dat er geen sprake was van gelijke gevallen, aangezien de kosten voor inkomsten verschillen van kosten voor uitgaven. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak werd gedaan door mr. W. Brouwer en op dezelfde dag openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M.C.G. Spierings - van Kessel. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waar partijen binnen zes weken na de verzenddatum van de uitspraak beroep kunnen instellen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/1659
Uitspraakdatum: 12 november 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 5 maart 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 26.922.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2008 te [woonplaats].
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is gehuwd geweest met [mevrouw]. Op 23 augustus 2005 is de echtscheiding tussen belanghebbende en [mevrouw] uitgesproken. Belanghebbende heeft zich tijdens de echtscheidingsprocedure laten bijstaan door een advocaat. In verband met voormelde procedure heeft belanghebbende in het onderhavige jaar advocaatkosten betaald ten bedrage van € 1.371. Belanghebbende heeft dit bedrag in zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over het jaar 2005 in aftrek gebracht als negatief loon.
2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of de door belanghebbende gemaakte kosten voor juridische bijstand aftrekbaar zijn van het inkomen over het onderhavige jaar.
2.3. Niet in geschil is dat de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) niet in de mogelijkheid voorziet om betalingen die zijn verricht ter voorkoming of vermindering van alimentatie op het inkomen in aftrek te brengen. Ook proceskosten die zijn gemaakt met betrekking tot de echtscheidingsprocedure en de verdeling van de gemeenschap komen niet voor aftrek in aanmerking.
2.4. Met betrekking tot belanghebbendes stelling dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel omdat de kosten van rechtsbijstand voor de alimentatiegerechtigde ingevolge artikel 3.108 van de Wet IB 2001 wel aftrekbaar zijn en kosten voor rechtsbijstand voor de alimentatieplichtigen dat niet zijn, merkt de rechtbank het volgende op. Er is geen sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel, reeds omdat in het onderhavige geval geen sprake is van gelijke gevallen. Kosten welke betrekking hebben op inkomsten verschillen immers naar hun aard van kosten welke betrekking hebben op –al dan niet aftrekbare- uitgaven (zie Hoge Raad 5 juli 1995, nr. 30 330, gepubliceerd in BNB 1995/283).
2.5. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld aan te voeren dat de wet onredelijk is en derhalve in zoverre niet of anders moet worden toegepast, faalt zijn beroep gelet op het bepaalde in artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb. 1822,10 en Stb. 1829,28). In deze bepaling is neergelegd dat de rechter in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.
2.6. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
3. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 12 november 2008 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.G. Spierings - van Kessel, griffier.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.