ECLI:NL:RBBRE:2008:BG5929
Rechtbank Breda
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Heffingsrente over inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen
In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 12 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de berekening van heffingsrente. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de heffingsrente van € 2.232 die was opgelegd over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2006, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning € 378.000 bedroeg. De heffingsrente was berekend over de periode van 1 juli 2006 tot en met 15 februari 2007, ondanks dat een deel van de inkomsten pas op 29 december 2006 was ontvangen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat volgens artikel 30f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) de heffingsrente wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven. De rechtbank verwierp het standpunt van de belanghebbende dat heffingsrente niet in rekening mocht worden gebracht over de periode tot en met 29 december 2006, omdat de wetgever zich bewust was van deze berekeningswijze en geen uitzondering heeft gemaakt voor het moment van ontvangst van inkomsten.
Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de inspecteur zouden binden aan een toezegging of standpuntbepaling, en dat de berekening van de heffingsrente dwingend is voorgeschreven in de AWR. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Brouwer en op dezelfde dag openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M.C.G. Spierings - van Kessel.