ECLI:NL:RBBRE:2008:BG5929

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
12 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/1364
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Heffingsrente over inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 12 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over de berekening van heffingsrente. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de heffingsrente van € 2.232 die was opgelegd over de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2006, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning € 378.000 bedroeg. De heffingsrente was berekend over de periode van 1 juli 2006 tot en met 15 februari 2007, ondanks dat een deel van de inkomsten pas op 29 december 2006 was ontvangen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat volgens artikel 30f van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) de heffingsrente wordt berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven. De rechtbank verwierp het standpunt van de belanghebbende dat heffingsrente niet in rekening mocht worden gebracht over de periode tot en met 29 december 2006, omdat de wetgever zich bewust was van deze berekeningswijze en geen uitzondering heeft gemaakt voor het moment van ontvangst van inkomsten.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van de belanghebbende op het vertrouwensbeginsel en het evenredigheidsbeginsel verworpen. De rechtbank concludeerde dat er geen omstandigheden waren die de inspecteur zouden binden aan een toezegging of standpuntbepaling, en dat de berekening van de heffingsrente dwingend is voorgeschreven in de AWR. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af. De uitspraak werd gedaan door mr. W. Brouwer en op dezelfde dag openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, mr. M.C.G. Spierings - van Kessel.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/1364
Uitspraakdatum: 12 november 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 11 februari 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem bij beschikking in rekening gebrachte heffingsrente ad € 2.232, over de voor het jaar 2006 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 378.000.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2008 te [woonplaats].
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, alsmede de inspecteur.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende heeft bij brief van 23 januari 2007 de inspecteur verzocht een nadere voorlopige aanslag op te leggen. Dit in verband met de door hem op 29 december 2006 ontvangen extra inkomsten als gevolg van de overdracht van zijn onderneming. De voorlopige aanslag is met dagtekening 15 februari 2007 aan belanghebbende opgelegd. Daarbij is aan belanghebbende € 2.232 heffingsrente in rekening gebracht.
2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of in het onderhavige geval heffingsrente mag worden berekend over de periode 1 juli 2006 tot en met 29 december 2006.
2.3. Ingevolge artikel 30f, derde lid, aanhef en onder a, van de AWR, wordt heffingsrente berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van dagtekening van het aanslagbiljet. Voor het onderhavige geval betekent dit dat heffingsrente in rekening dient te worden gebracht over de periode 1 juli 2006 tot en met 15 februari 2006. Nu niet is gebleken dat de heffingsrente niet conform voormelde bepaling is berekend, is de heffingsrente terecht en naar het juiste bedrag vastgesteld.
2.4. Belanghebbendes stelling dat tot en met 29 december 2006 geen heffingsrente in rekening mag worden gebracht omdat de inkomsten pas op 29 december 2006 zijn ontvangen, wordt door de rechtbank verworpen. Blijkens de ontstaansgeschiedenis van genoemd artikel 30f, is de wetgever zich ervan bewust geweest dat bij de berekeningswijze van de heffingsrente geen rekening gehouden wordt met het moment dat een inkomst wordt genoten. De nadelen die daaraan zijn verbonden heeft de wetgever van onvoldoende gewicht geacht om af te zien van de invoering van deze praktisch en eenvoudig uit te voeren berekeningswijze (Kamerstukken Tweede Kamer 2004/2005, 29 767, nr. 6, blz. 17).
2.5. Onder omstandigheden kan het vertrouwensbeginsel er toe leiden dat de berekening van de heffingsrente achterwege blijft of beperkt wordt. Belanghebbende heeft geen omstandigheden aangevoerd die er toe zouden kunnen leiden dat geoordeeld moet worden dat ten opzichte van hem een als een toezegging of bewuste standpuntbepaling op te vatten uitlating is gedaan waaraan de inspecteur op grond van het tot de algemene beginselen van behoorlijk bestuur behorende vertrouwensbeginsel zou zijn gebonden. De rechtbank merkt in dit verband op dat belanghebbende aan de uitlatingen die de Staatssecretaris tijdens de parlementaire behandeling heeft gedaan geen vertrouwen kan ontlenen omdat deze niet zijn gedaan in de hoedanigheid van uitvoerder van de belastingwet maar in de hoedanigheid van medewetgever.
2.6. Het beroep van belanghebbende op het evenredigheidsbeginsel zoals neergelegd in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb, kan niet slagen, nu de berekening van de heffingsrente dwingend is voorgeschreven in de AWR.
2.7. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld aan te voeren dat de wet onredelijk is en derhalve in zoverre niet of anders moet worden toegepast, faalt zijn beroep gelet op het bepaalde in artikel 11 van de Wet van 15 mei 1829, houdende algemeene bepalingen der wetgeving van het Koningrijk (Stb. 1822,10 en Stb. 1829,28). In deze bepaling is neergelegd dat de rechter in geen geval de innerlijke waarde of billijkheid van de wet mag beoordelen.
2.8. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.
3. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 12 november 2008 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.G. Spierings - van Kessel, griffier. De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.