4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op het volgende.
Feit 1: de aangi[slachtoffer 1]achtoffer 1] en de herkenning van medeverdachte [naam medeverdachte 1] als pinner. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zichzelf herkent van de foto en dat hij de € 12.000 wel zal hebben opgenomen. Hij was samen met [verdachte], zijnde verdachte [verdachte], in Heemskerk met de auto van verdachte. Verdachte moet volgens [naam medeverdachte 1] wel bij de juwelier zijn geweest. Op de foto is verdachte te zien en deze heeft ter zitting bekend dat hij bij de juwelier heeft gepind.
Feit 2: de aangifte van [slachtoffer 2] en verschillende tapgesprekken in het dossier. Hieruit blijkt dat verdachte belt met Agoro en dat gesproken wordt over nummer 19 (huisnummer aangever), de post aldaar en een naam die lijkt op [slachtoffer 2]. Ook is verdachte middels diverse tapgesprekken te linken aan de transacties die zijn gedaan en de Britse ponden die zijn gekocht. De mastgegevens duiden op de aanwezigheid van verdachte in de buurt van de geldautomaten waar geld is opgenomen. Ten slotte is gebleken dat in de tas die door verdachte is weggegooid laminaat voor een identiteitsbewijs zat dat te linken is aan het identiteitsbewijs van [slachtoffer 2].
Feit 3: de modus operandi zijn gelijk aan die van de feiten 1 en 2. [slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan en bij de doorzoeking in de woning van verdachte is een kapot geknipt giropasje aangetroffen van [slachtoffer 3] en een laminaat met de naam en gegevens van [slachtoffer 3]. De telefoon van verdachte is blijkens mastgegevens steeds in de buurt geweest van de plaatsen waar geld is gepind.
Feit 4: de aangiftes van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] dat er brieven en pasjes uit hun brievenbussen zijn ontvreemd. Verder zitten er verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] in het dossier waarin zij hebben verklaard dat verdachte alles regelt, de pasjes en identiteitskaarten aan de medeverdachten afgeeft en uiteindelijk telkens alles weer inneemt. Dit betekent dat verdachte de pasjes in handen moet krijgen van de dief. Gelet op zijn telefoongesprekken over dit onderwerp is verdachte de (on)middellijke opdrachtgever voor de diefstallen.
Feit 5: in de woning van verdachte zijn pasfoto’s van de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 1] aangetroffen. Ook zijn (delen van) valselijk opgemaakte identiteitsbewijzen aangetroffen waarvan bij een observatie is gebleken dat verdachte deze in een prullenbak weg heeft gegooid. Door de hiervoor genoemde medeverdachten is verklaard dat verdachte verantwoordelijk was voor de productie van de identiteitsbewijzen, dat hij ze aan hen leverde en dat zij na afloop telkens alles bij verdachte moesten inleveren.
Feit 6: uit de verklaringen van de medeverdachten, met uitzondering van [medeverdachte 4], blijkt de leidende en centrale rol van verdachte in deze zaak. Veel tapgesprekken ondersteunen deze verklaringen. Telefonisch informeert verdachte, stuurt hij mensen aan, maakt hij afspraken en plant hij de klussen. Verdachte heeft de beslissende stem in elk stadium van voorbereiding en uitvoering van de strafbare feiten en houdt de controle. Hij is sturend bij elke handeling voorafgaande of gedurende het plegen van de strafbare feiten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten kan komen en wijst daarbij op het volgende.
Feit 1 tot en met 4: verdachte ontkent de grote betrokkenheid bij deze feiten zoals deze hem in de schoenen wordt geschoven door zijn medeverdachten. Uit de taps en daarbij behorende stemherkenningen zou moeten blijken dat het verdachte is die alle telefoongesprekken voert, maar dit staat niet onomstotelijk vast. Zo zijn de stemherkenningen gedaan door verbalisanten die geen deskundigheid hebben op het gebied van stemherkenning. Al in een eerder stadium van het onderzoek is gebleken dat er een stemherkenning is gedaan die achteraf niet bleek te kloppen. Bij de beoordeling van de rol die verdachte heeft gespeeld, moet worden uitgegaan van zijn eigen verklaring.
Feit 5: de rechtbank kan niet tot een bewezenverklaring van dit feit komen, nu wordt tenlastegelegd het vervaardigen van vervalste documenten. Hoewel blijkt dat de documenten zijn aangetroffen in de woning van verdachte en gezien is dat hij een plastic tas met deze documenten weggooit, is dit nog altijd niet hetzelfde als het vervaardigen van deze documenten. Voor dit feit zou dan ook een vrijspraak moeten volgen.
Feit 6: onduidelijk is hoe groot de criminele organisatie is en welke leden ertoe behoren. Er is onvoldoende bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op vrijdag 14 september 2007 werd aan de vrouw van aangever [slachtoffer 1] door een medewerker van de Postbank medegedeeld dat er een dag eerder, 13 september 2007, een bedrag van € 13.900,= zonder toestemming en medeweten van de familie [slachtoffer 1] van hun girorekening was afgeschreven. Door de daders werd een nieuwe pinpas en later een nieuwe pincode aangevraagd waarmee uiteindelijk het geldbedrag is weggenomen. Mededader [naam medeverdachte 1] heeft een pinpas van verdachte gehad en in opdracht van verdachte
€ 12.000,= opgehaald bij het postkantoor te Heemskerk. Voorts heeft hij op 13 september 2007 rond 11:27 uur aan de Hoekenrode 3 te Amsterdam met dit pasje € 250,= gepind uit een pinautomaat van de ABN-Amro. Verdachte heeft diezelfde dag bij een juwelier aan de Ferdinand Bolstraat in Amsterdam oorbellen gekocht en hij heeft deze betaald met eerder genoemd pinpasje van aang[slachtoffer 1]achtoffer 1].