ECLI:NL:RBBRE:2008:BG6620

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
2 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02/811949-07 [P]
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • mr. Schoenmakers
  • mr. Van Kralingen
  • mr. Tempel
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Grootschalige pinpasfraude en deelname aan een criminele organisatie

In deze zaak heeft de rechtbank Breda op 2 december 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met medeverdachten betrokken was bij grootschalige pinpasfraude in de jaren 2006 en 2007. De verdachten maakten gebruik van op naam van anderen aangevraagde pinpassen en bijbehorende pincodes om aanzienlijke geldbedragen van de rekeningen van verschillende slachtoffers op te nemen. De verdachte werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie die zich richtte op het plegen van deze misdrijven. De rechtbank oordeelde dat de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de organisatie een gevangenisstraf van 36 maanden rechtvaardigden. De verdediging voerde aan dat de dagvaarding onvoldoende feitelijk was en dat de rol van de verdachte minder groot was dan door de medeverdachten werd gesuggereerd. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat de dagvaarding voldeed aan de eisen van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank achtte de verdachte schuldig aan meerdere diefstallen, valsheid in geschrift en deelname aan een criminele organisatie. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 36 maanden, waarbij rekening werd gehouden met de overlast die de verdachten de benadeelden hadden bezorgd en de impact op het vertrouwen in het financiële systeem. De rechtbank gelastte ook de teruggave van in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector strafrecht
parketnummer: 02/811949-07 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 2 december 2008
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [datum] te Lagos (Nigeria)
wonende te [adres]
thans gedetineerd in het huis van bewaring De Boschpoort te Breda
raadsman mr. J.P. Plasman, advocaat te Amsterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 18 november 2008, waarbij de officier van justitie, mr. Van Damme, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1, 2 en 3: telkens met anderen meerdere malen een geldbedrag heeft weggenomen door middel van een pinpas en pincode ten name van een andere persoon;
feit 4: met anderen post heeft weggenomen;
feit 5: met anderen meerdere identiteitskaarten heeft vervalst;
feit 6: als oprichter en/of leider heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die zich bezighield met het op slinkse wijze verkrijgen van pinpassen en de daarbij behorende pincodes en het vervolgens via geldautomaten opnemen van grote geldbedragen en het witwassen van de opbrengsten daarvan.
3 De voorvragen
De geldigheid van de dagvaarding.
De raadsman heeft aangevoerd dat de dagvaarding voor wat betreft feit 6 nietig zou moeten worden verklaard. Onder feit 6 wordt aan verdachte de deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegd. De dagvaarding is onvoldoende feitelijk: zo blijkt niet hoe de organisatie in elkaar zit en uit welke leden de organisatie bestaat. Ook moet volgens de raadsman helder omschreven worden welke rol elk lid afzonderlijk heeft vervuld. Verdachte moet voldoende weten waartegen hij zich moet verweren. Voorts lijkt de samenstelling van de organisatie zoals de officier van justitie deze voor ogen heeft toevalligerwijs tot stand gekomen te zijn op basis van de aangehouden verdachten, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer op grond van de volgende overwegingen. Een organisatie als bedoeld in artikel 140 wetboek van strafrecht kent een gestructureerd en duurzaam samenwerkingsverband van twee of meer personen met een bepaalde organisatiegraad, waarbij het niet noodzakelijk is dat steeds dezelfde personen bij alle handelingen die in het kader van de organisatie worden verricht, betrokken zijn. In de tenlastelegging dient in het geval van een criminele organisatie het oogmerk (het plegen van misdrijven) slechts in zoverre te worden omschreven – zoals ook in deze tenlastelegging is gebeurd – dat duidelijk is met het plegen van welk soort misdrijven de organisatie zich inlaat. Daarbij hoeft geen omschrijving te worden gegeven van de verschillende samenwerkingsverbanden of de structuur binnen de organisatie. Uit de gebezigde bewijsmiddelen zullen vervolgens de structuur, de leden, hun rol en de activiteiten van de organisatie blijken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de dagvaarding voldoende feitelijk omschreven is en ook overigens aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet. Bij de behandeling ter terechtzitting is ook niet gebleken dat bij de verdachte daaromtrent enige onduidelijkheid bestaat. De dagvaarding is daarom geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op het volgende.
Feit 1: de aangi[slachtoffer 1]achtoffer 1] en de herkenning van medeverdachte [naam medeverdachte 1] als pinner. [naam medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij zichzelf herkent van de foto en dat hij de € 12.000 wel zal hebben opgenomen. Hij was samen met [verdachte], zijnde verdachte [verdachte], in Heemskerk met de auto van verdachte. Verdachte moet volgens [naam medeverdachte 1] wel bij de juwelier zijn geweest. Op de foto is verdachte te zien en deze heeft ter zitting bekend dat hij bij de juwelier heeft gepind.
Feit 2: de aangifte van [slachtoffer 2] en verschillende tapgesprekken in het dossier. Hieruit blijkt dat verdachte belt met Agoro en dat gesproken wordt over nummer 19 (huisnummer aangever), de post aldaar en een naam die lijkt op [slachtoffer 2]. Ook is verdachte middels diverse tapgesprekken te linken aan de transacties die zijn gedaan en de Britse ponden die zijn gekocht. De mastgegevens duiden op de aanwezigheid van verdachte in de buurt van de geldautomaten waar geld is opgenomen. Ten slotte is gebleken dat in de tas die door verdachte is weggegooid laminaat voor een identiteitsbewijs zat dat te linken is aan het identiteitsbewijs van [slachtoffer 2].
Feit 3: de modus operandi zijn gelijk aan die van de feiten 1 en 2. [slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan en bij de doorzoeking in de woning van verdachte is een kapot geknipt giropasje aangetroffen van [slachtoffer 3] en een laminaat met de naam en gegevens van [slachtoffer 3]. De telefoon van verdachte is blijkens mastgegevens steeds in de buurt geweest van de plaatsen waar geld is gepind.
Feit 4: de aangiftes van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 5] dat er brieven en pasjes uit hun brievenbussen zijn ontvreemd. Verder zitten er verklaringen van de medeverdachten [medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] in het dossier waarin zij hebben verklaard dat verdachte alles regelt, de pasjes en identiteitskaarten aan de medeverdachten afgeeft en uiteindelijk telkens alles weer inneemt. Dit betekent dat verdachte de pasjes in handen moet krijgen van de dief. Gelet op zijn telefoongesprekken over dit onderwerp is verdachte de (on)middellijke opdrachtgever voor de diefstallen.
Feit 5: in de woning van verdachte zijn pasfoto’s van de medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [naam medeverdachte 1] aangetroffen. Ook zijn (delen van) valselijk opgemaakte identiteitsbewijzen aangetroffen waarvan bij een observatie is gebleken dat verdachte deze in een prullenbak weg heeft gegooid. Door de hiervoor genoemde medeverdachten is verklaard dat verdachte verantwoordelijk was voor de productie van de identiteitsbewijzen, dat hij ze aan hen leverde en dat zij na afloop telkens alles bij verdachte moesten inleveren.
Feit 6: uit de verklaringen van de medeverdachten, met uitzondering van [medeverdachte 4], blijkt de leidende en centrale rol van verdachte in deze zaak. Veel tapgesprekken ondersteunen deze verklaringen. Telefonisch informeert verdachte, stuurt hij mensen aan, maakt hij afspraken en plant hij de klussen. Verdachte heeft de beslissende stem in elk stadium van voorbereiding en uitvoering van de strafbare feiten en houdt de controle. Hij is sturend bij elke handeling voorafgaande of gedurende het plegen van de strafbare feiten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van alle ten laste gelegde feiten kan komen en wijst daarbij op het volgende.
Feit 1 tot en met 4: verdachte ontkent de grote betrokkenheid bij deze feiten zoals deze hem in de schoenen wordt geschoven door zijn medeverdachten. Uit de taps en daarbij behorende stemherkenningen zou moeten blijken dat het verdachte is die alle telefoongesprekken voert, maar dit staat niet onomstotelijk vast. Zo zijn de stemherkenningen gedaan door verbalisanten die geen deskundigheid hebben op het gebied van stemherkenning. Al in een eerder stadium van het onderzoek is gebleken dat er een stemherkenning is gedaan die achteraf niet bleek te kloppen. Bij de beoordeling van de rol die verdachte heeft gespeeld, moet worden uitgegaan van zijn eigen verklaring.
Feit 5: de rechtbank kan niet tot een bewezenverklaring van dit feit komen, nu wordt tenlastegelegd het vervaardigen van vervalste documenten. Hoewel blijkt dat de documenten zijn aangetroffen in de woning van verdachte en gezien is dat hij een plastic tas met deze documenten weggooit, is dit nog altijd niet hetzelfde als het vervaardigen van deze documenten. Voor dit feit zou dan ook een vrijspraak moeten volgen.
Feit 6: onduidelijk is hoe groot de criminele organisatie is en welke leden ertoe behoren. Er is onvoldoende bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
Op vrijdag 14 september 2007 werd aan de vrouw van aangever [slachtoffer 1] door een medewerker van de Postbank medegedeeld dat er een dag eerder, 13 september 2007, een bedrag van € 13.900,= zonder toestemming en medeweten van de familie [slachtoffer 1] van hun girorekening was afgeschreven. Door de daders werd een nieuwe pinpas en later een nieuwe pincode aangevraagd waarmee uiteindelijk het geldbedrag is weggenomen. Mededader [naam medeverdachte 1] heeft een pinpas van verdachte gehad en in opdracht van verdachte
€ 12.000,= opgehaald bij het postkantoor te Heemskerk. Voorts heeft hij op 13 september 2007 rond 11:27 uur aan de Hoekenrode 3 te Amsterdam met dit pasje € 250,= gepind uit een pinautomaat van de ABN-Amro. Verdachte heeft diezelfde dag bij een juwelier aan de Ferdinand Bolstraat in Amsterdam oorbellen gekocht en hij heeft deze betaald met eerder genoemd pinpasje van aang[slachtoffer 1]achtoffer 1].
Gelet op de hiervoor opgesomde wettige bewijsmiddelen heeft de rechtbank de overtuiging gekregen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 ten laste gelegde feit. Zij zal verdachte veroordelen voor een diefstal in vereniging gepleegd door middel van een valse sleutel.
Feit 2
Tussen woensdag 24 oktober 2007 te 12.00 uur en maandag 19 november 2007 te 21.15 uur werden op verschillende locaties binnen de gemeente Amsterdam vanaf de Postbankrekening van aangever [slachtoffer 2] bedragen afgeschreven waar aangeefster geen weet van had en geen toestemming voor had gegeven. Op 19 oktober 2007 werd de pinpas van aangeefster bij de Postbank als beschadigd gemeld. Op 24 oktober 2007 en 15 november 2007 werden er zonder medeweten en toestemming van aangeefster nieuwe passen aangevraagd voor haar lopende rekening. Vervolgens zijn er bedragen overgeboekt van de spaarrekening naar de lopende rekening en hebben de daders in totaal een bedrag van € 15.951,56 van de rekening opgenomen op diverse plekken in Amsterdam, Alkmaar en enkele andere plaatsen in Nederland.
Het laminaat met daarop de gegevens van aangeefster [slachtoffer 2] is aangetroffen in de tas die verdachte op 20 november 2007 heeft weggegooid. Voorts bevinden zich in het dossier diverse uitgewerkte tapgesprekken tussen verdachte en ene [mededader 5] waarin wordt gesproken over nummer 19, de post aldaar en een naam die lijkt op [slachtoffer 2]. Uit de tapgesprekken die zien op de geldopnames op 19 en 20 november 2007 blijkt dat verdachte steeds informeert en stuurt en uiteindelijk een vrouw bedankt “voor vandaag”. Om 16.21 uur moet ze zes handen halen en om 16.24 uur wordt er € 6.000,= opgenomen. Vervolgens belt verdachte om 18.15 uur met [mededader 6], die zegt 2.400 te hebben gedaan. Om 18.12 uur wordt er ten laste van [slachtoffer 2] € 2.401,= aan Britse ponden gekocht bij het GWK. Ten slotte wijzen de mastgegevens op de aanwezigheid van verdachte in de buurt van de geldautomaten.
Verdachte bekent op zitting de tas te hebben weggegooid doch de inhoud ervan niet te kennen en alles in opdracht van een derde te hebben gedaan. De rechtbank acht deze stelling ongeloofwaardig gelet op de verklaringen van medeverdachten, de aanwezigheid van verdachte bij diverse incidenten en de in de woning van verdachte aangetroffen spullen en geld.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van een diefstal in vereniging gepleegd door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Feit 3
Op 12 november 2007 werden er zonder medeweten en toestemming van aangeefster een nieuwe pinpas en bijbehorende pincode aangevraagd ten name van rekeninghouder J.A. [slachtoffer 3]. Met deze combinatie zijn op 19 en 20 november 2007 diverse geldbedragen opgenomen in Amsterdam, Heemskerk, Alkmaar en Heerhugowaard. In totaal hebben de daders een geldbedrag weggenomen van € 11.765,=. In de plastic zak die door verdachte is weggegooid is onder meer aangetroffen een kapot geknipt giropasje van [slachtoffer 3] en een laminaat met de naam en gegevens van [slachtoffer 3]. Uit mastgegevens blijkt dat de telefoon van verdachte steeds in de buurt is geweest van de plek waar wordt gepind. Ten slotte komt uit de tapgesprekken naar voren dat onder meer het nummer 69 wordt genoemd.
Dit betreft het huisnummer van de benadeelde [slachtoffer 3].
De rechtbank herhaalt hetgeen zij onder feit 2 heeft overwogen. Met deze bewijsmiddelen komt de rechtbank tot een bewezenverklaring van het onder 3 ten laste gelegde, een diefstal in vereniging gepleegd door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd.
Feit 4
Aangever [slachtoffer 4] heeft er in september 2007 melding van gemaakt dat hij twee bankafschriften van zijn girorekening miste. De Postbank heeft gemeld dat de pas van aangever op 14 september 2007 als beschadigd werd gemeld en er een nieuwe pas was aangevraagd. Op 25 september 2007 is er een nieuwe pincode voor deze pas aangevraagd. Op 1 oktober 2007 werd de pincode afgehaald met een wat later bleek vals legitimatiebewijs. Aangever heeft zelf echter geen nieuwe pincode aangevraagd en ook geen nieuwe pincode per post ontvangen. In de woning van verdachte werd tijdens een zoeking op 27 november 2007 een Postbankenveloppe aangetroffen met daarin een kopie aanvraag creditcard op naam van aangever G.J. [slachtoffer 4], voorzien van een handtekening. In een enveloppe van Breburg Wonen te Tilburg werden aangetroffen een gefaxt afhaalbericht nieuwe giropas en pincode ter attentie van [slachtoffer 4], een gefaxt bankafschrift op naam van [slachtoffer 4] en een kopie huurcontract tussen woningbouwvereniging “Samenwerking” te Tilburg en [slachtoffer 4].
Ook aangever [slachtoffer 5] miste medio juli 2007 een bankafschrift. Omstreeks 13 oktober 2007 werd aangever gebeld door iemand die zich voordeed als een medewerkster van de Postbank. Toen er uiteindelijk om de nummers van de bankpassen werd gevraagd, kreeg aangever argwaan en heeft hij de verbinding verbroken. Op 22 oktober 2007 bleek dat er zonder medeweten en toestemming van aangever nieuwe passen waren aangevraagd voor zijn vrouw en hem. Van de twee afhaalberichten die op 23 oktober 2007 in de brievenbus lagen, heeft aangever [slachtoffer 5] er één in de brievenbus laten liggen, die vervolgens een dag later uit de brievenbus was verdwenen.
Op 27 oktober 2007 hebben zich twee personen gemeld bij het postkantoor gevestigd aan de Pleiadenlaan 1 te Groningen. Dit met de bedoeling om op naam van [slachtoffer 5] een nieuwe pinpas en pincode op te halen. De medeverdachten [medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] hebben bekend dat zij de hiervoor genoemde personen zijn geweest. Zij hebben gehandeld in opdracht van verdachte. Tijdens een observatie werd waargenomen dat [medeverdachte 2] en [naam medeverdachte 1] in het gezelschap waren van een tweetal mannen, die later herkend zijn als medeverdachte Jitbahadoer en verdachte. Uit de opgevraagde historische printgegevens van het telefoonnummer dat in gebruik is bij verdachte, blijkt dat er op 27 oktober 2007 tussen 10.48 uur en 10.53 uur, drie gesprekken zijn gevoerd waarbij de zendmast op de Pleiadenlaan 8 te Groningen werd aangestraald.
Gelet op al deze feiten en omstandigheden acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een diefstal in vereniging, meermalen gepleegd.
Feit 5
De medeverdachten [medeverdachte 2] , [naam medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hebben ieder bekend dat zij in de periode van 17 maart 2006 tot en met 25 november 2007 meerdere keren op verzoek en in opdracht van verdachte, met behulp van valselijk opgemaakte reisdocumenten, pinpasjes en daarbij behorende pincodes op naam van de diverse benadeelden hebben opgehaald bij postkantoren en postagentschappen in Nederland. Zij hebben verklaard dat het verdachte was die zorgde voor de valse reisdocumenten. Uit de aangifte van de ING Nederland bleek het te gaan om de reisdocumenten met nummers IA1119103, ID3814344 en IC7653821. Verdachte kreeg de beschikking over pasfoto’s van de hiervoor genoemde medeverdachten, zorgde voor de reisdocumenten waarop de persoonlijke gegevens van de diverse benadeelden kwamen te staan, en combineerde dit tot een vals reisdocument waarmee de medeverdachten zich telkens aan de balies konden melden. In de woning van verdachte zijn diverse documenten gevonden die te herleiden zijn naar de diverse benadeelden, bovendien zijn de pasfoto’s van de verschillende medeverdachten aangetroffen. Tijdens een observatie is waargenomen dat verdachte een plastic tas weggooide, waarin later diverse van de hiervoor genoemde documenten bleken te zitten.
Verdachte bekent op zitting de tas te hebben weggegooid doch de inhoud ervan niet te kennen en alles in opdracht van een derde te hebben gedaan. De rechtbank acht deze stelling ongeloofwaardig gelet op de verklaringen van medeverdachten, de aanwezigheid van verdachte bij diverse incidenten en de in de woning van verdachte aangetroffen spullen en geld.
Gelet op deze bewijsmiddelen houdt de rechtbank verdachte verantwoordelijk voor het meermalen valselijk opmaken van een reisdocument en zal zij verdachte voor dit feit veroordelen.
Feit 6
Voor de bewezenverklaring van ‘een organisatie’ als bedoeld in art. 140 wetboek van strafrecht is vereist dat sprake is van een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en één of meerdere andere personen. Het samenwerkingsverband moet een gemeenschappelijk doel hebben en haar deelnemers moeten in dat samenwerkingsverband actief zijn ter verwezenlijking van dat doel. Van een criminele organisatie is eerst sprake wanneer de doelstelling van de organisatie (mede) is het plegen van strafbare feiten. Bovendien moeten betrokkenen weten dat de organisatie het oogmerk heeft op het plegen van misdrijven. Niet is vereist dat komt vast te staan dat een persoon om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt moet hebben samengewerkt met, althans bekend moet zijn geweest met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds dezelfde is.
Bij de beoordeling of er in casu sprake is van een criminele organisatie en wat de rol van de verschillende verdachten hierin is geweest, zal de rechtbank hierna feitelijk vaststellen wat er is gebeurd. De rechtbank leidt het hierna volgende af uit het volledige eind proces-verbaal met dossiernummer 22BZ7053 en meer specifiek het overzichtsproces-verbaal met betrekking tot artikel 140 wetboek van strafrecht.
In deze zaak richt het onderzoek zich op gevallen van fraude met en rondom pinpassen van Postbankrekeningen in 2007. Uit het onderzoek bleek dat om pinpasfraude te kunnen plegen de volgende stappen moeten worden genomen:
Stap 1:
Er wordt bij een slachtoffer post uit zijn brievenbus gehengeld om zijn personalia te achterhalen. Indien nodig wordt een slachtoffer telefonisch benaderd, waarbij iemand zich voordeed als medewerker van de Postbank. In dit telefoongesprek werd geprobeerd om het nummer van de pinpas te verkrijgen.
Stap 2:
Er wordt gebeld met de klantenservice van de Postbank. De dader geeft zich uit voor het slachtoffer en geeft aan dat hij zijn bankpas kwijt is of dat deze beschadigd is. De Postbank stuurt vervolgens een nieuwe pas naar het adres van het slachtoffer.
Stap 3:
De dader hengelt de brief met de pas uit de brievenbus van het slachtoffer.
Stap 4:
Er wordt weer gebeld met de klantenservice van de Postbank. De dader geeft zich wederom uit voor het slachtoffer en geeft aan dat hij zijn pincode kwijt is. De Postbank stuurt een afhaalbericht naar het slachtoffer. Met dit bericht en een geldig legitimatiebewijs kan de nieuwe pincode opgehaald worden bij het postkantoor.
Stap 5:
De dader hengelt de brief bij het slachtoffer uit de brievenbus. De dader gaat naar het postkantoor met de brief. De dader heeft tevens een vals legitimatiebewijs gemaakt/laten maken. Hierop staat zijn foto. Op het legitimatiebewijs staan echter de personalia van het slachtoffer. De dader overhandigt de brief en legitimeert zich met het valse legitimatiebewijs.
Stap 6:
Als het de dader lukt om de pincode op deze manier te bemachtigen, beschikt hij vanaf dat moment over een pinpas en bijbehorende pincode van het slachtoffer. Hiermee kan hij geld opnemen van de rekening van het slachtoffer. Om toegang te kunnen krijgen tot zoveel mogelijk geld, werd in een aantal gevallen internetbankieren of Girofoon aangevraagd. Geld kon op die wijze van een spaar- of beleggingsrekening naar de lopende rekening worden overgeboekt en met de verkregen pinpas en pincode worden opgenomen.
Voorwaarden voor deelnemen aan de samenwerking
Het toetreden van de deelnemers tot de organisatie loopt via de verdachte [verdachte]. Uit alle verklaringen en tapgesprekken blijkt dat hij bepaalt dat iemand ingezet wordt. Hij krijgt via tussenpersonen of rechtstreeks van degene die de post wegneemt, Postbankbescheiden en informatie ter beschikking om oplichting te (kunnen) plegen. Aan de hand van bankgegevens zoekt hij personen die hem daarbij behulpzaam kunnen zijn. Deze personen dienen aan bepaalde voorwaarden te voldoen in relatie tot de rekeninghouder wiens bescheiden in zijn bezit zijn gekomen. Wanneer hij bescheiden heeft van iemand van een bepaalde leeftijd of geslacht, zoekt hij iemand die daaraan kan voldoen. [verdachte] zoekt zelf of laat andere personen voor hem zoeken.
Geldopnemers en pincodeophalers moesten beschikken over een zekere vaardigheid: naast het feit dat zij zich als rekeninghouder moesten gedragen, moesten zij de handtekening zetten die op de (valse) id-kaart stond, voor ontvangst van de pincode.
Doelstelling samenwerking
De doelstelling van de samenwerking was het voorbereiden en plegen van diefstal, oplichting, valsheid in geschrift en/of diefstal met valse sleutel.
Algemene beschrijving van samenwerken
[verdachte] bediende zich van een aantal personen die werkzaamheden in zijn opdracht verrichten die noodzakelijk waren voor het plegen van misdrijven: er vonden diefstallen van Postbankpost plaats uit brievenbussen in Groningen, Alkmaar, Amsterdam en Tilburg. Dit betrof dagafschriften, passen en afhaalberichten van de Postbank.
Er moesten pinpassen als beschadigd worden gemeld en pinpassen en pincodes telefonisch worden aangevraagd bij de Postbank. Tevens moesten pinpassen gedeblokkeerd worden en verzoeken worden gedaan om geld van beleggingsrekeningen of spaarrekeningen over te boeken naar de betaalrekening. [medverdachte 7] heeft verklaard dat zij dit in opdracht van [verdachte] deed. [verdachte] gaf de instructies voor deze gesprekken en ook stond hij er steeds bij en controleerde hij wat [medverdachte 7] deed.
Er moesten identiteitsbewijzen worden gemaakt in verband met het afhalen van pincodes en doen van opnamen van grotere bedragen. Uit de tapgesprekken is gebleken dat NN-man Agoro hierin een rol speelt en opdrachten van [verdachte] uitvoert.
Er vonden vervolgens geldopnames plaats door [naam medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] die opdrachten kregen van [verdachte]. Ook andere mensen zijn betrokkene bij de opnamen.
Uit tapgesprekken is gebleken dat [verdachte] steeds de opdrachten gaf.
De organisatie en rollen van de verschillende verdachten
Verdachte [verdachte] functioneerde als kernlid en trad op als leider.
Uit de diverse verhoren is vast komen te staan dat [verdachte] de beslissende stem heeft in elk stadium van voorbereiding van uitvoering van de strafbare feiten en houdt de controle. Hij laat de vereiste documenten verzorgen, regelt vervoer en ontvangt en verdeelt de opbrengst. Hij is sturend bij elke handeling voorafgaande of gedurende het plegen van de strafbare feiten. [verdachte] beloonde [naam medeverdachte 1] nadat hij na zijn aanhouding in Alkmaar in juni 2007 niets verklaarde. Uit de tapgesprekken blijkt dat [verdachte] de enige persoon is die het totaaloverzicht over de betreffende zaak heeft.
Naar het oordeel van de rechtbank bagatelliseert verdachte zijn betrokkenheid bij alle feiten die samenhangen met de grootschalige pinpasfraude. De verklaring van verdachte ter zitting komt er op neer dat hij meent dat hij gezien moet worden als “snorder” dan wel als één van de uitvoerders van de verschillende ten laste gelegde feiten. Deze verklaring verhoudt zich echter in het geheel niet met alle bewijsmiddelen die uit het dossier blijken. Uit de verklaringen van zijn medeverdachten en de verschillende observaties en tapgesprekken staat voor de rechtbank vast dat verdachte als leider van de groep verdachten moet worden beschouwd. De rechtbank zal hier bij de beoordeling van dit feit en alle navolgende feiten dan ook telkens vanuit gaan.
Verdachte [medverdachte 7] functioneerde als lid en was (mede)pleger van de strafbare feiten.
Zij voerde in opdracht van [verdachte] (volgens eigen verklaring sinds half 2006) onder valse voorwendsels telefoongesprekken met de Postbank om overboekingen van spaar- naar betaalrekeningen van benadeelden te verrichten, om pinpassen en pincodes aan te vragen en passen te deblokkeren. In één geval is vastgesteld dat [verdachte] aan zo'n gesprek deelnam.
Verdachte [naam medeverdachte 1] functioneerde als kernlid en trad op als pleger en ondersteuner van de strafbare feiten. Hij ontving daarvoor de opdracht van [verdachte]. Hij zei tegen [verdachte] zonodig op welke plaatsen gepind kon worden. Hij haalde met valse identiteitskaarten pincodes op, waarvoor werd getekend met de handtekening die ook op de identiteitskaart staat en verklaarde geldopnamen te hebben verricht. Daarnaast hield hij in opdracht van [verdachte] controle op de verdachte [medeverdachte 2] en een onbekend gebleven verdachte terwijl zij geldopnamen verrichtten en/of een pinpas afhaalden of probeerden af te halen. Hij begeleidde [medeverdachte 2] daarbij en gaf haar aanwijzingen als hij de zaak tijdens een opname niet vertrouwde. Hij werd voor zijn werkzaamheden betaald door [verdachte].
Verdachte [medeverdachte 2] functioneerde als lid en trad op als pleger van de strafbare feiten. Zij haalde in opdracht van [verdachte] met valse identiteitskaarten de pincodes op, waarvoor werd getekend met de handtekening die ook op de identiteitskaart stond en verrichtte geldopnamen. Zij ontving opdrachten van [verdachte] en verrichtte de werkzaamheden in gezelschap van [naam medeverdachte 1]. Zij werd voor haar werkzaamheden betaald door [verdachte].
Wetenschap bij deelnemers van doelstelling samenwerking en periode
Hoewel de diverse verdachten allen niet van het bestaan van een criminele organisatie willen weten, is gebleken dat zij wetenschap hadden van hetgeen zich afspeelde met betrekking tot alle strafbare handelingen. Zo hebben [medeverdachte 2], [naam medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medverdachte 7] in meer of mindere mate hun betrokkenheid bij de strafbare feiten bekend. Hoewel verdachte [verdachte] zijn rol sterk bagatelliseert, is zijn wetenschap voor de rechtbank komen vast te staan uit de verklaringen van de hiervoor aangehaalde medeverdachten en zijn eigen verklaring ter zitting.
Bewezenverklaring
Gelet op al hetgeen hiervoor is vastgesteld, is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat ten aanzien van de verdachten [verdachte], [medverdachte 7], [naam medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is voldaan aan alle wettelijke vereisten die artikel 140 wetboek van strafrecht stelt om tot een bewezenverklaring van dit feit te kunnen komen. De rechtbank acht derhalve wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Witwassen
De rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van het onder feit 6 ten laste gelegde deel dat ziet op het witwassen van de opbrengsten van de pinpasfraude. Onvoldoende is gebleken dat het oogmerk van de criminele organisatie zag op het witwassen van gelden, zeker nu alleen verdachte en zijn medeverdachte [medverdachte 7] voor dit deel als verdachten zijn aangemerkt. De rechtbank is van oordeel dat het openbaar ministerie ervoor had moeten kiezen om het witwassen van opbrengsten als afzonderlijk feit ten laste te leggen, en dus niet als onderdeel van de criminele organisatie. Door op deze wijze ten laste te leggen, kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen en volgt een vrijspraak voor dit deel van de tenlastelegging.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 13 september 2007 te Amsterdam en Heemskerk tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk vanwederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen geldbedragen tot een totaal van euro 13.900,-, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], waarbij verdachte en zijn mededaders de weg te nemen goederen onder
hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een pinpas met bijbehorende pincode).
2.
in de periode van 19 oktober 2007 tot en met 20 november 2007 te Amsterdam en te Alkmaar en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeeigening heeft weggenomen geldbedragen tot een totaal van euro 15.951,56, toebehorende aan [slachtoffer 2], waarbij verdachte en zijn
mededaders de weg te nemen goederen (telkens) onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een pinpas met bijbehorende pincode).
3.
in de periode van 12 november 2007 tot en met 20 november 2007 te Amsterdam en Heemskerk en Alkmaar en elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
geldbedragen tot een totaal van euro 11.765,-, toebehorende aan [slachtoffer 3], waarbij verdachte en¬¬¬
zijn mededaders de weg te nemen goederen (telkens) onde hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een pinpas met bijbehorende pincode).
4.
op tijdstippen in de periode van 14 september 2007 tot en met 1 oktober 2007 te Tilburg en van 13 oktober 2007
tot en met 30 oktober 2007 te Groningen tezamen en in vereniging met anderen, (telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen post (enveloppen van de Postbank met giropassen
en enveloppen van de Postbank met ophaalberichten voor pincodes), toebehorende aan
[slachtoffer 4] en [slachtoffer 5]
5.
op tijdstippe in de periode van 17 maart 2006 tot en met 25 november 2007 in Nederland
tezamen en in vereniging met anderen, meerdere, reisdocumenten, te weten Nederlandse
identiteitskaarten met nummer IA1119103 en nummer ID3814344 en nummer IC7653821,
valselijk heeft opgemaakt , immers hebben verdachte en zijn mededaders (telkens) valselijk een naam
(behorende bij houders van postbankrekeningen, niet zijnde (een van) de medeverdachten) op
die identiteitskaarten aangebracht en daarbij (telkens) een pasfoto van [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of
[naam medeverdachte 1] en/of onbekend gebleven personen op die identiteitskaarten aangebracht en (telkens) (hierbij) gebruik gemaakt van oneigenlijke druktechnieken en/of plaktechnieken.
6.
in de periode van 1 maart 2006 tot en met 27 november 2007 te Amsterdam
en Groningen en Tilburg en elders in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, te weten een organisatie bestaande uit verdachte en zijn
mededaders, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
namelijk het valselijk opmaken van Nederlandse identiteitsbewijzen en het
voorhanden hebben voor gebruik van valselijk opgemaakte Nederlandse identiteitsbewijzen
en het wegnemen van poststukken en de oplichting van medewerkers van banken
en postagentschappen en het opnemen van geld door middel van een valse
sleutel (te weten: onrechtmatig verkregen pinpassen met bijbehorende pincodes), van welke organisatie hij leider was.
Naar het oordeel van de rechtbank dient, overeenkomstig de kennelijke bedoeling van de steller van de tenlastelegging, de tenlastelegging op de volgende punten verbeterd te worden gelezen:
- bij het onder 5 tenlastegelegde dient het eerste identiteitskaartnummer ‘IA1110103’ te worden gelezen als ‘IA1119103’;
- het woord ‘tekens’ dient onder elk feit te worden gelezen als ‘telkens’;
- bij het onder 2, 3 en 6 tenlastegelegde dient ‘althans in Nederland’ te worden gelezen als ‘en elders in Nederland’.
De rechtbank zal de tenlastelegging aldus verbeterd lezen, zodat deze komt te luiden zoals hiervoor weergegeven. Blijkens het verhandelde ter zitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4,5 jaar met aftrek van voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met het feit dat de rol van verdachte beduidend minder groot is geweest dan de rol die de medeverdachten hem in de schoenen proberen te schuiven. Bij de bepaling van een eventueel op te leggen straf dient de rechtbank slechts uit te gaan van de feiten zoals deze op de tenlastelegging staan en dus niet van het hele strafdossier en alle feiten die uitgerechercheerd zijn. Hiermee zou eventueel slechts een heel klein beetje rekening gehouden kunnen worden. Ook de totale omvang van de schade is niet relevant, dit komt immers nog terug in een civiele vordering en een vordering tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Daarnaast merkt de raadsman op dat de rechtbank niet moet kijken naar de omstandigheid dat verdachte als enige nog gedetineerd zit, maar dat voor iedere verdachte afzonderlijk gekeken moet worden naar het aandeel in de bewezen verklaarde feiten. De straffen moeten dan ook niet te ver uiteen lopen. Voorts is verdachte min of meer als first offender aan te merken, nu hij onder de naam [verdachte] een blanco strafblad heeft.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten verspreid over een behoorlijke periode in 2006 en 2007 schuldig gemaakt aan grootschalige pinpasfraude. Door gebruik te maken van door hen – op naam van een ander – aangevraagde pinpassen en de daarbij behorende pincodes, hebben de verdachten enorme geldbedragen op kunnen nemen van betaal- en girorekeningen van de diverse benadeelden. Verdachte heeft door zijn handelen voorts deel uit gemaakt van een criminele organisatie, die vorengenoemde gedragingen als oogmerk heeft gehad.
Door fraude van een dusdanige omvang wordt de integriteit van het financiële systeem aangetast en wordt er ernstig inbreuk gemaakt op het vertrouwen dat de samenleving moet kunnen stellen in identiteitspapieren en dit financiële systeem. De verdachte heeft hier blijkens zijn handelwijze geen moment bij stil gestaan en heeft slechts zijn eigenbelang vooropgesteld. Er moest op een snelle en gemakkelijke manier veel geld verdiend worden, dit telkens ten koste van alle benadeelde rekeninghouders. De verdachten hebben er zelfs niet voor teruggedeinsd om pinpassen die geblokkeerd waren geraakt te laten deblokkeren om zo wederom hun slag te kunnen slaan. De rechtbank neemt alle verdachten deze brutale handelswijze zeer kwalijk en zij zal dit dan ook tot uitdrukking brengen in de op te leggen straffen.
Voorts houdt de rechtbank rekening met de enorme overlast die de verdachten de vele benadeelden hebben bezorgd: de benadeelde rekeninghouders hebben ongevraagd te maken gekregen met een hoop administratieve narigheid en in veel gevallen zeker ook met de onzekerheid of zij hun geld ooit nog terug zouden krijgen. Hetzelfde geldt nu voor de Postbank, die inmiddels alle benadeelde rekeninghouders schadeloos heeft gesteld.
Bij de strafbepaling houdt de rechtbank rekening met de rol die de verdachte in de hele zaak heeft gespeeld. Uit het gehele strafdossier komt naar voren dat verdachte als leider van de criminele organisatie moet worden beschouwd. De rechtbank is van oordeel dat aan hem derhalve de zwaarste straf dient te worden opgelegd.
De rechtbank houdt verder rekening met de straffen die doorgaans voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de eis van de officier van justitie te fors is aangezet, zodat de rechtbank tot een lagere straf zal komen dan door de officier van justitie in zijn eis is neergelegd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte, een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie.
7 Het beslag
7.1 De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
7.2 De teruggave
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende instanties, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kunnen worden aangemerkt.
7.3 De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
Gebleken is dat de bewezen verklaarde feiten zijn begaan of voorbereid met behulp van deze voorwerpen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 10, 27, 33, 33a, 47, 57, 140, 231, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Voorvragen
- verklaart de dagvaarding geldig;
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, meermalen gepleegd;
feit 4: diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
feit 5: een reisdocument valselijk opmaken, meermalen gepleegd;
feit 6: deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 4, 5, 8, 9, 10, 11 en 12;
- gelast de teruggave aan de uitgevende instantie van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 6, 7, 70, 82, 84, 86 en 96;
- gelast de teruggave aan de Postbank van de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 55 en 69;
- gelast de teruggave aan de ABN-Amro van het voorwerpen dat op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst is genummerd 80;
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 13, 51-54, 56-68, 71-79, 81, 83, 85 en 87-94.
Dit vonnis is gewezen door mr. Schoenmakers, voorzitter, mr. Van Kralingen en mr. Tempel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Korsten, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 december 2008.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
1.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 13 september 2007 tot en
met 17 september 2007 te Amsterdam en/of Heemskerk (meermalen) tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (telkens) een of meer
geldbedrag(en) tot een totaal van euro 13.900,-, in elk geval een hoeveelheid
geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1], in elk
geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des
misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te
weten een pinpas met bijbehorende pincode) (zaak 56);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
2.
hij in of omstreeks de periode van 19 oktober 2007 tot en met 20 november 2007
te Amsterdam en/of te Alkmaar, althans in Nederland, (meermalen) tezamen en in
vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) tot
een totaal van euro 15.951, 56, in elk geval enig goed, geheel of ten dele
toebehorende aan S.L. [slachtoffer 2], in elk geval aan een ander of anderen dan
aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn
mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben
verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) (tekens) onder zijn/hun bereik
heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te weten een pinpas
met bijbehorende pincode) (zaak 72);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 12 november 2007 tot en met 20 november
2007 te Amsterdam en/of Heemskerk en/of Alkmaar, althans in Nederland,
(meermalen) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meer
geldbedrag(en) tot een totaal van euro 11.765,-, in elk geval enig goed,
geheel of ten dele toebehorende aan J.A. [slachtoffer 3], in elk geval aan een ander
of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of
zijn mededader(s) (telkens) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs
heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) (tekens) onder
zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel (te
weten een pinpas met bijbehorende pincode) (zaak 73);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 14 september 2007 tot en
met 1 oktober 2007 te Tilburg en/of 13 oktober 2007 tot en met 30 oktober 2007
te Groningen (meermalen) tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen,(telkens) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen post ((een) envelop(pen) van de Postbank met giropas(sen)
en/of (een) envelop(pen) van de Postbank met (een) ophaalbericht(en) voor
pincode(s)), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 5]-de Boer, in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) (zaak 59 en 65);
art 310 Wetboek van Strafrecht
art 311 lid 1 ahf/sub 4 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op één of meer tijdstip(pen) in de periode van 17 maart 2006 tot en met 25
november 2007 te Amsterdam en/of Groningen en/of Tilburg, althans in Nederland
(telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
meerdere, althans een reisdocument(en), te weten Nederlandse
identiteitskaart(en) met nummer IA1110103 en/of nummer ID3814344 en/of nummer
IC7653821, (telkens) valselijk heeft opgemaakt of vervalst, immers
heeft/hebben verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) valselijk een naam
(behorende bij houders van postbankrekeningen, niet zijnde (een van) de
medeverdachten) op die identiteitskaart(en) aangebracht en/of daarbij
(telkens) een pasfoto van M.E. [medeverdachte 2] en/of C.C.M. [medeverdachte 3] en/of H.B.R.
[naam medeverdachte 1] en/of onbekend gebleven personen op die identiteitskaart(en)
aangebracht en/of (telkens) (hierbij) gebruik gemaakt van van oneigenlijke
druktechnieken en/of plaktechnieken;
art 231 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
6.
hij in de periode van 1 maart 2006 tot en met 27 november 2007 te Amsterdam
en/of Groningen en/of Tilburg, althans in Nederland, heeft deelgenomen aan een
organisatie, te weten een organisatie bestaande uit verdachte en zijn
mededaders, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven,
namelijk het valselijk opmaken van Nederlandse identiteitsbewijzen en het
voorhanden hebben voor gebruik van vervalste Nederlandse identiteitsbewijzen
en/of het wegnemen van poststukken en/of oplichting van medewerkers van banken
en/of postagentschappen en/of het opnemen van geld door middel van een valse
sleutel (te weten: onrechtmatig verkregen pinpassen met bijbehorende pincodes)
en/of het witwassen van de opbrengsten daarvan, van welke organistatie hij
oprichter en/of leider was;
art 140 lid 1 Wetboek van Strafrecht