ECLI:NL:RBBRE:2008:BH1332

Rechtbank Breda

Datum uitspraak
18 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/984
Instantie
Rechtbank Breda
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • D. Hund
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onterecht opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting en bewijsvoering door de gemeente

In deze zaak heeft de Rechtbank Breda op 18 december 2008 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan de belanghebbende was opgelegd. De belanghebbende had op 20 januari 2008 zijn auto geparkeerd in [woonplaats], waar tegen betaling van parkeerbelasting mocht worden geparkeerd. Tijdens een controle door twee parkeercontroleurs werd geconstateerd dat er geen geldig parkeerbewijs in de auto aanwezig was, wat leidde tot de naheffingsaanslag. De belanghebbende betwistte echter de rechtmatigheid van deze aanslag en stelde dat er wel degelijk een geldig parkeerbewijs in de auto aanwezig was, maar dat dit moeilijk zichtbaar was voor de controleurs.

De rechtbank oordeelde dat de gemeente, als verweerder, de bewijslast had om aan te tonen dat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. De rechtbank nam daarbij de verklaringen van de parkeercontroleurs en de foto’s van de auto in overweging. Echter, de rechtbank vond de verklaringen van de belanghebbende en zijn echtgenote geloofwaardig, die stelden dat het parkeerbewijs zich op een plek bevond die niet zichtbaar was op de foto’s. Bovendien had de belanghebbende een kopie van het parkeerbewijs overgelegd en het origineel ter zitting getoond.

Uiteindelijk concludeerde de rechtbank dat de gemeente niet had bewezen dat de verschuldigde parkeerbelasting niet was voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar en de naheffingsaanslag, en gelastte de gemeente om het betaalde griffierecht aan de belanghebbende te vergoeden. De uitspraak biedt inzicht in de bewijsvoering en de verantwoordelijkheden van de gemeente bij het opleggen van naheffingsaanslagen.

Uitspraak

RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/984
Uitspraakdatum: 18 december 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente [woonplaats],
verweerder.
Eiser wordt hierna belanghebbende genoemd.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 13 februari 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 december 2008. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn echtgenote, alsmede verweerder.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de naheffingsaanslag;
- gelast dat de gemeente [woonplaats] het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 39 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Op 20 januari 2008 zijn belanghebbende en zijn echtgenote naar [woonplaats] gereden. Aldaar heeft belanghebbende zijn auto, merk [merk] met kenteken [000000], geparkeerd aan [adres]. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van [woonplaats], op grond van de Verordening parkeerbelastingen 2008 (hierna: verordening), aangewezen als plaats waar tegen betaling van parkeerbelasting mag worden geparkeerd.
2.2. Bij een controle door twee parkeercontroleurs op genoemde dag, omstreeks 16:25 uur, hebben deze geconstateerd dat geen geldig parkeerbewijs in de auto aanwezig was. Hierop is door één van beide controleurs een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd.
2.3. In geschil is of deze naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
2.4. Verweerder heeft verklaard dat, bij uitvoerige controle van het voertuig, door twee parkeercontroleurs is geconstateerd dat in de auto geen geldig parkeerkaartje aanwezig was. Daarbij heeft één van de controleurs foto’s van de auto van belanghebbende gemaakt, één van de voorruit en één van het kenteken. Op deze foto’s is geen parkeerbewijs te zien. Een en ander is vastgelegd in een verklaring die door beide controleurs is ondertekend. Deze verklaring is ter zitting door één van beide controleurs ([mevrouw]) toegelicht en bevestigd.
2.5. Belanghebbende heeft gesteld dat ten tijde van het onderhavige parkeren wél een geldig parkeerkaartje in de auto aanwezig was. Belanghebbende heeft verklaard dat hij het kaartje aan de bestuurderszijde op het dashboard had gelegd. Vermoedelijk is dit kaartje door het gelijktijdig openen van beide portieren naar de andere kant van het dashboard gewaaid. Bij terugkomst heeft belanghebbende het kaartje namelijk aangetroffen tussen het dashboard en het raam aan de bijrijderszijde. Van buitenaf was zeer moeilijk te zien dat er zich een kaartje achter de voorruit bevond, maar onmogelijk was het niet. Tot de stukken van het geding behoort een door belanghebbende overgelegde kopie van een parkeerbewijs dat geldig was op genoemde locatie ten tijde van het opleggen van de naheffingsaanslag. De echtgenote heeft ter zitting de verklaring van belanghebbende bevestigd.
2.6. De rechtbank stelt voorop dat verweerder dient te bewijzen dat belanghebbende de verschuldigde parkeerbelasting niet heeft voldaan. Verweerder heeft daartoe de verklaringen van de twee parkeercontroleurs ingebracht alsmede twee foto’s van belanghebbendes auto. Op één van de foto’s is een gedeelte van de voorruit van belanghebbendes auto te zien. Het gedeelte dat niet te zien is, betreft het uiteinde van het dashboard aan de bijrijderszijde. Volgens de geloofwaardige verklaringen van belanghebbende en zijn echtgenote bevond het kaartje zich juist op die plek. Deze foto sluit derhalve niet uit dat er zich wél een kaartje achter de voorruit bevond. Ook de foto van het kenteken sluit dit niet uit. Daar komt bij dat belanghebbende een (kopie van een) geldig kaartje heeft overgelegd en ter zitting het origineel daarvan heeft getoond. Zoals belanghebbende geloofwaardig heeft verklaard, was het kaartje van buitenaf moeilijk te zien. Dit brengt de mogelijkheid met zich mee dat de parkeercontroleurs het kaartje over het hoofd gezien hebben. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder, tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende, niet heeft bewezen dat de verschuldigde parkeerbelasting niet is voldaan.
2.7. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep gegrond verklaard.
3. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 18 december 2008 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.M.J.F. Jansen, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.